|
et
was deze keer geen gras waarin hij wakker werd. Het was evenmin
een donkere, vochtige kerker, een die men zou verwachten bij een
organisatie als de Orde van de Rode Tulband. James werd wakker
tussen zachte, zijden lakens. Hij lag met zijn hoofd op een
hoopje kussens waarin een sierlijk patroon verweven was. Dit was
duidelijk vakwerk en het was een hoop waard. Maar daar stond
James na het zien van alle pracht en praal van de Orde eigenlijk
niet meer zo versteld van. Hij ging zitten en wreef in zijn ogen.
Hij zag dat hij zich in een groots vertrek bevond. Het was
donker buiten en het licht kwam van de vele olielampen en
fakkels. Toen hij uit het raam keek zag hij dat het er niet
donker was omdat de nacht zijn intrede had gedaan, maar omdat
hij nog in de immense kunstmatige grot was. Waarschijnlijk in
het paleis dat hij eerder gezien had. De kamer zelf was
rijkelijk gedecoreerd. Er stonden verschillende kasten en in die
kasten stonden schitterende vazen, schalen en glazen in allerlei
soorten en maten. Op de tafel in het midden van de kamer zag
James een gigantisch boeket van verse bloemen. Wachters waren
echter in de kamer niet te zien.
James stond op uit zijn bed en wilde naar de deur toe lopen,
toen deze open ging. De lange man met de gouden tanden, die hij
eerder had gezien, betrad het vertrek. In zijn handen had hij
een stapeltje kleren dat hij James aanbood.
‘Ik neem aan dat deze niet bedoeld zijn om de vloer mee te
dweilen?’.
‘Nummer Een verwacht u’, zei de man.
‘Nummer Een?’, vroeg James.
‘En u trekt NU uw kleren aan, of ik doe het voor u’.
‘Rustig maar’, zei James, nog steeds kijkend naar het gouden
gebit, ‘Je hoeft niet meteen je tanden te laten zien’.
De man ging James voor door een lange gang. Deze werd, net als
zijn slaapkamer, verlicht door fakkels en olielampjes. Op de
vele tafeltjes in de gang stonden nog meer kostbaarheden.
‘Zeg eens’, vroeg James de man, ‘Hoe komt je baas toch aan al
die rijkdom?’
Maar de lange lomperik reageerde niet op James’ vraag. Hij nam
een gang naar rechts en liep zwijgend verder. Van buiten had het
paleis er helemaal niet zó groot uitgezien, dus James nam maar
aan dat ze zich dieper de berg in bewogen. Hoewel in de
slaapkamer nog daglicht zichtbaar was geweest, was het dat hier
niet meer. Het enige licht kwam van de overal aanwezige vlammen.
Aan het eind van deze gang was een grote deur. De man opende
deze en ging naar binnen, gevolgd door James. Hij liep een
werkelijk gigantische zaal binnen. Aan de linker- en rechterkant
was een in schaduw gehulde galerij, waar hem vanuit de
duisternis verschillende wachters in de gaten hielden. In het
midden stond, in een straal van zonlicht, een grote, lange tafel.
Aan zijn kant van de tafel zat Soli Taire, die ontzettend
opgelucht leek hem te zien. Aan het andere eind van de tafel zat
een kleine, gedrongen man. Hij was kaal en had over zijn
linkeroog een litteken. James herkende hem meteen.
‘Ik had moeten weten dat jij hierachter zat’, zei hij.
De man begon op een onmenselijke en vreselijk humorloze manier
te lachen. ‘Ik ben zulk een traagheid van de Dienst wel gewend.’
‘Wat is het dat je wilt, Blo Felad?’, vroeg James.
‘Men adresseert mij hier als Nummer Een’, zei Blo Felad.
James ging verder: ‘Is dit soms je wraak omdat de Pasja je
destijds heeft verbannen uit Fata Medina?’.
Blo Felad hield abrupt op met lachen. Even keek hij James
indringend aan en zei toen: ‘Ga toch zitten, geheim agent 007.’
‘Nee, dank je’, zei James, ‘Ik sta prima’.
De lange man duwde James lomp naar voren. ‘Jij gaat zitten!’.
‘Al goed’, zei James terwijl hij een stoel pakte en plaatsnam
aan de tafel, ‘Je hoeft niet boos te worden’. De lange man
gromde en liet James andermaal zijn gouden tanden zien.
‘Vergeef het Kamran Shaws’, zei Blo Felad, ‘Hij wordt altijd wat
geprikkeld als mensen niet naar mij luisteren. Toe, eet toch wat.
Ik heb speciaal uw lievelingsgerecht laten klaarmaken. Broccoli,
is het niet?’
