Espionage
Het Fata Medina Complot

 

 
Pagina 1 van 19

ga direct naar:
 

1     2     3    4     5

6     7    8    9    10

11  12   13  14  15

16  17   18  19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Proloog -|- Graphic: Friso Geerlings © Het WWCW 2003

a een lange periode van veel en vooral saai werk was het eindelijk tijd geworden voor de ontknoping. En tijd werd het ook vond James Bond. De geheim agent, want dat was hij, hield er niet van zijn tijd te verspillen aan simpele zaken als deze en verlangde ernaar terug te keren naar het grote veld met het echte werk. Het ergste wat hem altijd weer kon overkomen was dat hij voor langere tijd vast zat op een plaats. Hier zat hij nu al bijna twee weken en dat was wel weer lang genoeg geweest. Alles was geregeld en binnen de kortste tijd zou het voorbij zijn. Wat James betrof kon het geld dat de Pasja in de Dienst stak echt wel beter besteed worden dan aan dit soort kleinschalige ondernemingen. Hij zou hier dadelijk Siddel Fadil ergens ontmoeten. Siddel Fadil was een goede vriend van de Dienst en hij zou James gaan helpen bij het inrekenen van een van de marktkoopmannen. Siddel Fadil was ook ergens op de markt, maar door de grote drukte kon James hem nergens zien.

Timal Bimbal was een dikke marktkoopman die niet bepaald afkerig was van zo ongeveer alles wat verboden was. Van verboden tabak en verboden wierrook tot gestolen diamanten en edelstenen, Timal Bimbal wist zijn weg meer dan goed te vinden in het misdadige circuit. In de kraam van de handelaar lagen meer waren die illegale waren dan wel toegestane dingen. Hij stak zijn voorliefde voor dergelijke zaken ook niet bepaald onder stoelen of banken. Zijn verhalen waren wel zo ontzettend gelogen, verzonnen, opgeblazen en overdreven dat men zelfs zou gaan denken dat Timal Bimbal loog over zijn spelling en de grammatica van zijn zinsneden. Van dit soort lieden liepen er wel meer rond op de markt van Fata Medina en zo af en toe achtte men het nodig om een voorbeeld te stellen, zodat toch weer even duidelijk werd dat de Pasja niet alles zomaar oogluikend toeliet. En omdat Timal Bimbal op dit moment de twijfelachtige eer ten deel viel een goede bekende te zijn bij de Dienst, mocht hij deze keer als voorbeeld dienen.

Van Timal Bimbal was echter op dit moment geen spoor. James had hem een tijdje geleden zijn tent in zien gaan en hij was daarna ook niet meer naar buiten gekomen. James vond het vreemd dat hij zijn kraam zolang onbewaakt achterliet. De markten van Fata Medina waren immers zeker niet de veiligste van het land en de inwoners van Fata Medina waren ook zeker niet de eerlijkste.

Terwijl James bij een groente- en fruitkraam nog een appel kocht, keek hij op zijn zonnewijzer. Waar kon Siddel Fadil toch blijven? De middagpauze zou bijna aanvangen en de tijd begon te dringen. Hij besloot de kraan wat dichter te naderen. Terwijl hij om zich heen keek zag hij dat hij door verschillende ‘toevallige passanten’ goed in het oog werd gehouden. De markt was altijd een grote kermis rond dit tijdstip. Vuurvreters, slangenbezweerders, fakirs op spijkerbedden, alles verzamelde zich op de markt om het publiek te vermaken. En dat publiek had zich dan ook reeds in grote getale verzameld. Hoe zou hij Siddel hier ooit tussen moeten vinden?

Timal Bimbal was nog steeds niet uit zijn tent tevoorschijn gekomen. Wat kon er toch in vredesnaam aan de hand zijn? Zijn kraam lag er maar verlaten bij. De kraam van de dikke marktman was een oase van rust, temidden van alle hectiek en onoverzichtelijkheid die heersten op de rest van de markt.

En ineens herkende James achter zich een bekende melodie. Het was het codedeuntje dat als geheime begroeting van de Dienst dienst deed. Hij keek om en zag op een tapijtje een slangenbezweerder. Op het tapijtje waarop hij zat stond ook een mand, waarvan het deksel begon te bewegen. De deksel werd opzij geduwd en uit de mand kwam een kleine cobra, die mee begon te bewegen op de maat van de muziek, terwijl de slangenbezweerder de fluit lustig heen en weer bewoog. Zo onopvallend mogelijk naderde James de fluitspeler.
‘Echt iets voor jou, Siddel Fadil,’ zei hij, ‘om mij zo terug te fluiten’.
Siddel Fadil begeleidde de slang al fluitend terug de mand in en legde zijn fluit weg.
‘Een Naja Sputatrix’, zei James, wijzend naar de Cobra ‘niet bepaald de minst dodelijke vriend die je kan hebben. Ik heb gehoord dat ze lelijk kunnen spugen’.
‘Wij twee kunnen het prima met elkaar vinden’, lachte Siddel Fadil.
‘Dat mag ik hopen’, zei James.
‘James’, zei Siddel, ‘Ik heb de kraam nu al een hele tijd in de gaten gehouden. Maar van Timal Bimbal is geen spoor. Kunnen we de missie misschien niet beter even afblazen?’
‘Je bent te lang met die fluit bezig geweest’, zei James, terwijl hij wat onrustig naar de tent keek, ‘Ik wil voorzichtig een kijkje gaan nemen. Als de kust veilig is geef ik wel een seintje.’
‘Dat is ook goed,’ zei Siddel Fadil, ‘Ik zal hier op je wachten.’

Rustig liep James naar de kraam toe. Nog altijd was het er bijzonder rustig, iets wat James niet aanstond. De kraam van Timal Bimbal was vrij ruim opgezet. Lampen, vazen, schalen, bokalen, de koopman was van alle markten thuis. Bij de kraam aangekomen pakte James een lamp en wreef deze met zijn mouw een paar keer op. Je kon het nooit weten. Het zou niet de eerste keer dat een geest zich ophield in een van de vele oude lampen op de markt. Maar dat zou voor een andere keer zijn, want het enige wat uit de lamp kwam was een klein spinnetje. James liep naar de tent waar Timal Bimbal binnen was gegaan en schoof voorzichtig het entreedoek een stukje opzij. Hij keek naar binnen en deinsde direct terug, een eventuele aanval verwachtend. Daar op de grond lag de dikke marktkoopman. Zijn ogen waren wijd opengesperd. Behoedzaam liep hij verder naar binnen en keek om zich heen. Er was verder niemand in de tent. Nu zag James ook wat voor een bende het was in de kraam. Overal lagen stukgeslagen flessen en aan flarden gescheurde rollen perkament. Het stonk verschrikkelijk in de tent. Het was geen stank van rotting en bederf, maar eerder van een of ander chemisch goedje. James pakte een doekje en hield dat voor zijn mond, om de stank wat af te weren.


(verder)

 

 

tekst: Jorn van de Wetering © het WWCW 2003