Espionage
Het Fata Medina Complot

 

 
Pagina 11 van 19

ga direct naar:
 

1     2     3    4     5

6     7    8    9    10

11  12   13  14  15

16  17   18  19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

eef me nog een kans!’, schreeuwde Nummer Twee, die zich ontzettend ongemakkelijk begon te voelen in zijn stoel. Hij keek wanhopig naar de twee mannen in de hoek, waarvan de ene opnieuw lachte.
‘Volgens mij ben ik daar heel duidelijk over geweest’, zei Nummer Een, ‘Geen tweede kansen bij de Orde. Je hebt gefaald, Scara Mango’.
Het gezicht van Nummer Twee werd lijkbleek. ‘Ik dacht dat we afgesproken hadden elkaars namen niet te gebruiken binnen de organisatie?’.
‘Dat klopt’, zei Nummer Een. ‘Dat klopt inderdaad. Ik moet je dan ook helaas mededelen dat je niet langer lid kan zijn van de Orde.’
Onzichtbaar voor Scara Mango duwde Nummer Een met zijn voet een pedaal in dat onder zijn tafel zat, een dat alleen Nummer Eens hebben en waar Nummer Twees niet van weten. Achter Scara Mango opende zich een luik.
‘Ik maak geen fouten. Ik weet wie ik wel en niet moet houden. Tot ziens, mijn beste Scara Mango.’
Nummer Een duwde met zijn voet een tweede pedaal in en de stoel met Scara Mango kieperde naar achteren, zodat de Nummer Twee van de Orde van de Rode Tulband recht in het gat in de vloer viel.
Uit het gat kwam al snel gekrijs dat door merg en been ging. Terwijl Scara Mango tevergeefs vocht voor zijn leven sommeerde Nummer Een de twee mannen die al die tijd hadden toe staan kijken.
‘Zorg dat de rotzooi dadelijk op wordt geruimd, mijnheer Windad en mijnheer Kidad’, zei hij. ‘De slangen laten doorgaans nogal een troep achter’.
‘Maar natuurlijk, Nummer Een, maar natuurlijk’, zei mijnheer Windad met een buiging.
‘Mijn dank is groot, heren’, zei Nummer Een, ‘Hoe eerder ik weer verder kan met Operatie Ra, hoe beter’.
‘En James Bond?’, vroeg mijnheer Kidad.
‘Daar zorg ik zelf wel voor’, zei Nummer Een.

James werd wakker in een enorme roes. Zijn hoofd voelde aan alsof het vol met glas zat. Hij ging half zitten en keek om zich heen. De palmbomen boven hem wuifden sierlijk in de wind. Hij zat in een oase. Toen hij omhoog keek zag hij aan de bergtoppen dat hij zich nog steeds aan de voet van het Femlinggebergte moest bevinden. Aan de bergen te zien was het ook niet ver van de kunstmatige kloof waar de karavaan verdwenen was. Maar wat was er ook alweer precies gebeurd? Hij was… hij was neergeschoten met een gifpijltje. Maar dat was ’s avonds geweest. James ging nu rechtop zitten. Hij zag dat Siddel Fadil naast hem lag. Het pijltje dat in zijn nek had gezeten was weer weg. Hij voelde aan zijn eigen nek. Ook daar zat geen pijltje meer. James zag dat zijn omgeving een rijke flora had. Er waren bloemen en planten in overvloed en ze groeiden er in allerlei verschillende soorten. Hij stond op en wilde op zijn zonnewijzer kijken, maar die zat niet meer om zijn pols. Ook zijn zwaard en zijn andere snufjes waren nergens te bekennen. Hij stond op en liep naar het struikgewas voor hem. Hij duwde de grote bladeren aan de kant. Achter de struiken, onderaan een grote rotswand, lag een klein vijvertje. Dit was ongetwijfeld de bron van water voor de oase. James liep er heen en hurkte zich om wat te drinken. Maar terwijl hij zijn dorst leste met het frisse water zag hij dat er iemand onder water was. James rende terug naar het struikgewas en verstopte zich tussen de grote bladeren.

