Kapitein Dubbelhoofd
en
Kapitein Trippelhoofd
(Dubbelhoofd 3)
(c) Het WWCW 2004
Tekst: Jorn van de Wetering
|
e
zijn gemaakt door de Elfen,’ zei een lage, indringende stem.
Kapitein Dubbelhoofd en de rest keken om. Rolander van ’t Zijl en
zijn groep waren aangekomen en temidden van hen stond Kapitein
Vendervan. ‘Ik weet, het klinkt als een idiote scherts. Kapitein
Panieck noemde dat ook altijd zijn idiote schertsen. Op Djofri, daar
zijn Elfen, en dan zijn er reeën, het zijn hele elementaire dingen,
heel herkenbaar. En er zijn bosgeestjes, bosgeestjes, wat zijn dat
nou.’
‘Weten we,’ zei Kenny Noeth, ‘We hebben ze gezien toen we u erheen
hebben gebracht.’
Kapitein Vendervan glimlachte en zei: ‘Dat vind ik op zich weer een
fenomeen, waar ik erg dankbaar voor ben geweest, uiteraard. Die
elfen, ja, we kennen de Elfen. Maar de vindingen van de Elfen,
hoewel er wel zijn, zijn niet zo bekend. En elfen, dat associëren we
natuurlijk heel graag met bloemen. Met luchtigheid en met
vriendelijkheid. Maar bij deze uitvinding, de Gristalbollen,
natuurlijk niet. Zeker bij bollen als deze kon dat niet. Die zijn
kei- en keihard, dat is nodig geweest. En dat blijkt iedere keer
opnieuw weer.’
‘Allemaal goed en wel,’ zei Rolander van ’t Zijl, ‘Maar wat is het
plan?’
‘We gaan in deze kamer een hinderlaag leggen voor Kapitein
Trippelhoofd,’ zei Kapitein Dubbelhoofd.
‘Waarom hier?’ vroeg Maerk ten Stoppel.
‘Omdat we ons hier tactisch kunnen verschansen,’ zei Kapitein
Dubbelhoofd. ‘De kamer bestaat uit twee verdiepingen. Vroeg of laat
komt Kapitein Trippelhoofd hier om zijn bol te raadplegen. Hier
kunnen we ons tactisch opstellen en hem overmeesteren en in een keer
af zijn van die hele flauwekul hier.’
‘Misschien dat dit helpt,’ zei Patav den Oester. Hij haalde een
aantal bollen uit zijn zak, die eruit zagen als bommen. ‘Ik had er
in het kader van onze ontsnapping al op gerekend.’
‘Wat zijn het?’ vroeg Kapitein Dubbelhoofd.
‘Ik noem het Zure Bommen,’ glimlachte Patav den Oester. ‘Wanneer je
ze tot ontploffing brengt verspreiden ze een zuur gas dat, eenmaal
ingeademd, de tegenstander voor enkele ogenblikken blind maakt.’
‘Maar is dat niet onhandig?’ vroeg Chan van den Beurtal (voorheen
Talvan den Chanbeur). ‘Want waar gaan we het aanbrengen zodat het
niet…?’
‘Ik denk dat het beste is dat we ze prikkelen op het moment dat ze
daarboven binnenkomen,’ zei Patav den Oester, ‘dat we dan hun neus
vol geven, en dan blijft dat wel hangen en dan is het ongeveer weg
als ze hier beneden zijn.’
‘En als ze beneden binnenkomen?’ vroeg Rolander van ’t Zijl.
‘Dan natuurlijk omgekeerd,’ glimlachte Patav den Oester.
‘En als ze via allebei binnenkomen?’ vroeg Gustav Lof.
‘Dan zetten we jou in het midden van de zaal,’ zei Kapitein
Dubbelhoofd. ‘Jouw idiote hoofd alleen al is stompzinnig genoeg om
hen voor een lange tijd hier weg te houden.’
e
hele voormalige bemanning van de Halve Maen was verspreid in
groepjes op de balustrade gaan zitten. Aan de ene kant van de kamer
zaten Mex Mellens en Maerk ten Stoppel, met daarnaast Matroos Gijs,
Kenny Noeth en Ton Panieck. Aan de andere kant zat Kapitein
Dubbelhoofd met Rolander van ’t Zijl en Kapitein Vendervan, met
daarnaast Tal… heu… Chan van den Beurtal en zijn… HAAR vader Patav
den Oester en daar nog naast in zijn eentje, aangezien niemand bij
hem wilde zitten, Gustav Lof. Ze zaten al ruim een uur zoals ze
zaten. Waarom deze tactische positiebeschrijving pas gegeven wordt
vanaf het moment dat ze al ruim een uur zo zitten te wachten en niet
bijvoorbeeld een half uur? Omdat de voormalige bemanningsleden van
de Halve Maen op dit moment iets horen. Het tussenliggende halve uur
beschrijven zou in dit geval zinloos zijn geweest, omdat er
simpelweg niets in gebeurde en deze beschrijving het verhaal enkel
onnodig lang gemaakt zou hebben.
