|
e
slaapkamer van de Pasja was opnieuw een bijzonder ruimtelijk
vertrek. Het plafond was enkele tientallen meters hoog en ook
hier was een galerij van pilaren aan weerskanten gemaakt. De
pilaren waren voorzien van een dikke laag goud en bezet met
diamanten en edelstenen. Aan de wanden hingen enkele fraaie
wandtapijten van de zuiverste zijde. In het midden van het
immense vertrek stond het bed van de Pasja. Het bed was gemaakt
van een bijzonder fraai houtsnijwerk en was op een groot aantal
plaatsen gedecoreerd met goud. Rondom boven het bed was een
houten rand gemaakt waaraan enkele doorzichtige gordijnen van
het zuiverste zijde hingen. Onbewust moest James even denken aan
al die arme mensen die in de sloppenwijken van de stad aan het
verhongeren waren.
‘Dit is de slaapkamer van de Pasja’, zei Soli Taire. ‘Dat is
zijn bed.’
‘En aan welke zijde ligt de Pasja doorgaans?’, vroeg James.
‘Hier is het mes gevonden’, zei Soli Taire, die de zijden
gordijnen opzij schoof. In het houtsnijwerk was duidelijk een
beschadiging zichtbaar.
‘Wat ik me nog steeds afvraag,’ zei James, ‘is hoe de indringer
hier binnen is gekomen. Er staat hier overal bewaking.’
‘Wat denk je zelf?’, vroeg Soli Taire hem.
‘Ik denk dat het iemand van binnen het paleis is’, zei James.
‘Iemand die zijn weg hier goed kent.’
‘Heb je iemand in gedachten?’, vroeg ze. ‘Ik zal het echt niet
verder vertellen, hoor!’
James twijfelde even ‘Ik denk… Ka… Goede middag’. Scara Mango,
het hoofd van de beveiliging van het paleis had het vertrek
betreden. ‘Goede middag, mijnheer Scara Mango’.
De hoofdbewaker was een kleine en stevige man. Hij was de
jongste niet meer en omdat hij een dagje ouder werd was zijn
lichaam er ook een beetje uit gaan zien als een mango. Hij had
een gitzwarte baard en hij droeg een grote tulband. Omdat hij
geen rechteroog meer had droeg hij een ooglapje. Hoewel zijn
uiterlijk anders deed vermoeden had hij de reputatie loyaal en
trouw te zijn aan zijn leider.
Scara Mango kwam naar hen toegelopen. ‘Mevrouw Soli Taire…
Mijnheer Bond… . U wenste mij te spreken?’.
‘Ja, als dat zou kunnen,’ zei James. ‘Ik had u een aantal dingen
te vragen’.
‘Natuurlijk, mijnheer Bond’, antwoordde hij, ‘Als mevrouw Soli
Taire ons even wil excuseren?’.
‘Maar natuurlijk’, zei ze, ‘Wenst mijnheer Bond later nog van
mijn diensten gebruik te maken?’.
‘Als je erop staat’, zei James.
Soli Taire ging naar
buiten. James was nu alleen met Scara Mango.
‘Wat zijn uw bevindingen tot nu toe, mijnheer Bond?’, vroeg hij.
‘Nog niet echt veel’, antwoordde James. ‘Men lijkt er niet op
gebrand te zijn mij al te veel informatie te verstrekken. Zo kan
ik toch geen onderzoek houden?’
‘Helaas zitten wij zelf ook op een dood spoor. Anders hadden we
de Dienst niet ingeschakeld.’
‘Wat denkt u zelf?’, vroeg James, die de vraag een beetje moe
begon te worden.
‘Ik weet het niet. Om eerlijk te zijn: ik vertrouw mijn mannen
allemaal. Het zijn bekwame en degelijke lieden die goed weten
waarmee ze bezig zijn’.
‘Maar hoe kan het dan dat dit kon gebeuren?’, vroeg James, ‘Dat
mes zal toch zeker niet uit het bed gegroeid zijn? Er moet toch
een verklaring voor zijn?’
‘Die verklaring moet ik u schuldig blijven’, antwoordde Scara
Mango.
‘De Orde van de Rode Tulband, misschien?’, vroeg James aan de
hoofdbewaker. Scara Mango werd lijkbleek toen James de naam
uitsprak.
‘Hoe weet u van de Orde?’, vroeg hij.
‘Ik heb mijn bronnen’, antwoordde James.
‘Spreek die naam hier niet uit’, fluisterde Scara Mango. ‘Ik
weet niet veel van de Orde, maar wat ik ervan hoor is dat ze
weinig goeds ophebben met de Pasja.’
‘En Kamal Khan?’, ging James verder, ‘Staat die soms op uw
verdachtenlijstje?’
