|
enmaal
recht voor de rotswand aangekomen viel het James eens te meer op
dat de ingang totaal niet zichtbaar was van buitenaf. Wie hier
ook achter zat, hij had veel werk en moeite besteed aan het
uitwerken van zijn snode plannen. De Orde was waarschijnlijk
veel groter en gevaarlijker dan men momenteel bij de Dienst
dacht. James schraapte zijn keel, maar hoorde naast zich al luid:
SESAM, OPEN U!
Vanuit het hart van
de berg kwam een luid gekreun, alsof de berg er nu echt de brui
aan ging geven en ieder moment ineen zou klappen. Maar ineen
klappen deed de berg niet. De wand opende weer, precies zoals ze
eerder gezien hadden. Omdat ze eerder het hele schouwspel vanaf
de zijkant hadden moeten bekijken, konden James en Soli Taire nu
pas zien wat er achter de wand lag. Voor hen beiden strekte zich
een lange, donkere gang uit, die in het achterliggende duister
verdween. Het was buiten behoorlijk heet geworden en vanuit de
gang kwam hen beiden een koude luchtstroom tegemoet. De koude
lucht kwam regelrecht uit de diepe gewelven en grotten die onder
het Femlinggebergte lagen.
‘Dames gaan voor’, zei James tegen Soli Taire.
‘Je bent toch niet bang, hč?’, vroeg ze aan James. ‘Ik wil
anders ook best alleen gaan.’
‘Zeer zeker niet’, zei James, ‘Maar ik dacht, als de vijand nu
eerst zo’n mooie dame ziet, dan laten ze mij ook vast wel binnen.’
‘Slijmbal’, zei Soli Taire lachend tegen James en ze liep de
onderaardse gang in.
Het viel James op
hoe fris de lucht rook die hen in de gang tegemoet kwam. Het was
er erg donker, maar toen ze de gang een eind hadden bewandeld,
begonnen James’ ogen te wennen aan het duister. Net als de kloof
was de gang helemaal uitgehakt. Hij was minstens eens zo hoog
als James zelf was en hij schatte hem zo’n acht meter breed. Het
moest een immense onderneming geweest zijn om zoveel steen uit
te hakken. James kon al een heel stuk beter begrijpen waar al
die rotsblokken vandaan kwamen die ze de avond daarvoor hadden
zien liggen. De gang helde wat flauw naar beneden. Na een tijdje
lopen ging ze daar rechts een bocht om. Achter de hoek zag James
licht branden.
‘Pas op’, fluisterde hij tegen Soli Taire, ‘Wie weet wat zich
daar bevindt. Als we dicht bij de rechterwand blijven, dan
kunnen we mogelijke tegenstanders beter besluipen.’
Ze drukten zich zo dicht mogelijk tegen de wand aan. James ging
voor en Soli Taire volgde een stukje daarna. Toen ze een heel
eind door de bocht waren gegaan, zag James dat het licht dat hij
gezien had afkomstig was van fakkels die daar bevestigd waren
aan de wanden. Hij keek of de kust verder veilig was en toen hij
niemand zag wenkte hij Soli Taire. Ze kwam naar hem toe en wilde
iets gaan zeggen, maar werd toen afgeleid en keek recht voor
zich uit.
‘Wat wilde je zeggen?’, vroeg James
Ze wees met haar hand en zei: ‘James, kijk dan daar!’.
James keek om en zag dat er aan het eind van de gang bomen en
struiken groeiden. Achter de planten kon James een immense
ruimte zien. In de ruimte was, voorzover hij zien kon, ook
gewoon daglicht.
‘Daglicht?’, zei hij, ‘Dat is onmogelijk. We zitten hier
tientallen meters onder de grond.’
‘Toch is het mogelijk’, zei Soli Taire, ‘Maar ik ben wel erg
benieuwd hoe.’
‘Laten we maar eens kijken’, zei James.
