Kapitein Dubbelhoofd
en
Kapitein Trippelhoofd
(Dubbelhoofd 3)
(c) Het WWCW 2004
Tekst: Jorn van de Wetering
|
apitein
Vendervan kwam het dek op lopen.
‘Wacht even, Talvan,’ zei Mex Mellens, ‘Mijnheer Vendervan, mag ik u
even wat vragen?’
‘Natuurlijk,’ glimlachte kapitein Vendervan.
‘Wij zagen uw schip straks vliegen, maar hoe doet u dat zonder
hitteblazers? Dat is al een hele tijd geleden dat we toch een
systeem zouden willen ontwikkelen waarbij we door de ruimte zouden
kunnen zweven. Ik herinner mij één project waar ik nog wel eens
wakker van word, dat zijn de hitteblazers, waar we dat hele
geavanceerde systeem in toepasten. We
hebben toen een systeem gevonden waarbij het zweven, het vliegen
heel goed nagebootst wordt. Een hangend transportsysteem en dat was
net op tijd klaar, maar dat werkte niet. En op een moment waarop je
vliegen gaat en waarvan zoveel afhangt en dan niet over zo’n klippen
kunnen, dat is een kras op mijn ziel.’
‘Wat dat aangaat heb ik mezelf nooit geweld aan hoeven doen,’
glimlachte kapitein Vendervan. ‘Reijn Peterders zorgde bij ons voor
de technieken. Dat vond ik op zich weer een fenomeen, waar ik erg
dankbaar voor ben geweest, uiteraard. Mag ik even schrapen?’
‘Ja, schraap maar,’ zei Talvan den Chanbeur.
‘De grootste uitdaging was om grenzen te overschrijden, om verder te
gaan dan van ons gevraagd werd en het was die, we noemden het maar
met een modern woord ‘Drive,’ die grote dingen heeft laten zien.’
‘Mag ik die Drive eens zien?’ vroeg Mex Mellens.
‘Natuurlijk,’ zei Kapitein Vendervan.
e
Drive was beneden in het ruim bevestigd. Op het eerste gezicht was
het een lange, platte steen, die aan beide uiteinden met een
scharnier aan het schip was bevestigd. Ton Vendervan liep naar een
paneel dat aan de muur was bevestigd. Op het paneel zat een houten
knopje met een zwart streepje erop dat wees naar een pijl die naar
beneden gericht stond.
‘Oke, we gaan vliegen en op dat moment draai ik een knopje om…,’ zei
kapitein Vendervan, terwijl hij het streepje van de pijl naar
beneden naar een die naar boven wees draaide, ‘…en ik vlieg.’ Mex
Mellens, Maerk ten Stoppel en Talvan den Chanbeur voelden hoe het
schip langzaam begon te stijgen ‘En dan… we zullen toch eens een
keer terug moeten komen op onze aarde,’ hij draaide het knopje weer
terug. ‘Je valt, je komt weer terug in de schoot van moeder aarde.
Je raakt de golftoppen weer.’
‘Mag ik wat vragen?’ vroeg Mex Mellens.
‘Dat heb je nu al gedaan,’ glimlachte Ton Vendervan.
Mex Mellens lachte: ‘Hahaha, ja, natuurlijk… maar wat ik vragen
wilde…hoe werkt de Drive?’
‘De steen is afkomstig uit de tijd dat de aarde nog plat was,’ zei
kapitein Vendervan. ‘aan de onderkant waren toen nog grote
zwaartekrachtplaten. Dit is een van die platen. Nu hangt hij gelijk
met onze zwaartekracht, maar het kan zijn dat we moeten vliegen. En
dan draai ik een knopje om.’ En weer draaide hij de knop om.
e
deur van de cel van Kapitein Dubbelhoofd ging open. Kapitein
Trippelhoofd stapte binnen. In zijn handen droeg zijn broer de
mysterieuze bol die Kapitein Dubbelhoofd al vaker had gezien. Kwaad
leek zijn broer niet meer, nee, het leek eerder alsof hij ergens
heel erg blij mee was. Op zijn gezicht preek een vreemde glimlach.
Dit alles zon Kapitein Dubbelhoofd niets.
‘Ach mijn… mijn arme… Kapitein Dubbelhoofd,’ lachte hij, ‘Kijk nu
toch… je bent diep … gezonken bent. Maar jij… niet jij bent… alleen
gezonken. Laat je schip aan… in de handen over van anderen… en
hetzelfde gebeurt.’
