Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
apitein
Lof, heeft u even?’, vroeg Mex Mellens, die naar Gustav Lof kwam
toegelopen.
‘Wat is er, Mex?’, vroeg de kapitein.
‘Nou, ziet u, ik werkte dus aan een nieuw systeem om de kanonnen te
verbeteren en een heel boeiend effect is… ik denk dat we de eersten
zijn die kanonnen hebben waarmee we een echte malse kogelregen
kunnen produceren, maar dan ook een echte regen. Wanneer we gaan
vuren, dan valt van 15 meter hoogte een kanonskogelregen, de hele
tijd op de tegenstanders. Schitterend.’
‘Nou, laat maar eens zien dan’, zei Gustav Lof.
‘Geeft u me even een moment, dan maken Maerk en ik het systeem klaar.
Ik weet alleen nog niet precies wat het effect gaat zijn, kapitein
Lof’.
Terwijl Rolander van ’t Zijl en Talvan den Chanbeur erbij kwamen
staan zag Gustav Lof dat Mex naar Maerk liep. Samen brachten ze een
mechanisme in werking. Twintig vlammetjes gingen naar de
aansteeklonten die hierdoor gelijktijdig werden aangestoken. Terwijl
hij de lontjes van de kanonnen steeds kleiner zag worden zag Gustav
Lof dat Mex zijn duim omhoog stak, als teken dat alles in orde was.
Toen de lontjes bijna op waren deed Gustav Lof zijn handen voor zijn
oren. Een kanon ging vaak al flink tekeer, laat staan twintig. Maar
de klap die het teweeg bracht was zo hard dat hij hem door zijn
handen heen kon horen.
‘Fan-tás-tisch™’, riep kapitein Lof.
Maar daar bleef het niet bij. De kanonnen konden niet achteruit en
omdat het door Mex ontworpen veersysteem niet voldoende terugveerde
werd het schip door de kracht van de ontlading bijna een halve slag
naar achteren bewogen. De kogels vlogen allemaal bijna kaarsrecht de
lucht in, netjes in een rij. Het schip kapseisde bijna en Gustav Lof
moest moeite doen om er niet af te vallen.
|
Hij zag dat de kogels weer terug kwamen vallen in de schoot van
moeder aarde en hij dacht van ‘Ja, misschien komen ze nou wel in het
woud van de trollen.’
Gelijktijdig vielen alle kogels met een grote klap in het water. Het
gevolg hiervan was dat een grote vloedgolf ontstond die snel op het
schip afstevende. ‘De Halve Maen’ zwaaide weer terug, recht naar de
golf toe, juist op het moment dat deze het dek bereikte. Alle
toeschouwers van Mex’ wonder kregen de golf over zich heen en even
later had iedereen het zoute zeewater in hun kleren zitten.
Terwijl Mex tevergeefs probeerde zijn bril droog te maken met zijn
natte mouw keek hij naar de kanonnen.
‘Wat zouden de opties kunnen zijn, Mex?’, vroeg Maerk ten Stoppel
aan de zichtbaar teleurgestelde Mex.
‘We gaan gewoon verder werken. We krijgen het wel voor elkaar’,
antwoordde deze.
oordat
Gustav Lof iets kon uitbrengen hoorde hij ‘Schip ahoi!’ van bakboord.
Het kwam uit het water.
‘Ojeetje, er ligt iemand in de zee!’ gilde Ton Panieck vanaf het
kraaiennest.
Gustav Lof en Rolander van ’t Zijl keken het water in en zagen er
inderdaad iemand liggen.
‘Snel pak dit net!’, riep Gustav Lof.
‘Ik wilde dat net zeggen’, riep Rolander van ’t Zijl.
‘Welk net dan?’, vroeg Gustav Lof.
‘Nee, ik wilde hetzelfde net zeggen’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Waarom zei je dan dat net?’, zei Gustav Lof.
‘Omdat ik hetzelfde net bedoelde’, zei Rolander van het Zijl.
‘Waarom had je het dan over hetzelfde net?’, vroeg Gustav Lof.
‘Omdat ik het over dat net had’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘Maar je had het over hetzelfde net?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ik zei dat net’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘Dan hoorde ik dat net toch goed’, zei Gustav Lof.
‘Je bedoelde niet hetzelfde net als ik’, antwoordde Rolander van ’t
Zijl.