‘Ik hoor iets,’ fluisterde Kenny Noeth.
Buiten het vertrek hoorden ze voetstappen. Er werd geschreeuwd,
geroepen en vooral veel onnodig kabaal gemaakt, zoals alleen de
ergste piraten van de zeven zeeën dat kunnen.
‘Volgens mij hebben ze ontdekt dat we weg zijn,’ zei Kapitein
Dubbelhoofd tegen Rolander van ’t Zijl en Kapitein Vendervan.
‘Ze hebben het door,’ fluisterde Patav den Oester tegen zijn zoon…
tegen zijn dochter.
‘Dit wordt knokken,’ zei Maerk ten Stoppel tegen Mex Mellens.
‘Ojeetje,’ fluisterde Ton Panieck tegen Kenny Noeth en Matroos Gijs.
‘Ik heb ook altijd pech,’ fluisterde Gustav Lof tegen zichzelf.
‘Zoek in die gang,’ hoorden ze buiten op de gang. ‘En kijk nog eens
op het achtersteven!’
Plotseling werd het echter stil buiten.
‘Kapitein,’ hoorden ze vanaf de gang, ‘U hoort niet rond te wandelen
nu, het is gevaarlijk. Kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning zijn
met hulp van die gekke uitvinder ontsnapt.
‘Ja… zo is mij… mij verteld,’ zeiden de stemmen van de drie hoofden
tellende broer van Kapitein Dubbelhoofd. ‘Niet zo… netjes… kapitein
Needa.’
‘Het zal niet weer gebeuren, kapitein.’
‘Dat mag ik… hoop ik… maar,’ zei Kapitein Trippelhoofd.
‘Wat gaat u doen,’ vroeg een andere stem.
‘Mijn bol… hopelijk kan zij… duidelijkheid bieden,’ zei Kapitein
Trippelhoofd. ‘Ik ga erin… kijken om te… waar ze zijn.’ Er klonk
gemorrel aan de deur.
apitein
Dubbelhoofd keek naar zijn mannen. Die keken allemaal gespannen naar
de deur, waardoor binnen enkele momenten Kapitein Trippelhoofd zou
komen. Ton Panieck had zijn hand over zijn mond en maakte met wijd
opengesperde ogen piepende geluiden. De spanning eiste bij hem haar
tol.
De deur zwaaide open en Kapitein Trippelhoofd kwam binnen, op de
voet gevolgd door twee piraten. Met rasse schreden liep hij naar de
bol en raakte deze aan. Meteen werd het vertrek fel belicht in een
groene gloed.
‘Waar zijn… mijn broer… en zijn vriendjes,’ riep hij luid. ‘Ik wil
ze… zien en wel nu… meteen.’
Kapitein Dubbelhoofd knikte naar de anderen, stond op en gooide een
Zure Bom naar beneden. De bol raakte de vloer beneden en er kwam een
dichte, groene walm uit (die overigens erg mooi kleurde bij het
licht uit de bol). ‘Wat…’ zei het eerste hoofd van Kapitein
Trippelhoofd, maar verder dan dat kwam hij niet.
De piraten keken omhoog, maar erg veel zagen ze niet, want ook zij
stonden in een groene walm van de Zure Bom die Mex Mellens zojuist
had gegooid.
Kapitein Dubbelhoofd en de rest renden naar beneden. Samen vormden
ze een kring om Kapitein Trippelhoofd en zijn consorten.
‘Nu zijn de rollen omgedraaid,’ lachte Kapitein Dubbelhoofd. ‘Nu heb
ík je waar ik je hebben wil.’
‘Niet… voor… lang,’ zei Kapitein Trippelhoofd, die met de twee
handen die hij had probeerde drie paar ogen uit te wrijven.
‘HIER!!!… HIER!!!… HIER!!!’ riep hij.
‘Een paar momenten… en jij kunt weer… terug naar je cel,’ lachte hij.
‘Ojeetje,’ gilde Ton Panieck.
‘Houd je schrap, mannen!’ riep Kapitein Dubbelhoofd. ‘Houd je Zure
Bommen klaar.’
Door de deur op de benedenverdieping kwamen nu nog drie piraten, die
meteen werden getrakteerd op een groene walm. Dit gold ook voor de
acht piraten die door deuren op de bovenverdieping kwamen. Helaas
voor Kapitein Dubbelhoofd en zijn team waren de Zure Bommen sneller
op dan de vijandige piraten. Terwijl deze nog een voor een kwamen
binnendruppelen en al ogenwrijvend en niesend vochten tegen het gas,
begon dat gas langzaam weer weg te trekken. Al snel waren de bommen
op en waren Kapitein Dubbelhoofd en de rest, nu op hun beurt,
omsingeld door het gevolg van Kapitein Trippelhoofd. Gespannen keek
iedereen naar wat er komen zou gaan.
|