enmaal thuis
begonnen we meteen ruimte te maken, voorzover het mogelijk was om
meer ruimte te maken. Mijn vrouw had wat matrassen en luchtbedden
weten te regelen en de zolder en de huiskamer bleken ruim genoeg om
in ieder geval een deel van het gezelschap kwijt te kunnen.
Toen
na ongeveer een uur de keizer en zijn hofhouding aankwamen bleek dat
zij tenten hadden meegebracht en dat ze dus wel in de voor- en in de
achtertuin terecht konden. Terwijl ik machteloos toezag hoe mijn
bloemenperkje vertrapt werd voelde ik me toch wel enigszins tevreden
over het feit dat alles een beetje op zijn pootjes terecht was
gekomen. Er werd gekookt op kosten van de Chinese keizer en de
stemming begon er wat in te komen. Ach, het viel eigenlijk best wel
mee. Iedereen had een tijdelijk plaatsje gekregen en het begon er op
te lijken dat het eigenlijk zo slecht nog niet ging.
Na het eten had ik even de behoefte me terug te trekken in mijn
werkkamer. Ik heb ook thuis een werkkamertje, maar het werk dat ik
voor de Efteling lever is niet het werk dat voorkomt uit wat ik in
mijn eigen kamer teken. Ik ben slechts een wandelaar in de wereld
van Anton Pieck. Ik kan me goed inleven in zijn stijl, maar ik ben
niet was gebonden aan die stijl. Hij maakte prenten, terwijl ik
moeiteloos tot midden in de nacht bezig kan zijn met schilderen. Wat
ik voor de Efteling maak is niet om in te lijsten, het moet een
product worden. Het hoeft niet aan de muur te hangen. Ik gooi van
tijd tot tijd mijn tekeningen dan ook allemaal weg. Mijn kinderen
bezitten er maar een of twee van mij. Ik onderscheid mij bovendien
van Anton in dat opzicht dat hij een wereld wilde scheppen rondom
alles wat hij zag, terwijl ik graag alles van een gouden randje
voorzie. Toch waren hij en ik altijd als twee handen op een buik.
Toen ik halverwege de jaren zestig hier begon - net afgestudeerd aan
de academie voor industriele vormgeving - bleek al snel dat wij die
verwantschap bezaten. Anton zou echter nooit een boetseerhoutje of
mes ter hand nemen. Hij vond dat je dan in het product van een ander
sneed. Ikzelf heb tot 1978 met mijn handen gewerkt. Voor het publiek
maak ik tekeningen die recht doen aan de stijl van Anton Pieck. Ik
kan toevallig goed tekenen in die romantische stijl.
In mijn werkkamer ging ik in mijn stoel zitten toen ik weer die
bekende stem achter me hoorde:
‘Ik wilde je toch even bedanken voor dat we hier zo plotseling
mochten
komen’, zei Efteling. Ik kende de kabouter lang genoeg om te weten
dat er nog meer zou komen. ‘Ik begrijp dat we nogal een last
op
je leggen, maar
het is maar voor een nacht of zo.’
‘Dat is te hopen’, zei ik met een met een spaarzame glimlach. Of
Efteling
zijn
vrienden daadwerkelijk op de korte termijn een
nieuw thuis kon geven in de Efteling viel nog te bezien. Ik kon toch
niet van me
afzetten dat dit onherroepelijk problemen
zou gaan geven bij de Directeur. Hoe moest ik het deze toch in
vredesnaam gaan aanpakken?
‘Ik ga wel met je mee’, zei de kabouter, ‘De andere keren is het ook
nooit een probleem geweest’.
Ik wilde wat zeggen, maar had een beetje een kikker in mijn keel.
‘Sorry, mag ik even schrapen?’, vroeg ik de kabouter. Maar eigenlijk
was ik woorden aan het zoeken om de kabouter het slechte nieuws te
gaan vertellen.
‘Ja, schraap maar’, zei deze met een afwachtende blik. Hij was
duidelijk een beetje nerveus, hij zat constant aan zijn baard te
plukken. Ondanks het feit dat de kleine kabouter me zo overvallen
had met zijn plannen, kon ik hem geen ongelijk geven. Het is een
harde wereld en de kabouter spande zich altijd tot het uiterste in
om het hoofd
boven water te houden.
‘Nou, kijk, het zit zo’, begon ik, en ik vertelde hem van de nieuwe
Directeur en hoe al deze grappen niet in zijn begroting pasten. Ik
vertelde Efteling over theater en entertainment, over live acts en
acteergezelschappen en hoe meer ik hem vertelde, hoe verder zijn
mond naar beneden leek te vallen.
‘Dat zou Anton nooit goed gevonden hebben’, bracht de kabouter
verontwaardigd uit. Maar de tijd waarin Anton Pieck als een milde
dictator met de scepter zwaaide in het park was al lang voorbij.
‘Ik weet het’, zei ik, ‘maar het is nou eenmaal niet anders.’
|