Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
ustav
Lof keek over het dek. Hij zag dat de Regnars nog steeds grote
zwarte rotsblokken aan boord brachten, waarmee de grote rotswand
werd gemaakt. De kapitein ging naar het dek en kwam langs Ton
Panieck. Deze was bezig bamboeplanten in te graven op het dek.
‘Hallo, kapitein Lof, is alles goed?’, vroeg Ton Panieck.
‘Natuurlijk, Ton, en gaat alles hier goed?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ojeetje, is er dan iets niet goed? Werk ik soms niet snel genoeg?’,
vroeg Ton Panieck angstig.
‘Jawel, hoor’, glimlachte Gustav Lof. ‘Ik vroeg het alleen maar’.
Over het houten bruggetje op het midden van het dek kwam Rolander
van ’t Zijl aanlopen.
‘Kapitein Lof’, zei hij, ‘Ik heb het gevoel dat er iets niet klopt’.
‘Hoezo?’, vroeg Gustav Lof.
‘Nou gewoon, alsof we iets vergeten zijn. Iets belangrijks’.
‘Hm, vreemd, ik heb dat gevoel eigenlijk helemaal niet. Weet je
misschien wat het is?’, vroeg Gustav Lof.
‘Als ik het wist zou ik het u niet vragen’, zei Rolander van ’t Zijl,
‘Maar het is net alsof dit allemaal niet klopt. Weet u nog wat we
eigenlijk deden voordat we hier kwamen?’
‘Euh’, maar hoe hard Gustav Lof ook nadacht, iets leek hem hierin
tegen te houden, ‘Eigenlijk weet ik dat niet meer, nee. Maar maakt
dat dan wat uit? We zijn nu toch ook nuttig bezig, of niet dan?’
‘Ik heb het gevoel van niet’, zei Rolander van ’t Zijl, ‘Ik heb
zelfs het gevoel dat we onze tijd hier gigantisch aan het verdoen
zijn’.
‘Ik heb dat gevoel niet’, zei Gustav Lof, ‘Ik heb het gevoel dat we
iets goeds doen.’
‘Het zal dan wel aan mij liggen’, zei Rolander van ’t Zijl
achterdochtig. Terwijl hij weer terug liep zei hij: ‘Wie ben ik
immers om de grote kapitein Lof in twijfel te trekken?’
ustav
Lof wilde juist het dek gaan verlaten om nog even met Heer Peters te
praten over het incident met de leeuw toen vanuit het ruim een harde
knal weerklonk.
‘Ojeetje’, riep Ton Panieck vanaf het dek.
De knal werd gevolgd door nog twee knallen. Een grote roetwolk
baande zich door de raampjes een weg naar buiten. Er klonk een
enthousiast ‘Schitterend!’ van onder uit het ruim.
‘Het is Mex Mellens, bij Poseidon!’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Die waren we helemaal vergeten, bij Neptunus!’ riep Gustav Lof
ontzet.
‘Heeft hij al die tijd in het dek gezeten, bij Dionysos?’, vroeg
Matroos Gijs.
‘Ik denk het haast wel, bij toeval!’, riep Talvan den Chanbeur.
Al die tijd had Mex in het ruim aan de hitteblazers zitten werken,
zich niet beseffend wat er allemaal gaande was op het schip. Het
duurde niet lang of hij kwam het dek oprennen, terwijl hij zich
enthousiast wendde tot Gustav Lof.
|
‘Kapitein Lof’, riep hij buiten adem, ‘Ik heb het probleem
opgelost!’
‘Fan-tás-tisch™’, riep Gustav Lof, ‘Heeft het veel werk gekost?’.