‘Hossende haaien, wat zwets je nou,’ vroeg Kapitein Dubbelhoofd met
achterdocht in zijn stem. ‘Hoezo gebeurt dan hetzelfde?’
‘Precies zoals… ik het…zeg,’ zeiden de drie hoofden van de
driekoppige kapitein met drie hoofden. ‘Je schip… De Halve Maen… het
is gezonken.’
‘Hoe bedoel je… gezonken?’ vroeg Kapitein Dubbelhoofd met een
trillende stem.
‘Tegenslag… pech… een ongeluk…,’ glimlachte Kapitein Trippelhoofd.
‘Een foutje in… het blaassysteem… het ging stuk. Jammer… maar toch…
helaas.’
‘Jij rottende, stinkende…,’ zei Kapitein Dubbelhoofd. Hij kreeg het
ineens weer erg warm. ‘Je liegt, jij leuterend stuk schelvis!’
‘Misschien… mogelijk… lieg ik,’ zei Kapitein Trippelhoofd met drie
suikerzoete stemmen. ‘Maar mijn… deze bol… nooit liegt hij.’
Kapitein Trippelhoofd hield de bol naar voren en liet deze aan
Kapitein Dubbelhoofd zien. In de bol was in versneld tempo van enige
afstand het schouwspel te zien wat zich kort daarvoor voor de kusten
van Efčnwee had voltrokken. Vol afgrijzen zag de Kapitein hoe de
hitteblazers van zijn schip het begaven, het schip op de klippen
stortte, waarna het in het water viel en binnen de kortste keren
gezonken was.
‘Jij misselijkmakend misbaksel!’ schreeuwde Kapitein Dubbelhoofd.
Hij kon zich bijna niet meer in bedwang houden. ‘Ellendige slijmkwal’
‘Wees toch… wordt niet zo… boos,’ zei Kapitein Trippelhoofd, ‘Een
voor een… ze zijn… gered… door een ander schip. Dat van… kapitein…
Vendervan. Maar weet je… het mooiste… wat ik dat vind?’ glimlachte
Kapitein Trippelhoofd tegen kapitein Dubbelhoofd, wiens hoofd in
snel tempo begon op te zwellen.
‘Het schip… met je bemanning… ik weet waar het is. Op dit moment
zijn we… we zijn… op weg naar hen.’ Kapitein Trippelhoofd boog zich
naar voren en keek met zijn middelste hoofd de zo rood als een
tomaat zijnde kapitein recht in de ogen. ‘Ach… ach… ach… Die flauwe
grappen… over mij… waar zijn ze nu?’
et
Seylend Fregat voer voorbij een gigantische rotspartij. Aan dek
amuseerde haar kapitein de opvarenden.
‘Dus toen kwam die vis bij de scheepsarts,’ zei Kapitein Vendervan,
‘en toen zei die scheepsarts ah… ik zie het al! Uit de kom!’
Iedereen gierde het uit van het lachen, behalve een wat beteuterd
kijkende Mex Mellens.
‘Wat is er Mex?’ vroeg Maerk ten Stoppel, ‘Vind je het niet grappig?’
‘Mijn creatieve kant beperkt zich tot technische grapjes,’ zei Mex.
‘Technische invullingen, daar voel ik mij bij thuis.’
‘Maar Kapitein Vendervan,’ vroeg Talvan den Chanbeur, ‘ik meen
begrepen te hebben dat u blind was?’
Ton Vendervan glimlachte. ‘Op een gegeven moment ben ik in Djofri
ondergedompeld in een warm en weldadig bad. Het was een streling
voor mijn ogen, waarmee ik vanaf dat moment weer kon zien.’
‘Hoe was het dan om blind te zijn?’ vroeg Maerk ten Stoppel.
‘Jarenlang ben ik blind geweest maar ik zag, ik zag in mijn
voorstellingswereld. En dan kwamen er beelden en dat waren meestal
heel primaire beelden. Dat waren beelden die, in ieder geval,
datgene opriepen wat je met woorden probeerde uit te leggen. Maar
het is wel die wijsheid, die grootse voorstelling die komt.’
Rolander van ’t Zijl had zich inmiddels afgezonderd van de groep en
tuurde over de reling. ‘Vreemd…,’ zei hij. |