‘Je bent te goed voor me’, zei James. ‘Vertel eerst maar eens
wat je van de Pasja wilt’.
‘Dat wat iedereen wil, maar wat slechts enkelen zoals hij
bezitten’, zei Blo Felad, ‘Macht. Met de Orde van de Rode
Tulband zal ik de macht over Fata Medina krijgen.’
‘Dat is belachelijk’, zei Soli Taire, ‘Je bent gek. Dat krijg je
nooit voor elkaar, de wachters van de Pasja zijn met veel te
veel.’
‘O, maar ik heb ook niet gezegd dat het simpel zou zijn’, zei
Blo Felad. ‘Met alles is echter rekening gehouden.’
‘Zonder twijfel heeft u bij het betreden van deze speciaal voor
de Orde aangelegde grot mijn bijzondere apparaat gezien. Een
bijzonder prijzig apparaat, mag ik daar wel aan toevoegen. Het
instrument versterkt zonlicht, dat via een gat in de top van het
gewelf de grot binnenkomt. Dat licht wordt versterkt door middel
van een speciaal proces waarbij een serie diamanten met een
vergrotende werking het omzet in krachtige stralen. Door de
stralen onderling te koppelen ontstaat een straal van een
onvoorstelbare kracht. Met die straal kan ik in een oogwenk een
complete rotswand verpulveren. En dat is ook precies wat ik van
plan ben. Door mijn grot heeft u wellicht een riviertje zien
lopen. Deze ondergrondse rivier zorgt voor de watertoevoer van
Fata Medina. Door de rotswand die erboven is gelegen naar
beneden te laten komen zorg ik ervoor dat het water niet meer
verder kan stromen. De watertoevoer naar Fata Medina zal stoppen
en de putten zullen al snel droog vallen. Ik en ik alleen zal
het alleenrecht op water hebben, terwijl de bewoners van de stad
uitdrogen.’
‘Ach natuurlijk.’,
zei James smalend. ‘Het volk zal de Pasja de schuld geven van
hun ellende. De mensen zullen zich tegen hem keren. En net op
het moment dat alle hoop verloren lijkt kom jij aanzetten. Je
hebt al die tijd water opgespaard in het bassin hier en je zult
genoeg hebben om iedereen in de stad te voorzien.’
‘Waarna ze het tegen een schappelijke prijs bij mij kunnen kopen’,
zei Blo Felad.
‘Alleen een gek zou geloven dat hij hiermee weg kon komen’, zei
Soli Taire.
Weer begon Blo Felad te lachen. ‘U onderschat mij, dat zie ik
wel weer. Tegen de tijd dat ik klaar ben met de Pasja zullen hij
en zijn wachters mij op hun knieën om vergeving komen smeken.
Men zal mij als een held met een triomfstoet onthalen.’
‘Je bent een rijk man, Blo Felad’, zei James, ‘Maar je fantasie
is van alles nog wel het rijkst. Zoiets krijg je in geen
duizend-en-één jaar voor elkaar.’
‘U zal het helaas nooit weten, mijnheer Bond’, zei Blo Felad
geërgerd. ‘U zal er zelf immers niet bij zijn om het nog mee te
maken.’
‘Wat bedoel je daarmee?’, vroeg James aan Blo Felad.
‘Ik bedoel daarmee,’ zei Blo Felad, ‘dat u binnen afzienbare
tijd niet meer onder ons zult zijn. En dat geldt ook voor
mevrouw Taire. Geniet beiden maar van uw maal, het kon wel eens
uw laatste zijn’.
‘Er zullen anderen komen na mij’, zei James. ‘Zó gemakkelijk
geeft de Dienst het niet op’.
‘Daar reken ik zelfs op’, zei Blo Felad. ‘Mijn krokodillen
moeten immers gevoerd worden. Maar als u me nu wilt excuseren,
ik moet nu echt eens verder gaan. Er is nog veel werk te doen’.
Hij stond op. ‘Het was leuk nog eens met u gepraat te hebben..’
‘Je komt hier nooit mee weg, Blo Felad’, riep Soli Taire nog.
‘Ah, maar ik kom hier wél mee weg’, zei Blo Felad, ‘Van u valt
dat echter nog te bezien’. Hij zette een kwaadaardig lachje op.
Het lachje werd harder en harder. Hij keek James en Soli Taire
recht in hun ogen. Kamran Shaws begon met hem mee te lachen en
na een paar minuten de wachters ook. Toen zijn hele delegatie zo
een paar minuten had staan gieren hield Blo Felad plotseling
abrupt weer op en riep met een snerpende stem: ‘Zwijg! Genoeg
gelachen nu. Jullie hebben werk te doen!’.
|