|
roestend
en wel kwam James naar boven. Hij keek om zich heen, de hal in,
maar hij zag dat er geen daglicht meer de hal binnen kwam. Het
enige licht kwam van wat stukken zonnevergroter die her en der
verspreid door de ruimte lagen te branden. Toen hij omhoog keek
zag hij dat de rotswand voor een groot gedeelte naar beneden was
gekomen. Het paleis van Blo Felad was aan gruzelementen geslagen.
De zonnevergroter had veel schade aangericht. De meeste bomen en
planten die er hadden gestaan waren weg aan het branden en de
ingang waar ze door naar binnen waren gekomen was ook helemaal
ingestort, iets wat James enigszins wanhopig maakte. Overal
lagen rotsblokken en de natuurlijke gewelven hadden veel moeite
om de zaak overeind te houden. Sterker nog, het leek erop dat
het Femlinggebergte de last niet meer lang zou kunnen dragen. De
rotswanden kraakten en steunden en her en der lieten stukken los.
Vlak voor hem kwam nu een brandend stuk stof naar beneden
dwarrelen. Toen het voor hem in het water landde zag James dat
het logo van het Verdwijnend Tapijt™ nog net zichtbaar was.
‘Quauar gaat dit niet leuk vinden’, zei hij tegen zichzelf.
Enkele meters van hem vandaan kwam Soli Taire naar boven water.
‘Het ziet er niet best uit’, zei James. ‘Het gaat hier elk
moment instorten.’
Maar Soli Taire zei niets en keek met een beangstigde blik in
zijn richting.
‘Ja… Ja… James…, achter je!’, stotterde ze, bijna onverstaanbaar.
James draaide zich om en zag dat een krokodil zich langzaam in
zijn richting bewoog. Het beest had zijn bek nog gesloten, maar
het leek erop dat hij die ieder moment kon gaan openen.
Onmiddellijk haalde James zijn vlammenwerpermedaillon
tevoorschijn en richtte het op de krokodil. Maar net op het
moment dat hij de knop in wilde drukken, zag hij het.
‘Deze krokodil is niet echt; deze is van hout!’.
En plotseling doemde er een vage gedachte in zijn hoofd op. ‘Van
hout…’, mompelde hij.
‘Wat is er met hout?’, vroeg Soli Taire.
James griste in zijn zak en haalde de fluitjes van Quauar
tevoorschijn.
‘Onze redding!’, zei hij tegen Soli Taire, ‘Deze houten fluitjes
heeft Quauar me gegeven!’
‘Wat is daar dan mee?’, vroeg de haremdame met een frons op haar
gezicht.
‘Hiermee kun je onder water ademen. Als we de stroom van de
ondergrondse rivier volgen en goed opletten, dan kunnen we
misschien de stroming volgen tot…’
‘…tot aan de Oase’, maakte Soli Taire zijn zin af.. ‘Daar heb ik
die bron gevonden. Waarschijnlijk is het een aftakking van deze
rivier!’
‘Hopelijk wel’, zei James, Maar we moeten wel goed oppassen dat
de stroming ons niet meesleurt’. Met een hard gekraak kwam nu
weer een deel van de rotswand naar beneden.
‘En we moeten snel zijn’, voegde hij daar aan toe. Hij en Soli
Taire zetten het fluitje aan hun mond en gingen onder water.
Onder water was het donker en er niet veel te zien. Maar het was
er vooral heel erg koud. Je voelde er echt, dat de rivier zich
tientallen meters onder de grond bevond. Het beetje licht kwam
van het vuur uit de ruimte, maar toen ze de tunnel inzwommen
vanwaar de rivier zijn weg onder de grond in de richting van
Fata Medina hervatte, werd dat licht snel duisternis en was er
helemaal niets meer te zien. James en Soli Taire moesten hun weg
op de tast vinden. Toen James de rotswand voelde, voelde hij ook
eens te meer hoe de berg aan het kreunen en steunen was. Het was
maar goed dat ze daar weg waren, dacht hij bij zichzelf, ze
waren immers overal veiliger dan daar.
