|
imal
Bimbal vertoonde geen enkel teken van leven toen James
dichterbij kwam. Hij boog zich over de marktkoopman en voelde
voorzichtig aan diens nek om te kijken of hij een hartslag kon
voelen. Maar die was er niet. Er was echter wel beweging onder
de kleren van Timal Bimbal. James tilde voorzichtig de kleren
van de marktkoopman een stukje op en deinsde onmiddellijk terug
toen hij zag dat er een kleine zwarte schorpioen van onder het
gewaad van de marktkoopman tevoorschijn kwam.
‘Kijk eens aan’, zei James tegen het lijk van Timal Bimbal,
terwijl hij verder terugdeinsde voor het kleine beestje, ‘Vroeg
of laat bezorgen criminele activiteiten je wel een keer de
doodsteek’.
James liep weer naar buiten. Hij gebaarde Siddel om dichterbij
te komen.
‘We zijn te laat’, zei James tegen zijn hulpje, ‘Iemand is ons
voor geweest’.
‘Hoezo?’, vroeg Siddel aan James, ‘Is Timal Bimbal er vandoor
gegaan?’.
‘Nee hoor’, antwoordde James, ‘Die gaat voorlopig nergens heen.
Onze marktkoopman
heeft zijn eigen gaatje in de markt gevonden. Doodgestoken door
een schorpoen’.
‘Wel verdorie’, zei Siddel Fadil, ‘Hoe is dat mogelijk?’.
‘Misschien is iemand via de achterkant de tent binnengedrongen’,
zei James. ‘We zullen dit eens nader onderzoeken.’
Opnieuw ging James de tent van Timal Bimbal binnen, ditmaal
vergezeld door Siddel.
‘Bah, wat een stank, dat is echt niet houden’, zei Siddel Fadil.
Hij hield zijn hand voor zijn mond en hij begon te slikken.
Het viel James nu op dat de blik in de ogen van Timal Bimbal er
een van angst was, alsof hij vlak voor zijn dood hevig
geschrokken was van iets. Zijn blik was naar boven gericht.
James keek met Timal Bimbal mee en zag dat daar op het doek een
rode tulband was geschilderd.
‘Wat is dat?’, vroeg hij aan Siddel.
Siddel keek ernaar. ‘Een rode tulband…vreemd.’
‘De aanstichters van de moord?’, vroeg James Bond.
‘Ervan uitgaande dat dit een moord betreft’, zei Siddel Fadil.
‘Eerlijk gezegd’, zei James, ‘Ik denk niet dat Timal Bimbal die
schorpioen voor de lol in zijn gewaad heeft zitten. Maar nu ga
ik weer naar buiten, want ik krijg koppijn van die stank.’
‘Inderdaad’, zei Siddel Fadil. ‘Het is echt niet te houden hier’.
Samen verlieten de twee de tent.
Hoewel het in de
rest van Fata Medina die dag bijzonder heet was, was de
ontvangst buiten echter niet bepaald warm te noemen. Buiten de
tent stonden twee gesluierde mannen James en Siddel op te
wachten
‘Euh… u bent vast door de Pasja gestuurd om ons te assisteren,
is het niet?’, vroeg James Bond aan hen.
Een van de twee mannen, een flink gespierde kerel die minstens
een kop groter was dan James, deed een stap naar voren. James
hoorde van onder de laag stof die zijn gezicht bedekte:
‘Ik ben de man die u gaat doden, James Bond. Geheim agent 007*
van de Dienst van de Pasja’.
‘Maar mijn beste man’, lachte James hem toe, ‘U zou toch moeten
weten dat James Bond in dergelijke gevallen altijd hard terug
slaat. De klappen die ik hier verkoop vinden gretig aftrek’ Hij
balde zijn vuist en gaf de man een harde klap in zijn gezicht.
De man viel achterover en zijn handlanger keek verbaasd naar
zijn gespierde metgezel, die nu tegen de vlakte lag.
Snel maakte James van de verwarring gebruik om de markt op te
vluchten. Er waren nog steeds allerlei optredens bezig. Een
zwaardslikker stak juist zijn zwaard nog wat verder in zijn keel
en even verderop doofde een vuurvreter brandende fakkels in zijn
mond. Toen hij omkeek zag hij dat zijn gesluierde belager hem
volgde. Op de markt was het nog altijd een drukte van jewelste,
maar toen de vele mensen zagen wat er gaande was weken ze uiteen.
Er vormde zich al gauw een grote kring rondom de twee.
Wanhopig keek James in het rond en ontwaarde in de mensenmassa
plotseling een zwaardslikker. De goede man was nog bezig met
zijn optreden en had zijn zwaard nog in zijn keel zitten.
