Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
h,
kijk, maar volgens mij… u begrijpt iets niet helemaal… mijn beste
kapitein’, zei de Onbekende, ‘Die zogenaamde Regnars… ze hebben
namelijk een beetje gelogen… tegen jouw bemanning. Al dat
natuurgedoe… het is gewoon… een dekmantel.’
‘Maar natuurlijk!’, brulde de kapitein nu nog harder, ‘Dat had ik
moeten weten. Het zijn natuurlijk jouw oude bemanningsleden! Ik wist
al dat ik die naam Heer Peters ergens van kende, dat was je stuurman,
is het niet?’
De Onbekende begon te lachen. ‘Ik onderschat u geloof ik een beetje…
mijn beste kapitein, er zit toch ergens… intelligentie daar in dat
grote logge hoofd’, zei hij. Kapitein Dubbelhoofd gromde een keer.
‘De ‘Regnars’ zijn inderdaad mijn oude bemanningsleden… ze zijn toen
ik gevangen werd gezet… zijn ze verbannen naar dat duivelse eiland.
Dankzij deze bollen… wij kunnen zo nog… contact houden. Dankzij het
vliegvermogen… dat van ‘De Halve Maen’ kunnen ze nu weer… terug naar
huis keren. Het is… het enige schip… dat dit kan’.
Plotseling sprong kapitein Dubbelhoofd op. Hij keek woedend uit zijn
ogen en zijn hoofd was flink op aan het zwellen. ‘Jij vervloekte
aalvreter, ik zal je…’, brulde de kapitein, ‘Wacht maar, wacht maar…’.
In de bol verscheen nu de gestalte van Heer Peters.
‘Alles verloopt volgens plan’, zei deze, ‘Ze zijn al begonnen met de
verbouwing van het schip.’
Kapitein Dubbelhoofd lag hevig te spartelen, maar het lukte hem niet
los te komen.
‘Prima… perfect… geweldig’, lachte de Onbekende, ‘En vergeet… vooral
niet… ‘dat ene’ niet’.
‘Breng… dit arme creatuur…breng hem weg’, zei de Onbekende.
‘Wacht… maar…’, gromde kapitein Dubbelhoofd.
|
a
het oponthoud in de hut van Heer Peters was ‘De Halve Maen’ de baai
ingevaren, waar een klein haventje lag dat diep genoeg was gebleken
voor het schip. Gustav Lof keek met gepaste trots naar de
werkzaamheden. Op het dek waren een aantal Regnars bezig met het
maken van een grillige rotspartij van grote zwarte rotsblokken. De
rotsblokken hadden ze zelf aangedragen. De romp werd beschilderd met
eenzelfde mozaïek in de lichtblauwe, donkerblauwe, mintgroene,
lichtpaarse, lichtgele en roze tinten die ook op de gezichten van de
Regnars, de huisjes en de kokosnoten te zien waren geweest. Hoewel
hij wist dat er iets helemaal fout was aan dit alles kon hij
helemaal niet thuisbrengen wat dat nou was.
Beneden op de pier werd Matroos Gijs achterna gezeten door een
groepje Regnars die in koor zongen: ‘Heb je wel gehoord van die
HolleBolle wagen, waar die HolleBolle Gijs in zat? Die kon schrokken,
grote brokken, een koe en een kalf en een heel paard half. Een os en
een stier en zeven tonnen bier. En een schuit met schapen. En nog
kon HolleBolle Gijs van de honger niet slapen ’.
Wanhopig riep Matroos Gijs: ‘Kom op nou jongens, ik vind het zo
lekker.’
aerk
ten Stoppel, die Gustav Lof de verantwoordelijkheid voor het
coördineren van het geheel had gegeven, kwam het dek op lopen.
‘Wanneer denk je dat alles af is?’, vroeg Gustav Lof aan Maerk ten
Stoppel.
‘Wij hopen over drie à vier dagen te kunnen gaan varen’, zuchtte
deze.
‘Fan-tás-tisch™’, riep Gustav Lof.
‘Gelukkig is er tenminste nog iemand tevreden vandaag’, zei Maerk
teleurgesteld.