‘Ik moet eerlijk bekennen’, antwoordde de bewaker, ‘Dat ik al
een hele tijd mijn twijfels heb over Kamal Khan. Het is me
onduidelijk waar hij staat en wat zijn motieven zijn. Hij zou
best wel eens verantwoordelijk kunnen zijn voor dit alles.’
‘Dan wil ik van u vragen’, zei James tegen Scara Mango, ‘Dat u
uw oog in het zeil houdt, zo vaak als u het kan missen. Meer
vraag ik niet van u. Let goed op uw mannen.’
‘Ik zal mijn best doen’, antwoordde de bewaker, ‘Maar nogmaals,
ik denk niet dat een van hen verantwoordelijk is’.
‘Bedankt voor uw moeite’, zei James beleefd. ‘Als ik u nog nodig
heb dan neem ik wel contact met u op.’
‘Mevrouw Soli Taire zal u weer verder begeleiden, mijnheer Bond.
Het was leuk u weer eens zien.’
‘Insgelijks’, antwoordde James.
Soli Taire stond buiten de slaapkamer nog op hem te wachten.
‘Bent u al voldoende te weten gekomen, mijnheer Bond?’, vroeg ze.
‘Het enige dat ik te weten ben gekomen is dat ik hier geen stap
verder ga komen’, antwoordde hij, ‘Ik ga maar eens terug naar
het hoofdkantoor, misschien heeft Miraculus nog wat nieuws.’
‘Als ik u nog ergens mee kan helpen…’, zei Soli Taire.
‘Dat kan je zeker’, zei James, ‘maar nu is daar geen tijd voor.
Wees een brave meid en laat mij even uit, alstublieft?’.
‘Maar natuurlijk, mijnheer Bond’, zei de haremdame.
De hitte sloeg James
in het gezicht toen hij buiten kwam. De zon stond hoog boven
Fata Medina. Dat was een van de grootste nadelen van het
lidmaatschap van de Dienst. Het protocol schreef voor dat je ten
alle tijde een keurig pak aan moest trekken, wat op dagen als
deze bijzonder ongemakkelijk kon zijn. James was altijd al een
grote ster geweest in het niet tot op de letter volgen van het
protocol, dus trok hij een deel van zijn pak uit. Op het grote
plein tussen het paleis van de Pasja en het hoofdkantoor van de
Dienst was het markt. James groette de bewakers bij de ingang
van het paleis en liep de markt op. Hij had het onbestemde
gevoel dat iemand naar hem aan het kijken was. Toen hij
plotsklaps om zich heen keek meende hij enkele mensen weg te
zien duiken, maar dat kon hij zich ook ingebeeld hebben.
De markt was, als altijd, een kabaal van jewelste. Honderden
mensen die tegen elkaar aan het opschreeuwen waren om zoveel
mogelijk geld te verdienen of om juist zoveel mogelijk af te
dingen. James veegde zijn bezwete voorhoofd af. Wat was het toch
warm. En nog steeds had hij dat gevoel dat hij bekeken werd.
Een man met een baard naderde hem snel van achteren, maar toen
James omkeek stopte hij even snel als hij naderbij was gekomen.
Het nog een hele opgave worden om alleen al bij het
hoofdkwartier van de Dienst te komen. James versnelde zijn pas.
Bij de man met de baard hadden zich nu nog twee andere mannen
gevoegd. Ook zij versnelden hun pas. Op deze manier zou hij het
hoofdkantoor nooit gaan bereiken, het was nog veel te ver. In
plaats daarvan liep James naar een grote kraam met tapijten.
‘Goedemiddag, mijn beste heer’, bracht James hijgend uit tegen
de tapijthandelaar, ‘Verkoopt u misschien ook vliegende tapijten?’,.
‘Maar natuurlijk, mijnheer,’ zei de marktkoopman. ‘Alle soorten
en maten bij Kerim Bey. Grote, kleine, u noemt, wij leveren.
‘Rode, groene… .’
‘Geeft u er maar een’, zei James, ‘Maakt niet uit welke’.
‘Deze wat voor mijnheer?’, zei de marktkoopman, die met een wit
tapijt tevoorschijn kwam. ‘Ahja, deze is echt wat voor u.
Zuivere zijde, glanzend wit. Vers van het weefgetouw, nog nooit
mee gevlogen. Nul mijlen op de teller.’
‘Geef maar’, zei James, die achterom keek en zag dat de drie
mannen nu vlakbij waren. ‘U heeft er vast geen bezwaar tegen als
ik er een proefritje mee maak?’.
‘Tuurlijk niet, het tapijt moet u immers wel bevallen, of niet
dan?’.
‘Dank u wel’, zei James, ‘Ik ben zo terug’.
|