Kapitein Dubbelhoofd
en
Kapitein Trippelhoofd
(Dubbelhoofd 3)
(c) Het WWCW 2004
Tekst: Jorn van de Wetering
|
enny
Noeth keek mistroostig naar buiten. Hij kon vanaf hier het
achtersteven van Het Seylend Fregat zien. De enterhaken waren nog
niet losgemaakt en het schip van Kapitein Vendervan dreef zo nog
steeds tussen De Hellendoorn en het galjoen De Zes Vlaggen in. Op
beide schepen was men in opperste feeststemming, omdat men er na een
heksenjacht van vele jaren eindelijk in geslaagd was de bemanning
van De Halve Maen eronder te krijgen. De schepen lagen nog steeds
voor anker voor het rotseiland, dat had gediend als de perfecte
dekmantel voor hun hinderlaag.
Op het dek werd het nu steeds rumoeriger. Er klonk een hoop
geschreeuw en een hoop gestommel. Kenny ging wat verder rechtop
zitten. Hij keek nog eens naar buiten. Er was niets opvallends te
zien. De feeststemming leek echter om wat voor reden dan ook weg.
Kenny hoorde iemand ‘Sneller!’ roepen, iemand anders ‘Breng de
kanonnen in stelling’ en hij zag dat de enterhaken losgekapt werden.
Er was iets aan de hand.
‘Is er iets aan de hand, Kenny?’ vroeg Rolander van ’t Zijl.
‘Ik geloof het wel, Rolander,’ zei Kenny, naar buiten kijkend.
‘Uh!’ riep Rolander van ’t Zijl.
‘Sorry,’ zei Kenny, ‘Sorry, “mijnheer” van ’t Zijl.’
‘Kun je wat zien?’ vroeg Ton Vendervan, die kennelijk ook wakker was
geworden ‘Het is aan jou om de eerste beelden in het vizier te
krijgen.’
‘Wat voor beelden bedoelt u?’ vroeg Kenny.
‘Meestal zijn dat heel primaire beelden,’ zei Kapitein Vendervan.
Toen wees hij naar de opening waardoor Kenny Noeth keek. ‘Dat zijn
geen mooie kijkopeningen, daar zie je beelden die in ieder geval
datgene oproepen wat je met woorden probeert uit te drukken.’
Geconcentreerd keek Kenny door de opening: ‘Ik zie… ik zie… helemaal
niets eigenlijk.’
Maar hoewel Kenny niets zag, wat horen deden ze in ieder geval
allemaal. Eerst een donderend geluid, dat werd gevolgd door een
fluitend geluid, dat steeds luider wordend in hun richting kwam. Ook
hoorden ze vanaf het dek ‘ZOEK DEKKING.’ De fluitende toon op zijn
beurt werd naast steeds harder ook steeds lager. Maar erg lang bleef
dit niet doorgaan. Een harde klap, onmiddellijk gevolgd door een
oorverdovende explosie, maakte er abrupt een eind aan.
‘Bij Amphitrite,’ riep Rolander van ’t Zijl, ‘We worden beschoten!’
En beschoten werden ze. Al snel hoorden ze het donderende geluid,
gevolgd door de luider en lager wordende fluitende toon en de
daarmee gepaard gaande explosie opnieuw. En opnieuw. En weer opnieuw.
En terwijl er steeds meer schoten klonken, klonken ze ook steeds
sneller na elkaar.
lle
donders,’ riep Kenny Noeth, ‘We krijgen er flink van langs!’
‘Ik ken dat getier,’ riep Matroos Gijs, ‘De piraten van de Caribbean
zijn hier!’
‘Het interesseert me geen zier,’ zei Maerk ten Stoppel.
‘Maar waarom schieten ze niet terug?’ vroeg Kenny Noeth.
‘De kanonnen zijn uit positie , weet je nog?’ zei Rolander van ’t
Zijl. ‘Van toen ze ons naar beneden hebben geschoten.’
