at
een drukte, hè!’, riep ik enthousiast, want het was er een
flink kabaal.
Hij keek een keer om zich heen, maar het leek er niet op dat
hij iets zag, alhoewel hij er wel zichtbare moeite voor
deed. De Directeur was uiterst hoffelijk deze keer.
‘Zeer zeker, wat u zegt.’ Hij schraapte een keer: ‘Zou, euh,
de kabouter…’.
‘Efteling’, onderbrak ik hem.
‘Juist ja, zou Efteling misschien een welkomstwoordje willen
houden? Ik wil het ook best zelf doen, maar het lijkt me
meer gepast als hij het zou doen.’.
Ondertussen was Efteling bij ons komen staan en het ventje
ging zich er mee bemoeien.
‘Hoe kan ik nou een welkomstwoordje houden als ik niet eens
besta?’, vroeg hij mij. ‘Nee, ik doe het niet. Niet voor hem
in ieder geval.’ Hij stak zijn neus minachtend in de lucht.
Ik deed alle moeite om het zo beleefd mogelijk voor de
directeur over te laten komen.
‘Efteling heeft liever dat u het doet’, zei ik maar.
‘Maar ik sta erop dat hij het doet’, herhaalde de directeur
ongeduldig.
‘Nog voor geen goud’, zei Efteling.
‘Hij doet het echt liever niet’, zei ik.
‘Nou luister eens, mijnheer Van de Ven, nu hebben we heel
veel geld geïnvesteerd in het bouwen van al die nieuwe
dingen en het enige wat ik ervoor vraag is dat die stomme
kabouter even een welkomstwoordje houdt, is dat nu zoveel
gevraagd? En dat terwijl wij zoveel voor hem
gedaan
hebben. Wat een brutaliteit, wat een…’, maar plotseling
zweeg de Directeur. Hij keek naast mij, naar de plaats waar
Efteling stond. Zijn ogen sperden zich wijd open en zijn
mond viel open van verbazing. ‘Ik zie hem!’, krijste hij vol
opwinding. ‘Fan-tas-tisch! Ik kan de kabouter zien!, hij
bestaat dus echt!’. De Directeur keek om zich heen en zijn
mond viel nog verder open. ‘Ik zie de rest ook! Langnek,
Roodkapje, Vrouw Holle, maar hoe… Fan-tas-tisch! Sorry,
Efteling, dat ik zo getwijfeld heb aan je bestaan, hoe kan
ik het ooit goedmaken?’
‘Je zou zelf die speech kunnen doen’, zei de kabouter, nog
enigszins nors.
De directeur was nu ineens vereerd om voor zulk gezelschap
een speech te mogen houden. Ik begeleidde hem naar het
podium waar hij op ging staan.
Hij begon: ‘Welkom allemaal, op deze heuglijke dag. Ik ben
blij dat iedereen van zo dichtbij en van zo ver hier vandaag
bijeen is om samen de komst van onze nieuwe vrienden te
vieren.’ Even was de directeur stil en hij keek verbaasd nog
eens om zich heen. Hij ging verder:‘Het is niet iedere dag
dat wij dergelijke lieden mogen verwelkomen in ons park.
Daarom mag ik u met trots mededelen dat wij voor ieder van
hen een optrekje hebben gebouwd.’
‘Wij’, hoorde ik Efteling zachtjes, doch verontwaardigd
zeggen ‘hij heeft er niet eens aan meegewerkt.’
|
|
|
|
|
|