‘Nou’, riep Mex Mellens, ‘Gaandeweg als je bezig bent ontstaan
ideeën over hoe je bepaalde defecten zou kunnen maken en dat doe je
dan door middel van proefopstellingen, je gaat wat in je werkplaats
uitproberen en het moet natuurlijk een verbetering zijn van al
bestaande zaken dus je moet telkens weer je lat wat verleggen door
te zorgen dat je weer unieke dingen bedenkt, en…’ Mex keek om zich
heen. ‘Wat is hier gebeurd?’. Nu pas zag hij dat hij middenin een
groot oerwoud stond en dat er achter Gustav Lof een grote rotswand
was, met daarboven een haarloze leeuw op een rots. Midden op het dek
was een houten bruggetje waaronder zich een klein vijvertje bevond.
Op het voordek stond een nogal gekunstelde ijsbeer op een plasje
water. Maar het was vooral het walgelijke mozaďek, in lichtblauwe,
donkerblauwe, mintgroene, lichtpaarse, lichtgele en roze tinten dat
zijn aandacht trok. Hij had nog nooit kleuren gezien die zo erg met
elkaar vloekten.
‘Dit zijn onze vrienden, de Regnars’, zei Gustav Lof. ‘Zij zijn hier
per abuis gestrand en zij willen samen met ons de wereld gaan
verbeteren’.
‘En Kapitein Dubbelhoofd dan?’, riep Mex ontdaan.
ex
had hiermee het toverwoord gezegd. Het werd Gustav Lof ineens weer
helemaal duidelijk. Ze waren hier helemaal niet om de Regnars te
helpen, ze waren hier om de ontvoerde kapitein Dubbelhoofd terug te
vinden.
‘Bij Poseidon, je hebt gelijk Mex!’, riep Rolander van ’t Zijl. ‘Die
smerige slijmkwallen hebben ons van ons eigenlijke werk afgehouden!
Ik wist het wel, het was een list!’.
‘En een goede list ook.’, zei Heer Peters die samen met een groepje
Regnars het dek weer had betreden. De Oeran Oetang keek Gustav Lof
met wijd opengesperde ogen aan. ‘Door het middeltje dat wij jullie
gegeven hebben werden jullie willoos. Jullie deden alles wat wij
wilden. Wij lieten jullie Kapitein Dubbelhoofd vergeten.’
‘Maar waarom hebben jullie ons het schip dan zo laten toetakelen?’,
riep Gustav Lof.
‘Dat zal ik jullie vertellen’, zei Heer Peters. ‘Wij zijn namelijk
de bemanning van een oude bekende van jullie kapitein. Hij heeft
jullie kapitein ontvoerd omdat hij ons uit dit helse oord wilde
weghalen. Wij hebben hier immers de buit van zijn voormalige
piratenschip, de Adnapmoord. Jaren geleden zijn wij door kapitein
Panieck en kapitein Vendervan verbannen naar dit eiland, als straf
voor het onveilig maken van de zeeën. Onze kapitein namen ze mee en
hem sloten ze op. Een tijdje geleden is hij echter ontsnapt. Met een
van de drie betoverde Gristalbollen, waarvan wij er ook een in ons
bezit hebben, wist hij contact met ons te leggen. Het plan was hier
weg te komen en meteen de buit die we door de jaren heen veroverd
hebben mee te nemen. Kapitein Dubbelhoofd zelf zou nooit in deze val
gelopen zijn, daar heeft hij teveel wilskracht voor.’ Heer Peters
liep naar de rotswand en kraste een keer over een van de zwarte
rotsblokken. Gustav Lof zag wat schitteren. ‘Dit is omgesmolten goud
dat we zwart hebben geverfd. De leeuw is gevuld met diamanten en
edelstenen. De planten op het dek groeien op dit eiland en ze zijn
zo zeldzaam en speciaal dat ze op het vasteland veel geld op gaan
brengen. Bovendien kunnen wij eindelijk weer terug naar onze
kapitein met wie wij de zeeën weer onveilig willen gaan maken.’
‘Niet zolang ik er ben’, riep Rolander van ’t Zijl.
‘Stil eens’, zei Gustav Lof tegen Rolander. Tegen Heer Peters riep
hij, ‘Er zal vast wel een manier zijn om dit op te lossen.’ |