‘En jij moet mij dat vertellen? Jullie stuurmannen, jullie weten ook
niet waar jullie heen willen’, antwoordde Gustav Lof hoofdschuddend.
‘Jongens, gaat iemand me hier nog uit halen?’, klonk het vanuit het
water.
et
net werd netjes neergelaten en de man die in het water lag ging erin
liggen. Het net werd gehesen. Eerst dacht Gustav Lof dat de man half
opgegeten werd door een grote vis.
‘Snel, haal die vis van hem af!’, riep hij ontzet.
‘U ziet het volgens mij verkeerd, kapitein Lof’, zei Talvan den
Chanbeur voorzichtig.
Toen hij goed keek zag Gustav Lof het pas. Hij kon van verbazing
niets uitbrengen, hij had zoiets nog nooit gezien.
‘Een zeemeerman!’, bracht Kenny Noeth uit.
Talvan den Chanbeur leek nog wel het meest onder de indruk:‘Ik had
altijd het idee dat ze helemaal onder de schubben zaten, maar nu wij
deze man krijgen blijkt die zo mooi gedetailleerd te zijn, kijk die
ribbenkast enzo, dat is eigenlijk ook zonde om dat allemaal te
verstoppen onder een dikke laag.’
‘Maar het is toch ook zo?’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Nee, dat is niet waar’, zei Talvan gepikeerd. ‘Het is op een andere
manier opgelost met kleinere delen die langzaam overvloeien in zijn
lichaam, behalve overal waar het niet echt nodig is, zoals op de
handjes waar je mooi de nagels en zo ziet en bij de knoken van de
handen, daar zit dan, denk ik, niets.’
‘Bij donker en duister, het is alsof ik naar een vrouw luister’, zei
Kenny Noeth.
Talvan wierp een vernietigende blik op de na al die jaren nog steeds
jonge Kenny.
‘En als mijnheer Noeth de rest van de reis graag het dek wil
schrobben, dan kan dat geregeld worden’, zei hij.
‘Rustig, het komt allemaal wel goed’, antwoordde Gustav Lof. ‘Laten
we eerst luisteren wat deze mijnheer te vertellen heeft. Wat is uw
naam?’.
"Mijn naam is Sjon Sandbank’, zong de zeemeerman.
‘En wat weet jij dat wij niet weten?’, vroeg Rolander van ’t Zijl
achterdochtig.
De zeemeerman zong verder: ‘Het is heel moeilijk, vind ik, om te
zeggen van: Jongens, dit is mijn informatie, wees er voorzichtig mee,
of ga er goed mee om want het is toch iets om zuinig op te zijn, om
dat in een verhaaltje te vatten zonder dat je belerend wordt of dat
je iets gaat opleggen wat nergens op slaat, dus ik ga het heel erg
in het midden laten.’
‘Wat wil je dan zeggen, bij Poseidon’, zei Kenny.
|
‘Foei Kenny, niet zo lelijk vloeken’, zei Talvan streng, terwijl
hij wees naar de zwabber. Kenny zei niets meer en keek snel een
andere kant op.
‘Een halve dag varen van hier is de zee op haar wildst. Reeds vele
schepen zijn daar op de klippen gelopen. Maar midden in die wilde
zee ligt de plaats waar u een antwoord zult vinden op al uw vragen.
De bewoners van het eiland Efènwée kunnen u vertellen waar uw
kapitein is. De Regnars zijn een heel vredig en bescheiden volk en
ze houden heel veel van de natuur. Zij willen u vast wel helpen.’
‘Maar hoe moeten wij daar dan gaan komen?’, vroeg Gustav Lof. ‘U
zegt zelf dat daar veel schepen de kelder in zijn gegaan.’
‘Uw schip bezit als enige de eigenschap om Efènwée te bereiken en om
er weer weg te komen’.
‘Hoezo dat dan?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ik denk dat ik het wel weet’, zei Mex Mellens enthousiast, ‘Dat is
toch al een hele tijd geleden dat we toch een manier van
transporteren zouden willen ontwikkelen waarbij we door de ruimte
zouden kunnen zweven. We hebben een systeem gevonden waarbij het
zweven, het vliegen heel goed nagebootst wordt. Of het systeem nog
werkt weet ik niet, maar alle componenten zijn in elk geval nog
aanwezig.’ |