Het duurde niet lang voordat de persoon die hij gezien had boven water kwam. Het was, in tegenstelling tot wat James verwacht had, geen man. De vrouwelijke gestalte rees op uit het water en liep naar de kant. Toen ze die bijna bereikt had schudde ze water uit haar haren. Ze legde haar spullen neer en draaide zich weg van James. Hoewel hij op deze afstand niet kon zien wie het was, werd hij onmiddellijk getroffen door haar mooie figuur. Hij kwam tevoorschijn uit het struikgewas en besloop haar van achteren. De vrouw wrong het water uit haar haren en draaide zich toen hij vlakbij was om. James schrok. Het was Soli Taire, de haremdame die hem had rondgeleid door het paleis van de Pasja.
‘Je dacht toch niet dat je me zo kon verrassen?’, vroeg ze hem.
‘Nou, dit is anders zeker een verrassing’, zei hij, ‘Maar of het ook een aangename is, betwijfel ik nog’.
‘Wat doe jij hier?’, vroeg ze hem. ‘Je hebt met je klunzigheid mijn hele missie in gevaar gebracht.’
‘Ik wilde je eigenlijk precies hetzelfde gaan vragen’, zei James.
‘Mijn baas stuurde me om een van de vertrouwelingen van de Pasja te schaduwen’, zei Soli Taire. Ik ben hem en het konvooi waarmee hij reisde gevolgd en hij heeft me hierheen geleid.’
‘Je zult vast Kamahl Khan bedoelen’, zei James blij, ‘Ik wíst wel dat hij niet te vertrouwen was’.
‘Ik bedoel inderdaad Kamahl Khan,’ zei ze, ‘Maar niet als de persoon die ik moest schaduwen. Kamahl Khan is mijn baas. Hij is het die me heeft opgedragen het hoofd van de beveiliging van de Pasja, Scara Mango, te volgen. Kamahl Khan houdt hem al een hele tijd in de gaten. Het is geen zuivere thee waarmee Scara Mango zich bezighoudt. Omdat Kamahl Khan ook niet zeker is van wie hij wel en niet kan vertrouwen in de kwestie van de Orde van de Rode Tulband, heeft hij deze informatie niet met de Dienst gedeeld. Vandaar dat het voor jou waarschijnlijk de eerste keer is dat je dit hoort’.

James keek verbijsterd naar Soli Taire. ‘Ga verder’, zei hij.
‘Scara Mango is al een hele tijd actief binnen de organisatie. Hoe groot de Orde is en wat ze willen weten we niet, maar de recente bedreiging aan het adres van de Pasja deed Kamahl Khan besluiten om mij Scara Mango te laten volgen. Ik moest erachter proberen te komen wat de Orde van plan is en hoe we hen het beste kunnen afweren.’
‘Dus jij bent ons al die tijd gevolgd?’, vroeg James.
‘En ik ben degene die jullie heeft neergehaald met mijn pijltjes. Wees gerust, het was een onschuldig slaapmiddel. Ik was niet zeker van jullie identiteit en ik kon geen risico’s nemen. Mijn excuses daarvoor.’
James lachte wrang. Zijn hoofd bonkte nog altijd na. ‘Het gaat al wat beter. Heb jij niet toevallig ook mijn spullen afgenomen?’
‘Dat was enkel voor mijn eigen veiligheid’, zei Soli Taire, ‘Jullie van de Dienst beginnen altijd bij het minste of geringste met het afvuren enzo van jullie rare wapens. Ik wilde je eerst uitleg geven voordat ik ze je terug gaf.’
Plotseling greep Soli Taire echter naar het blaaspijpje dat ze aan haar zwemkleding bevestigd had. Ze richtte het op het struikgewas achter James. Hij keek om en zag dat de struiken er wild heen en weer bewogen.
‘Niet schieten!’, riep de angstige stem van Siddel Fadil, ‘Ik wil niet nog eens een halve dag buiten westen liggen.’
Soli Taire schudde haar hoofd en lachte. ‘Twee van de beste mensen van de Dienst, zomaar overmand door een vrouw. Hoe ga je dat ooit aan Miraculus uitleggen?’
‘Erg grappig’, zei James, ‘Wat deed jij daar eigenlijk in het water?’
‘Nou,’ zei Soli Taire, ‘ik wachtte vooral totdat jullie wakker waren. Ik kan jullie hulp immers wel gebruiken.’

Terug naar de vorige pagina    Verder naar de volgende pagina

 

 

tekst: Jorn van de Wetering © het WWCW 2003