|
eef
me nog een kans!’, schreeuwde Nummer Twee, die zich ontzettend
ongemakkelijk begon te voelen in zijn stoel. Hij keek wanhopig
naar de twee mannen in de hoek, waarvan de ene opnieuw lachte.
‘Volgens mij ben ik daar heel duidelijk over geweest’, zei
Nummer Een, ‘Geen tweede kansen bij de Orde. Je hebt gefaald,
Scara Mango’.
Het gezicht van Nummer Twee werd lijkbleek. ‘Ik dacht dat we
afgesproken hadden elkaars namen niet te gebruiken binnen de
organisatie?’.
‘Dat klopt’, zei Nummer Een. ‘Dat klopt inderdaad. Ik moet je
dan ook helaas mededelen dat je niet langer lid kan zijn van de
Orde.’
Onzichtbaar voor Scara Mango duwde Nummer Een met zijn voet een
pedaal in dat onder zijn tafel zat, een dat alleen Nummer Eens
hebben en waar Nummer Twees niet van weten. Achter Scara Mango
opende zich een luik.
‘Ik maak geen fouten. Ik weet wie ik wel en niet moet houden.
Tot ziens, mijn beste Scara Mango.’
Nummer Een duwde met zijn voet een tweede pedaal in en de stoel
met Scara Mango kieperde naar achteren, zodat de Nummer Twee van
de Orde van de Rode Tulband recht in het gat in de vloer viel.
Uit het gat kwam al snel gekrijs dat door merg en been ging.
Terwijl Scara Mango tevergeefs vocht voor zijn leven sommeerde
Nummer Een de twee mannen die al die tijd hadden toe staan
kijken.
‘Zorg dat de rotzooi dadelijk op wordt geruimd, mijnheer Windad
en mijnheer Kidad’, zei hij. ‘De slangen laten doorgaans nogal
een troep achter’.
‘Maar natuurlijk, Nummer Een, maar natuurlijk’, zei mijnheer
Windad met een buiging.
‘Mijn dank is groot, heren’, zei Nummer Een, ‘Hoe eerder ik weer
verder kan met Operatie Ra, hoe beter’.
‘En James Bond?’, vroeg mijnheer Kidad.
‘Daar zorg ik zelf wel voor’, zei Nummer Een.
James werd wakker in
een enorme roes. Zijn hoofd voelde aan alsof het vol met glas
zat. Hij ging half zitten en keek om zich heen. De palmbomen
boven hem wuifden sierlijk in de wind. Hij zat in een oase. Toen
hij omhoog keek zag hij aan de bergtoppen dat hij zich nog
steeds aan de voet van het Femlinggebergte moest bevinden. Aan
de bergen te zien was het ook niet ver van de kunstmatige kloof
waar de karavaan verdwenen was. Maar wat was er ook alweer
precies gebeurd? Hij was… hij was neergeschoten met een
gifpijltje. Maar dat was ’s avonds geweest. James ging nu
rechtop zitten. Hij zag dat Siddel Fadil naast hem lag. Het
pijltje dat in zijn nek had gezeten was weer weg. Hij voelde aan
zijn eigen nek. Ook daar zat geen pijltje meer. James zag dat
zijn omgeving een rijke flora had. Er waren bloemen en planten
in overvloed en ze groeiden er in allerlei verschillende soorten.
Hij stond op en wilde op zijn zonnewijzer kijken, maar die zat
niet meer om zijn pols. Ook zijn zwaard en zijn andere snufjes
waren nergens te bekennen. Hij stond op en liep naar het
struikgewas voor hem. Hij duwde de grote bladeren aan de kant.
Achter de struiken, onderaan een grote rotswand, lag een klein
vijvertje. Dit was ongetwijfeld de bron van water voor de oase.
James liep er heen en hurkte zich om wat te drinken. Maar
terwijl hij zijn dorst leste met het frisse water zag hij dat er
iemand onder water was. James rende terug naar het struikgewas
en verstopte zich tussen de grote bladeren.
Het duurde niet lang
voordat de persoon die hij gezien had boven water kwam. Het was,
in tegenstelling tot wat James verwacht had, geen man. De
vrouwelijke gestalte rees op uit het water en liep naar de kant.
Toen ze die bijna bereikt had schudde ze water uit haar haren.
