Kapitein Dubbelhoofd en het mysterieuze eiland

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland

(Dubbelhoofd 2)


Pagina
4 van 11

ga direct naar:

1   2   3   4

5   6   7   8

9   10   11

 


(c) Het WWCW 2002

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

Kapitein Lof, heeft u even?’, vroeg Mex Mellens, die naar Gustav Lof kwam toegelopen.
‘Wat is er, Mex?’, vroeg de kapitein.
‘Nou, ziet u, ik werkte dus aan een nieuw systeem om de kanonnen te verbeteren en een heel boeiend effect is… ik denk dat we de eersten zijn die kanonnen hebben waarmee we een echte malse kogelregen kunnen produceren, maar dan ook een echte regen. Wanneer we gaan vuren, dan valt van 15 meter hoogte een kanonskogelregen, de hele tijd op de tegenstanders. Schitterend.’
‘Nou, laat maar eens zien dan’, zei Gustav Lof.
‘Geeft u me even een moment, dan maken Maerk en ik het systeem klaar. Ik weet alleen nog niet precies wat het effect gaat zijn, kapitein Lof’.
Terwijl Rolander van ’t Zijl en Talvan den Chanbeur erbij kwamen staan zag Gustav Lof dat Mex naar Maerk liep. Samen brachten ze een mechanisme in werking. Twintig vlammetjes gingen naar de aansteeklonten die hierdoor gelijktijdig werden aangestoken. Terwijl hij de lontjes van de kanonnen steeds kleiner zag worden zag Gustav Lof dat Mex zijn duim omhoog stak, als teken dat alles in orde was.
Toen de lontjes bijna op waren deed Gustav Lof zijn handen voor zijn oren. Een kanon ging vaak al flink tekeer, laat staan twintig. Maar de klap die het teweeg bracht was zo hard dat hij hem door zijn handen heen kon horen.
‘Fan-tás-tisch™’, riep kapitein Lof.
Maar daar bleef het niet bij. De kanonnen konden niet achteruit en omdat het door Mex ontworpen veersysteem niet voldoende terugveerde werd het schip door de kracht van de ontlading bijna een halve slag naar achteren bewogen. De kogels vlogen allemaal bijna kaarsrecht de lucht in, netjes in een rij. Het schip kapseisde bijna en Gustav Lof moest moeite doen om er niet af te vallen.
 

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

Hij zag dat de kogels weer terug kwamen vallen in de schoot van moeder aarde en hij dacht van ‘Ja, misschien komen ze nou wel in het woud van de trollen.’
Gelijktijdig vielen alle kogels met een grote klap in het water. Het gevolg hiervan was dat een grote vloedgolf ontstond die snel op het schip afstevende. ‘De Halve Maen’ zwaaide weer terug, recht naar de golf toe, juist op het moment dat deze het dek bereikte. Alle toeschouwers van Mex’ wonder kregen de golf over zich heen en even later had iedereen het zoute zeewater in hun kleren zitten.
Terwijl Mex tevergeefs probeerde zijn bril droog te maken met zijn natte mouw keek hij naar de kanonnen.
‘Wat zouden de opties kunnen zijn, Mex?’, vroeg Maerk ten Stoppel aan de zichtbaar teleurgestelde Mex.
‘We gaan gewoon verder werken. We krijgen het wel voor elkaar’, antwoordde deze.

Voordat Gustav Lof iets kon uitbrengen hoorde hij ‘Schip ahoi!’ van bakboord. Het kwam uit het water.
‘Ojeetje, er ligt iemand in de zee!’ gilde Ton Panieck vanaf het kraaiennest.
Gustav Lof en Rolander van ’t Zijl keken het water in en zagen er inderdaad iemand liggen.
‘Snel pak dit net!’, riep Gustav Lof.
‘Ik wilde dat net zeggen’, riep Rolander van ’t Zijl.
‘Welk net dan?’, vroeg Gustav Lof.
‘Nee, ik wilde hetzelfde net zeggen’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Waarom zei je dan dat net?’, zei Gustav Lof.
‘Omdat ik hetzelfde net bedoelde’, zei Rolander van het Zijl.
‘Waarom had je het dan over hetzelfde net?’, vroeg Gustav Lof.
‘Omdat ik het over dat net had’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘Maar je had het over hetzelfde net?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ik zei dat net’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘Dan hoorde ik dat net toch goed’, zei Gustav Lof.
‘Je bedoelde niet hetzelfde net als ik’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘En jij moet mij dat vertellen? Jullie stuurmannen, jullie weten ook niet waar jullie heen willen’, antwoordde Gustav Lof hoofdschuddend.
‘Jongens, gaat iemand me hier nog uit halen?’, klonk het vanuit het water.