‘Mag ik even?’, vroeg James beleefd en hij trok het zwaard in
een keer uit de keel van de zwaardslikker. Zijn aanvaller, die
door de klap van James een van zijn ogen dicht had zitten, trok
hierop lachend zijn kromzwaard. James zwaaide het zwaard in het
rond maar wist zijn aanvaller niet te raken. Duidelijk was zijn
aanvallers net als hijzelf zeer kundig in de kunst van het
zwaardvechten. Hij weerde zichzelf af en deed gecontroleerd
telkens een stap naar achteren. Dit bracht James op een idee.
Hij ging in de aanval en rende naar zijn belager toe. Deze week
opnieuw naar achteren maar struikelde bijna over de rand van het
spijkerbed dat James daar had zien staan. Terwijl zijn aanvaller
uit alle macht probeerde zijn evenwicht te bewaren liep James
naar hem toe en gaf hem een duwtje zodat hij zijn evenwicht
verloor. De man viel met zijn rug op het spijkerbed en bleef er
roerloos liggen, terwijl het bloed langzaam zijn weg vond over
de rand van het bed.
James keek naar zijn
vuist: ‘Dit is nou de kop op de spijker slaan’. Hij had zich
echter nog maar nauwelijks omgedraaid of de tweede belager kwam
alweer aangerend. James keek naar de tent van Timal Bimbal om te
zien wat er met Siddel was gebeurd en zag dat deze daar op de
grond lag.
James liep naar een met brandende fakkels jonglerende vuurvreter
achter hem en ving een fakkel uit de lucht. Hij wierp die naar
zijn nieuwe aanvaller, maar deze dook net op tijd weg. De fakkel
viel een eindje verder op de grond. Opnieuw zwaaide James met
zijn zwaard, maar ook deze belager was hem telkens te slim af.
Het was James duidelijk dat deze mannen goed getraind waren.
Langzaam kwam hij dichterbij. James stak zijn zwaard recht
vooruit in de hoop zijn belager in zijn buik te kunnen steken,
maar deze pakte het zwaard vast en trok het uit James’ handen.
Hij pakte de twee uiteinden van het massieve zwaard vast en
vouwde het dubbel. Hij keek James lachend aan. James lachte
terug. Met een snelle beweging wilde hij de man in zijn gezicht
slaan, maar de man nam de vuist van James in zijn hand. Langzaam
begon hij de arm van James om te draaien. James schreeuwde het
uit van de pijn.
De belager liet los en hij wilde zijn kromzwaard pakken, maar
James dook omlaag en rende naar de fakkel die nog altijd eindje
verderop lag te branden. Hij pakte die op en rende naar de tent
van Timal Bimbal. Siddel lag voor de tent nog steeds roerloos op
de grond. Hij keek om en zag dat zijn belager hem volgde. James
ging de tent binnen en verborg zich achter het doek bij de
ingang. Hij keek tussen de doeken door en zag dat de man al
vlakbij was.
En toen, toen gebeurde er even helemaal niets. Er was geen enkel
spoor van beweging. James voelde zijn hart kloppen in zijn keel.
Nog steeds niets. Hij durfde niet te kijken, want dat kon zijn
positie verraden. Hij klemde zijn handen stevig om de fakkel en
keek tegen beter weten in even snel tussen de doeken door. De
man was verdwenen. Zo leek het in ieder geval even, want
plotseling pakten twee armen hem beet vanachter het doek. James
schrok hier zo van dat hij de fakkel uit zijn handen liet vallen.
De fakkel viel bovenop het stinkende mengsel dat op de grond
lag. Het mengsel vatte direct vlam. Het vuur begon zich op begon
te laaien en James worstelde voor zijn leven. Maar hoe harder
hij tegenstribbelde, hoe harder de armen hem vast leken te
pakken. Hij begon het benauwd te krijgen. Terwijl het vuur nam
steeds in alle hevigheid toenam hapte hij naar adem.
En ineens lieten de armen zomaar los. Er klonk een hevig gegil.
James hapte naar adem en duwde zijn belager naar achteren. Hij
maakte zo vlug als hij kon dat hij weg was uit de tent. Toen hij
buiten was zag hij waarom zijn belager zijn aanval zo plotsklaps
had gestaakt. Daar stond Siddel Fadil, met de mand nog in zijn
armen. Hij had zijn giftige cobra een keer flink in het gezicht
van de aanvaller laten spuwen. Deze lag gillend op de grond,
terwijl hij zijn handen over zijn gezicht hield.
* Zoals dat hoort in
een Oosters verhaal als dit, geschreven met Arabische cijfers.
|