De rotsenwand was koud en glad. James kreeg er maar met moeite
grip op. Hij pakte de hand van Soli Taire. Als ze geen grip
konden krijgen op de wanden, dan konden ze dat in ieder geval
nog krijgen bij elkaar. De rivier had hier waarschijnlijk al
duizenden jaren gestroomd en leek niet van plan te zijn om zijn
weg te gaan verleggen. James opende af en toe zijn ogen in de
hoop wat licht van buiten te kunnen zien. Maar hij zag niets.
Bovendien voelde hij dat hij begon te verzwakken door het koude
water. Hun omgeving was pikzwart en de uitgang naar de oase leek
niet ergens om de hoek te liggen.
Tot Soli Taire in zijn hand kneep. Eerst snapte James niet
waarom, maar toen hij om zich een keek, zag hij het. Schuin naar
boven, aan hun rechterkant, was een klein lichtvlekje te zien.
Heel vaag en troebel, maar het was er zeker. James voelde aan de
wand en bemerkte dat het water hier een zachte stroming naar
rechts had. Terwijl hij probeerde wat meer grip te krijgen op de
wand trok hij Soli Taire met zich mee. Hoewel dit niet
gemakkelijk was voelde hij ineens een uitstekend stukje rots
waar hij zich aan optrok. De doorgang was niet erg breed en ze
zouden er niet langs elkaar door kunnen. Terwijl James verder
zocht naar houvast en zo zijn weg naar boven vond, ging Soli
Taire achter hem aan zijn enkels hangen.
Hoewel het nog steeds moeilijk was om grip te vinden kwamen ze
toch langzaam steeds een stukje hoger. Het lichtpuntje werd
steeds groter en James begon zich al wat opgelucht te voelen. Ze
gingen het halen. Maar Soli Taire leek wat minder optimistisch
te zijn. James voelde hoe haar grip op zijn enkels begon te
verslappen. Hij keek om, maar zag nauwelijks iets achter zich.
Terwijl hij met zijn rechterhand probeerde zijn grip te houden,
nam hij met zijn linkerhand de hand van Soli Taire vast.
Moeizaam klauterde hij zo verder. Het daglicht was nu nog maar
een paar meters van hen verwijderd, maar zijn grip op Soli Taire
begon verder te verslechteren. Haar hand begon zijn kracht te
verliezen.
‘Kom op!’, dacht James, ‘Geef het nu niet op!’. Hij sleurde de
haremdame verder met zich mee. Het water begon minder koud aan
te voelen en de uitgang was binnen handbereik. Nog maar een
enkele meter en dan…
James zette zich af tegen de rotsen bij de opening en trok Soli
Taire met zich mee. Ze vertoonde nu geen enkel tegen van leven
meer toen James met haar boven water kwam.
‘Kom nu’, zei James, ‘Laat me nu niet in de steek!’
Hij droeg Soli Taire naar de kant en legde haar daar op het
droge. Haar ogen waren gesloten en ze haalde geen adem meer.
Haar onderwaterfluitje was verdwenen.
James blies door haar mond lucht naar binnen en pakte haar op.
Met zijn handen wreef hij over haar rug, maar nog steeds
gebeurde er niets.
‘Verdorie, Soli Taire, je gaat het halen!’, zei hij, terwijl hij
zich steeds bezorgder begon te voelen. ‘Je zou toch niet willen
dat ik met alle eer ga strijken!’
Opnieuw blies hij lucht door haar mond naar binnen. Hij wreef
over haar rug en over haar armen, in de hoop dat ze het warmer
zou krijgen. Maar Soli Taire gaf nog steeds geen enkel teken van
leven.
James begon langzamer over haar rug te wrijven. Hij had het idee
dat het geen zin meer had. Hij nam Soli Taire in zijn armen en
drukte haar zo hard hij tegen zich aan. Hoe kon ze het nu zomaar
opgeven. Ze voelde nat en koud aan. James drukte haar nog
dichter tegen zich aan. Plotseling voelde hij een kleine
beweging. Soli Taire kuchte een keer zachtjes. James drukte haar
nog wat harder tegen zich aan en Soli Taire begon harder te
hoesten. Proestend en wel kwam het water dat in haar longen
terecht was gekomen naar buiten. Bibberend van de kou vroeg ze:
‘James, wat is er gebeurd?’.
‘Dat doet er niet toe’, zei hij, ‘We hebben nu alle tijd van de
wereld’.
|