Het net werd netjes neergelaten en de man die in het water lag ging erin liggen. Het net werd gehesen. Eerst dacht Gustav Lof dat de man half opgegeten werd door een grote vis.
‘Snel, haal die vis van hem af!’, riep hij ontzet.
‘U ziet het volgens mij verkeerd, kapitein Lof’, zei Talvan den Chanbeur voorzichtig.
Toen hij goed keek zag Gustav Lof het pas. Hij kon van verbazing niets uitbrengen, hij had zoiets nog nooit gezien.
‘Een zeemeerman!’, bracht Kenny Noeth uit.
Talvan den Chanbeur leek nog wel het meest onder de indruk:‘Ik had altijd het idee dat ze helemaal onder de schubben zaten, maar nu wij deze man krijgen blijkt die zo mooi gedetailleerd te zijn, kijk die ribbenkast enzo, dat is eigenlijk ook zonde om dat allemaal te verstoppen onder een dikke laag.’
‘Maar het is toch ook zo?’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Nee, dat is niet waar’, zei Talvan gepikeerd. ‘Het is op een andere manier opgelost met kleinere delen die langzaam overvloeien in zijn lichaam, behalve overal waar het niet echt nodig is, zoals op de handjes waar je mooi de nagels en zo ziet en bij de knoken van de handen, daar zit dan, denk ik, niets.’
‘Bij donker en duister, het is alsof ik naar een vrouw luister’, zei Kenny Noeth.
Talvan wierp een vernietigende blik op de na al die jaren nog steeds jonge Kenny.
‘En als mijnheer Noeth de rest van de reis graag het dek wil schrobben, dan kan dat geregeld worden’, zei hij.
‘Rustig, het komt allemaal wel goed’, antwoordde Gustav Lof. ‘Laten we eerst luisteren wat deze mijnheer te vertellen heeft. Wat is uw naam?’.
"Mijn naam is Sjon Sandbank’, zong de zeemeerman.
‘En wat weet jij dat wij niet weten?’, vroeg Rolander van ’t Zijl achterdochtig.
De zeemeerman zong verder: ‘Het is heel moeilijk, vind ik, om te zeggen van: Jongens, dit is mijn informatie, wees er voorzichtig mee, of ga er goed mee om want het is toch iets om zuinig op te zijn, om dat in een verhaaltje te vatten zonder dat je belerend wordt of dat je iets gaat opleggen wat nergens op slaat, dus ik ga het heel erg in het midden laten.’
‘Wat wil je dan zeggen, bij Poseidon’, zei Kenny.

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

‘Foei Kenny, niet zo lelijk vloeken’, zei Talvan streng, terwijl hij wees naar de zwabber. Kenny zei niets meer en keek snel een andere kant op.
‘Een halve dag varen van hier is de zee op haar wildst. Reeds vele schepen zijn daar op de klippen gelopen. Maar midden in die wilde zee ligt de plaats waar u een antwoord zult vinden op al uw vragen. De bewoners van het eiland Efènwée kunnen u vertellen waar uw kapitein is. De Regnars zijn een heel vredig en bescheiden volk en ze houden heel veel van de natuur. Zij willen u vast wel helpen.’
‘Maar hoe moeten wij daar dan gaan komen?’, vroeg Gustav Lof. ‘U zegt zelf dat daar veel schepen de kelder in zijn gegaan.’
‘Uw schip bezit als enige de eigenschap om Efènwée te bereiken en om er weer weg te komen’.
‘Hoezo dat dan?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ik denk dat ik het wel weet’, zei Mex Mellens enthousiast, ‘Dat is toch al een hele tijd geleden dat we toch een manier van transporteren zouden willen ontwikkelen waarbij we door de ruimte zouden kunnen zweven. We hebben een systeem gevonden waarbij het zweven, het vliegen heel goed nagebootst wordt. Of het systeem nog werkt weet ik niet, maar alle componenten zijn in elk geval nog aanwezig.’

Naar de vorige pagina   Naar de volgende pagina

 
 

Tekst: Jorn van de Wetering