oen
ik thuis kwam zette ik mijn koffertje in de hal neer, gaf mijn vrouw
een zoen en ging haar voor naar de keuken, waar een dampende
maaltijd mij op stond te wachten. Ik kon het maar beter meteen
vertellen, ik kon het maar gehad hebben.
‘We hebben een probleempje’, zei ik haar. Ik vertelde van de plannen
die Efteling had zitten maken. Mijn vrouw begrijpt zulke dingen wel.
Ik weet dat zij en Efteling niet altijd even goed door een deur
kunnen, vaak hebben ze wel wat onenigheden. Dat komt ook door de
eigenwijze aard van Efteling die soms de grootste moeite heeft zijn
ongelijk toe te geven. Eens hadden de twee een diepgaande discussie
over het kubisme. Mijn vrouw was van mening deze abstracte kunstvorm
een zeer goede manier van uitdrukking was, het ging immers echt tot
de kern van de zaak. De kabouter vond dat het niets was dan ‘Wat
blokken en lijnen.’ Want ‘wie wil er nu kijken naar geel, rood en
blauw, de wereld is toch zoveel mooier’. Ik wist uit ervaring dat
Efteling een afkeer had van alles wat recht en blokkerig was. Toen
ik een keer een tekening had gemaakt voor een kabouterrijtjeshuis
wees hij, met zijn neus op afkeurende wijze de lucht in, met zijn
hand naar de prullenmand naast mijn ontwerptafel.
‘Dit is niet iets wat in sprookjes thuishoort, je probeert hiermee
je eigen lelijke mensendingen aan ons op te dringen’. Daarna heb ik
zoiets maar niet meer geprobeerd. De kabouter was altijd nogal snel
verontwaardigd over de kleinste dingen.
Ondanks het feit dat mijn vrouw wel eens onenigheden had gehad met
de kabouter wist ik dat ze hem wel mocht. Ze breide vaak
kledingstukjes voor hem en hij had een heel speciaal plekje in haar
hart. Soms hebben mensen en kabouters meer aan elkaar als ze ruzie
hebben en weten wat ze aan elkaar hebben, dan wanneer ze elkaar
constant gemaakte vriendschap aanbieden.
Nadat ik klaar was met mijn verhaal en mijn problemen had
uiteengezet keek mijn vrouw even voor zich uit. Ik zag aan haar
gezicht dat ze nadacht over wat ze ermee moest.
‘Ik vind dat we ze maar moeten helpen, Ton. In ieder geval mogen ze
wat mij betreft hier blijven tot ze een andere verblijfsplaats
hebben. Ik hoop dat dat in De Efteling kan, maar anders
vinden we wel wat.’ Ze probeerde altijd positief te blijven.
‘In ieder geval hoop ik dat ze niet met teveel zijn, ons huis is
niet erg klein, maar ook niet groot genoeg om complete hofhoudingen
in onder te brengen.’
‘Probeer je er nou maar niet te druk over te maken’, zei mijn vrouw
en ze had gelijk. Ik moest er maar van uitgaan dat Efteling wist wat
hij deed.
De twee dagen die volgden liet ik over me heenkomen alsof er niets
aan de hand was, alhoewel ik me toch van binnen bewust was dat dat
niet zo was en me eigenlijk geen moment gemakkelijk voelde. De nacht
voordat ik het hele gezelschap op moest gaan halen deed ik eigenlijk
geen oog dicht. Ik ben normaal een vrij rustig mens, maar toen was
ik dat totaal niet. De hele tijd moest ik aan die eigenwijze
kabouter denken en hoe hij mij weer eens met zijn problemen op had
gescheept.
Voor ik het goed en wel besefte brak de dag dat hij aan zou komen
alweer aan. Bij het ontbijt kreeg ik geen hap naar binnen. Ik ging
op tijd met mijn auto naar het station. Ik kwam er aan om half tien,
een half uur te vroeg. Dus ging ik in de stationshal maar eerst even
een kopje koffie drinken. Dat kon ik wel gebruiken. Terwijl ik de
koffie neerzette op het tafeltje pakte ik mijn pak shag en rolde een
sigaret. Ik ben weliswaar een kettingroker, maar wel een van lichte
sigaretten. Nu had ik echt even wat nodig, ik zat flink in de
zenuwen. De tijd kroop voorbij. Toen het kwart voor tien was zat ik
al aan mijn derde koffie en kende ik de menukaart van de
stationsrestauratie al van buiten, inclusief de beprijzingen. |