Op het dek klonk het geluid van kanonnen die haastig werden
verplaatst. Het kanonvuur dat van de Caribbean kwam werd nog steeds
luider, als ook het gezang van haar woeste en beruchte piraten.
‘We plunder and pillage and even hijack, drink up me ‘arties Yo-Ho!’
‘Aan hun opgewekte gezang te horen zijn de Zes Vlaggen en de
Hellendoorn geen beste strijd aan het leveren,’ zei Maerk ten
Stoppel.
En weer was daar dat hoge fluitende geluid. Deze keer kwam het
echter wel heel erg hun richting uit. Een oorverdovende ‘BOEM’
leerde hen dat deze observatie juist was. Een van de kanonskogels
had een gat geslagen in de romp van het galjoen De Zes Vlaggen,
waardoor de van het Seylend Fregat afkomstige gevangenen naar buiten
konden kijken.
‘Duizend bommen en granaten,’ zei Rolander van ’t Zijl, ‘Dat is een
flinke bres in het schip.’
Na een nog kort durend bombardement deden de kanonnen van het
engelse schip er ineens het zwijgen toe.
‘Surrender yerselves and prepare ter be boarded,’ hoorden ze een
schorre stem roepen. Het was de stem van Kapitein Rensie van de
Caribbean, die Kapitein Yensid na een onfortuinlijk incident op De
Halve Maen had opgevolgd. Een incident dat zogezegd diep was
‘verankerd’ in het dek van het schip.
Even was het stil aan boord van de drie schepen. Toen hoorden ze
Kapitein Luttenberg ‘Wie serrender’ roepen.
‘Ze geven zich over!’ riep Mex Mellens.
‘Dat vind ik op zich weer een fenomeen, waar ik erg dankbaar voor
ben, uiteraard,’ zei Kapitein Vendervan opgelucht.
et
duurde niet lang voordat de enterhaken van de Caribbean werden
uitgeschoten. Het was ongehoord dat enig piratenschip drie schepen
tegelijk enterde, maar de benarde situatie waarin het galjoen ‘De
Zes Vlaggen,’ de ‘Hellendoorn’ en het ‘Seylend Fregat’ zich bevonden,
het met enterhaken aan elkaar bevestigd zijn, geen kanonnen in
positie hebbend om zichzelf te verdedigen, liet de Kapiteins Spijk
en Luttenberg geen andere keuze. Zij moesten nu op hun beurt hun
eigen schepen en het gekaapte schip opgeven.
Terwijl de piraten het dek bestormden klonk er het geluid van enig
handgemeen, maar al snel hoorden ze een smekende Kapitein Spijk
‘Stop, werk alsjeblieft mee, dan gebeurt er met niemand wat’ roepen.
‘Search the lower decks,’ riep Kapitein Rensei.
En dat verklaart waarom het niet lang duurde voordat een woest
uitziende piraat, met een zwaard in zijn handen en een mes tussen
zijn tanden gekliefd vanaf de trap naar beneden kwam lopen.
Toen hij de geknevelde bemanning zag draaide hij zich om naar boven
en riep ‘Come ‘ere, will ya?’
Al snel kwam een tweede piraat naar beneden, met een klein sikje en
een grote hoed op.
‘Who be you?’ vroeg hij aan de geknevelde gevangenen. En toen tegen
zijn medepiraat: ‘Untie ’em ’an bring ’em upstairs to Cap’n Rensie.’
Terwijl de eerste piraat iedereen losmaakte pakte de tweede een
fraai bewerkt pistool tevoorschijn en hield dat op hen gericht.
Onderwijl toverde hij uit zijn lange jas een fles rum, trok met zijn
tanden de kurk eraf, spuwde die weg en nam er een flinke teug uit.
Toen iedereen losgemaakt was zwaaide Boothsby met zijn pistool in de
richting van de trap.
‘Move,’ zei hij, ‘Move ter the upper deck.’
‘Volgens mij kunnen we maar beter doen wat hij zegt en naar boven
gaan,’ zei Rolander van ‘t Zijl.
|