Ze legde haar spullen neer en draaide zich weg van James. Hoewel
hij op deze afstand niet kon zien wie het was, werd hij
onmiddellijk getroffen door haar mooie figuur. Hij kwam
tevoorschijn uit het struikgewas en besloop haar van achteren.
De vrouw wrong het water uit haar haren en draaide zich toen hij
vlakbij was om. James schrok. Het was Soli Taire, de haremdame
die hem had rondgeleid door het paleis van de Pasja.
‘Je dacht toch niet dat je me zo kon verrassen?’, vroeg ze hem.
‘Nou, dit is anders zeker een verrassing’, zei hij, ‘Maar of het
ook een aangename is, betwijfel ik nog’.
‘Wat doe jij hier?’, vroeg ze hem. ‘Je hebt met je klunzigheid
mijn hele missie in gevaar gebracht.’
‘Ik wilde je eigenlijk precies hetzelfde gaan vragen’, zei
James.
‘Mijn baas stuurde me om een van de vertrouwelingen van de Pasja
te schaduwen’, zei Soli Taire. Ik ben hem en het konvooi waarmee
hij reisde gevolgd en hij heeft me hierheen geleid.’
‘Je zult vast Kamahl Khan bedoelen’, zei James blij, ‘Ik wíst
wel dat hij niet te vertrouwen was’.
‘Ik bedoel inderdaad Kamahl Khan,’ zei ze, ‘Maar niet als de
persoon die ik moest schaduwen. Kamahl Khan is mijn baas. Hij is
het die me heeft opgedragen het hoofd van de beveiliging van de
Pasja, Scara Mango, te volgen. Kamahl Khan houdt hem al een hele
tijd in de gaten. Het is geen zuivere thee waarmee Scara Mango
zich bezighoudt. Omdat Kamahl Khan ook niet zeker is van wie hij
wel en niet kan vertrouwen in de kwestie van de Orde van de Rode
Tulband, heeft hij deze informatie niet met de Dienst gedeeld.
Vandaar dat het voor jou waarschijnlijk de eerste keer is dat je
dit hoort’.
James keek
verbijsterd naar Soli Taire. ‘Ga verder’, zei hij.
‘Scara Mango is al een hele tijd actief binnen de organisatie.
Hoe groot de Orde is en wat ze willen weten we niet, maar de
recente bedreiging aan het adres van de Pasja deed Kamahl Khan
besluiten om mij Scara Mango te laten volgen. Ik moest erachter
proberen te komen wat de Orde van plan is en hoe we hen het
beste kunnen afweren.’
‘Dus jij bent ons al die tijd gevolgd?’, vroeg James.
‘En ik ben degene die jullie heeft neergehaald met mijn pijltjes.
Wees gerust, het was een onschuldig slaapmiddel. Ik was niet
zeker van jullie identiteit en ik kon geen risico’s nemen. Mijn
excuses daarvoor.’
James lachte wrang. Zijn hoofd bonkte nog altijd na. ‘Het gaat
al wat beter. Heb jij niet toevallig ook mijn spullen afgenomen?’
‘Dat was enkel voor mijn eigen veiligheid’, zei Soli Taire,
‘Jullie van de Dienst beginnen altijd bij het minste of
geringste met het afvuren enzo van jullie rare wapens. Ik wilde
je eerst uitleg geven voordat ik ze je terug gaf.’
Plotseling greep Soli Taire echter naar het blaaspijpje dat ze
aan haar zwemkleding bevestigd had. Ze richtte het op het
struikgewas achter James. Hij keek om en zag dat de struiken er
wild heen en weer bewogen.
‘Niet schieten!’, riep de angstige stem van Siddel Fadil, ‘Ik
wil niet nog eens een halve dag buiten westen liggen.’
Soli Taire schudde haar hoofd en lachte. ‘Twee van de beste
mensen van de Dienst, zomaar overmand door een vrouw. Hoe ga je
dat ooit aan Miraculus uitleggen?’
‘Erg grappig’, zei James, ‘Wat deed jij daar eigenlijk in het
water?’
‘Nou,’ zei Soli Taire, ‘ik wachtte vooral totdat jullie wakker
waren. Ik kan jullie hulp immers wel gebruiken.’
|