Terwijl ze de planten naderden zag James dat de daarachter
gelegen ruimte echt kolossale afmetingen had. Aan de wanden te
zien was hij evenals de kloof en de gangen uitgehakt. Als dit
werk was van de Orde van de Rode Tulband, dan had de Pasja veel
te vrezen. Enkel iemand met veel geld en veel macht had de
middelen om zo’n operatie te financieren. James zag dat er
overal in de grot begroeiing was. Er was dus niet alleen
daglicht in de grot, maar ook water en een bodem.
Toen de gang bijna
aan zijn einde was zag James dat het pad hier naar links en naar
rechts liep. Bij het zien van de werkelijke omvang van de ruimte
viel zijn mond echter wagenwijd open. Zijn tapijt liet hij
zonder het te merken op de grond vallen. Het pad waarop zij
uitkwamen liep in een gigantische cirkel om immense het vertrek
heen, waar zich in het midden een soort van arena bevond. De
arena, die eveneens immense afmetingen had, was een paar honderd
meter lang en tientallen meters diep. Op de bodem ervan stroomde
een klein riviertje, dat aan de linkerkant de ruimte binnenkwam
en aan de rechterkant weer een donkere grot in liep. Dit was een
ondergronds riviertje, dacht James. Wellicht zorgde dit
riviertje ook voor de watertoevoer van de nabijgelegen Oase. In
de gigantische arena waren een aantal mannen met rode tulbanden,
handlangers van de Orde, druk bezig met het verrichten van
allerlei werkzaamheden. Recht voor hen uit zag James, temidden
van het groen dat de arena omringde, een tegen de rotswand
liggend paleis. Naar hij kon oordelen was ook dit een behoorlijk
kostbaar bouwwerk. De daken glinsterden van het vele goud
waarmee het bewerkt was en overal glinsterden robijnen en
edelstenen die de muren opsierden. De Orde zat duidelijk goed in
de centen. James keek omhoog en zag dat het vertrek tientallen
meters omhoog liep. Aan de top ervan bevond zich een groot
ovalen gat, waardoor het zonlicht naar binnen kwam. Bij gat zag
hij echter nog iets. Vlakbij de opening hing een langwerpig
apparaat. Aan de met hout en touw gemaakte stellages te zien kon
het verplaatst worden.
‘Ongelooflijk’, zei James, ‘Dit is echt… ongelooflijk. We hebben
de Orde zwaar onderschat.’
‘Inderdaad’, zei Soli Taire. ‘Ik hoop maar dat de wachters van
de Pasja met veel zijn.’
‘We kunnen het beste voorzichtig op verkenning gaan’, zei James,
‘Om alles wat in kaart te brengen voor ze.’
James werd op zijn schouder geklopt. Hij voelde meteen dat dit
nooit goed kon zijn. Toen hij zich omdraaide zag hij een brede
man met een rode tulband, die minstens twee koppen boven hem uit
kwam. James keek naar Soli Taire en zag dat die buiten
bewustzijn op de grond lag. De afzichtelijk lelijke reus lachte
naar hem. James schrok. Hij zag dat de grijnzende man geen echte
tanden had, maar tanden die gemaakt waren van goud. Hij balde
zijn vuisten en sloeg de man hard in zijn buik. Dit leek echter
geen enkel effect te hebben. De man lachte alleen nog maar
harder. James sloeg nog harder, maar bezeerde daarbij zijn eigen
handen meer dan de buik van zijn tegenstander. Die was duidelijk
een stuk sterker. De reus maakte met zijn twee handen een harde
vuist, waarmee hij James hard op zijn rug sloeg. De klap kwam
hard aan en hoewel James zijn best deed bij kennis te blijven,
kostte het hem teveel moeite. Hij voelde nog hoe de reusachtige
man hem luid lachend oppakte en over zijn rechterschouder wierp.
Toen verloor James zijn bewustzijn.
|