Espionage
Het Fata Medina Complot

 

 
Pagina 13 van 19

ga direct naar:
 

1     2     3    4     5

6     7    8    9    10

11  12   13  14  15

16  17   18  19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

enmaal recht voor de rotswand aangekomen viel het James eens te meer op dat de ingang totaal niet zichtbaar was van buitenaf. Wie hier ook achter zat, hij had veel werk en moeite besteed aan het uitwerken van zijn snode plannen. De Orde was waarschijnlijk veel groter en gevaarlijker dan men momenteel bij de Dienst dacht. James schraapte zijn keel, maar hoorde naast zich al luid:

SESAM, OPEN U!

Vanuit het hart van de berg kwam een luid gekreun, alsof de berg er nu echt de brui aan ging geven en ieder moment ineen zou klappen. Maar ineen klappen deed de berg niet. De wand opende weer, precies zoals ze eerder gezien hadden. Omdat ze eerder het hele schouwspel vanaf de zijkant hadden moeten bekijken, konden James en Soli Taire nu pas zien wat er achter de wand lag. Voor hen beiden strekte zich een lange, donkere gang uit, die in het achterliggende duister verdween. Het was buiten behoorlijk heet geworden en vanuit de gang kwam hen beiden een koude luchtstroom tegemoet. De koude lucht kwam regelrecht uit de diepe gewelven en grotten die onder het Femlinggebergte lagen.
‘Dames gaan voor’, zei James tegen Soli Taire.
‘Je bent toch niet bang, hč?’, vroeg ze aan James. ‘Ik wil anders ook best alleen gaan.’
‘Zeer zeker niet’, zei James, ‘Maar ik dacht, als de vijand nu eerst zo’n mooie dame ziet, dan laten ze mij ook vast wel binnen.’
‘Slijmbal’, zei Soli Taire lachend tegen James en ze liep de onderaardse gang in.

Het viel James op hoe fris de lucht rook die hen in de gang tegemoet kwam. Het was er erg donker, maar toen ze de gang een eind hadden bewandeld, begonnen James’ ogen te wennen aan het duister. Net als de kloof was de gang helemaal uitgehakt. Hij was minstens eens zo hoog als James zelf was en hij schatte hem zo’n acht meter breed. Het moest een immense onderneming geweest zijn om zoveel steen uit te hakken. James kon al een heel stuk beter begrijpen waar al die rotsblokken vandaan kwamen die ze de avond daarvoor hadden zien liggen. De gang helde wat flauw naar beneden. Na een tijdje lopen ging ze daar rechts een bocht om. Achter de hoek zag James licht branden.
‘Pas op’, fluisterde hij tegen Soli Taire, ‘Wie weet wat zich daar bevindt. Als we dicht bij de rechterwand blijven, dan kunnen we mogelijke tegenstanders beter besluipen.’

Ze drukten zich zo dicht mogelijk tegen de wand aan. James ging voor en Soli Taire volgde een stukje daarna. Toen ze een heel eind door de bocht waren gegaan, zag James dat het licht dat hij gezien had afkomstig was van fakkels die daar bevestigd waren aan de wanden. Hij keek of de kust verder veilig was en toen hij niemand zag wenkte hij Soli Taire. Ze kwam naar hem toe en wilde iets gaan zeggen, maar werd toen afgeleid en keek recht voor zich uit.
‘Wat wilde je zeggen?’, vroeg James
Ze wees met haar hand en zei: ‘James, kijk dan daar!’.
James keek om en zag dat er aan het eind van de gang bomen en struiken groeiden. Achter de planten kon James een immense ruimte zien. In de ruimte was, voorzover hij zien kon, ook gewoon daglicht.
‘Daglicht?’, zei hij, ‘Dat is onmogelijk. We zitten hier tientallen meters onder de grond.’
‘Toch is het mogelijk’, zei Soli Taire, ‘Maar ik ben wel erg benieuwd hoe.’
‘Laten we maar eens kijken’, zei James.