‘Wat is er dan?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ach ja, kapitein Lof’, bromde Maerk. ‘Wij zouden graag paarse,
blauwe rotsen willen maken en daar de leeuw op leggen die dan
uitkeek over zijn rijk. Dus we hadden een stukje maquette gemaakt en
dat lieten we aan de Regnars zien en dat was helemaal fout want een
leeuw ligt nooit zo en nooit op die rots en de kleur was niet goed
en de richting en het klopte echt helemaal niks van en voor ons was
het eigenlijk klaar, wij vonden het hartstikke mooi die setting,
maar de Regnars zeggen ‘nee, nee, wij willen graag serieus genomen
worden als het gaat om de natuur’, dus dat hebben we overnieuw
moeten doen.’
‘Komt er dan een echte leeuw op ons schip?’, vroeg Gustav Lof
geschrokken.
‘Nee, het wordt een kunstleeuw, dat leek ons toch wel veiliger. Maar
we moeten de natuur zo dicht mogelijk benaderen. We proberen om
alles zo echt mogelijk te maken’.
‘Laten we eens een kijkje nemen’, zei Gustav Lof, ‘Het komt allemaal
wel goed.’
|
Boven op het dek was men druk in de weer om de rots te maken
vanwaar de leeuw uit zou gaan kijken over de zee. Heer Peters was
juist in een drukke discussie met Talvan den Chanbeur.
‘Dan moeten we d’r een vrouwtje van maken, dan heb je het probleem
opgelost’, riep Heer Peters.
‘Wat is hier aan de hand?’, vroeg Gustav Lof.
‘Nou, het idee van deze leeuw was om ‘m dus inderdaad in de haren te
zetten, en dan ga ik zelf aan het denken van hoe we dat dan moeten
vertalen in haar en wat voor materiaal, maar toen ik deze pop kreeg
bleek die zo slecht gedetailleerd te zijn, kijk, die manen en zo,
dat ik dat eigenlijk het liefst wilde verstoppen onder een dikke
vacht.’
‘Het is werkelijk bespottelijk!’, zei Heer Peters uit zichzelf van
woede. ‘Dit kan dus echt niet’.
‘Wat kan niet?’, vroeg Maerk ten Stoppel.
Talvan zei: ‘De manen die we gemaakt hadden van de baarden van de
eilandbewoners waren niet mooi en dan ga je zelf aan het denken van
hoe we dat moeten vertalen in wat voor materiaal. En het was een
leeuw en dan kom je zelf op een gegeven moment van: O, dat is leuk
en zus en zo gaan we dat oplossen en in dit geval hebben we voor
echt haar gezorgd. We zijn de jungle ingegaan en daar hebben we een
leeuw gedood en gescalpeerd, omdat ja, anders is d’r gewoon geen
beginnen aan. Maar door hele kleine details, door wat voor plukjes
echt haar je verder nog aanbrengt, kan je dat wijzigen. Dit ziet er
dus net iets anders uit.’
‘Echte haren is uitgesloten’, riep Heer Peters woedend. ‘Dat kan
gewoon niet’.
‘Rustig, rustig, het komt allemaal wel goed’, zei Gustav Lof.
‘Dat mag ik hopen’, zei Heer Peters, ‘En ik wil dat die haren van
die leeuw afgehaald worden’. Heer Peters liep boos weg.
‘Zorg maar dat het gebeurt’, zei Gustav Lof rustig tegen Talvan,
‘Het komt allemaal wel goed’.
‘Kijk, dit bedoel ik nou’, zei Maerk ten Stoppel. ‘Als je die haren
plaatst en dat hebben we gedaan dan mist het dier iets, terwijl het
heel realistisch is. Dan ga ik in discussie met de bioloog van de
Regnars, Jan-Geert en dan komen we d’r samen uit, dan zegt Jan-Geert
“Okay, we doen een concessie, we gaan inderdaad echte haren
toepassen” en dan heeft het dier veel meer karakter. En dan krijg je
vervolgens dit soort dingen.’
|
|