Terwijl ze de planten naderden zag James dat de daarachter gelegen ruimte echt kolossale afmetingen had. Aan de wanden te zien was hij evenals de kloof en de gangen uitgehakt. Als dit werk was van de Orde van de Rode Tulband, dan had de Pasja veel te vrezen. Enkel iemand met veel geld en veel macht had de middelen om zo’n operatie te financieren. James zag dat er overal in de grot begroeiing was. Er was dus niet alleen daglicht in de grot, maar ook water en een bodem.

Toen de gang bijna aan zijn einde was zag James dat het pad hier naar links en naar rechts liep. Bij het zien van de werkelijke omvang van de ruimte viel zijn mond echter wagenwijd open. Zijn tapijt liet hij zonder het te merken op de grond vallen. Het pad waarop zij uitkwamen liep in een gigantische cirkel om immense het vertrek heen, waar zich in het midden een soort van arena bevond. De arena, die eveneens immense afmetingen had, was een paar honderd meter lang en tientallen meters diep. Op de bodem ervan stroomde een klein riviertje, dat aan de linkerkant de ruimte binnenkwam en aan de rechterkant weer een donkere grot in liep. Dit was een ondergronds riviertje, dacht James. Wellicht zorgde dit riviertje ook voor de watertoevoer van de nabijgelegen Oase. In de gigantische arena waren een aantal mannen met rode tulbanden, handlangers van de Orde, druk bezig met het verrichten van allerlei werkzaamheden. Recht voor hen uit zag James, temidden van het groen dat de arena omringde, een tegen de rotswand liggend paleis. Naar hij kon oordelen was ook dit een behoorlijk kostbaar bouwwerk. De daken glinsterden van het vele goud waarmee het bewerkt was en overal glinsterden robijnen en edelstenen die de muren opsierden. De Orde zat duidelijk goed in de centen. James keek omhoog en zag dat het vertrek tientallen meters omhoog liep. Aan de top ervan bevond zich een groot ovalen gat, waardoor het zonlicht naar binnen kwam. Bij gat zag hij echter nog iets. Vlakbij de opening hing een langwerpig apparaat. Aan de met hout en touw gemaakte stellages te zien kon het verplaatst worden.
‘Ongelooflijk’, zei James, ‘Dit is echt… ongelooflijk. We hebben de Orde zwaar onderschat.’
‘Inderdaad’, zei Soli Taire. ‘Ik hoop maar dat de wachters van de Pasja met veel zijn.’
‘We kunnen het beste voorzichtig op verkenning gaan’, zei James, ‘Om alles wat in kaart te brengen voor ze.’
James werd op zijn schouder geklopt. Hij voelde meteen dat dit nooit goed kon zijn. Toen hij zich omdraaide zag hij een brede man met een rode tulband, die minstens twee koppen boven hem uit kwam. James keek naar Soli Taire en zag dat die buiten bewustzijn op de grond lag. De afzichtelijk lelijke reus lachte naar hem. James schrok. Hij zag dat de grijnzende man geen echte tanden had, maar tanden die gemaakt waren van goud. Hij balde zijn vuisten en sloeg de man hard in zijn buik. Dit leek echter geen enkel effect te hebben. De man lachte alleen nog maar harder. James sloeg nog harder, maar bezeerde daarbij zijn eigen handen meer dan de buik van zijn tegenstander. Die was duidelijk een stuk sterker. De reus maakte met zijn twee handen een harde vuist, waarmee hij James hard op zijn rug sloeg. De klap kwam hard aan en hoewel James zijn best deed bij kennis te blijven, kostte het hem teveel moeite. Hij voelde nog hoe de reusachtige man hem luid lachend oppakte en over zijn rechterschouder wierp. Toen verloor James zijn bewustzijn.

Terug naar de vorige pagina    Verder naar de volgende pagina

 

 

tekst: Jorn van de Wetering © het WWCW 2003