Kapitein Dubbelhoofd en het mysterieuze eiland

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland

(Dubbelhoofd 2)


Pagina
5 van 11

ga direct naar:

1   2   3   4

5   6   7   8

9   10   11

 


(c) Het WWCW 2002

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

De laatste keer dat we die gebruikt hebben is tien jaren geleden. We zijn toen de Nevelen des Doods overgestoken om kapitein Vendervan naar Djofri te brengen’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘En die mensen weten waar de kapitein is?’, vroeg Gustav Lof.
‘Wat je ook doet, het maakt niet uit’, antwoordde Sjon Sandbank, ‘maar iedere actie heeft zijn consequentie en iedere verkeerde koerswijziging brengt jullie verder weg van Efènwée, als ik het zo mag zeggen. En nu zou ik graag het water weer in willen, mijn huid begint namelijk uit te drogen’.
De zeemeerman werd te water gelaten. Eenmaal in het water verdween hij snel in de onheilspellende dieptes van het koude, zwarte water.
‘Vreemd’, zei de zoals altijd ook nu weer achterdochtige Rolander van ’t Zijl.
‘Wat gaan we nu doen, kapitein Lof?’, vroeg Kenny Noeth.
‘We zetten koers naar Efènwée. Dan komt het allemaal wel goed. Hoop ik’, zei de kapitein.
‘Vertrouw je die vervloekte zeemeerman dan zomaar?’, zei Rolander van ’t Zijl. ‘Wie weet wie hem gestuurd heeft.’
‘We moeten alle aanwijzingen gebruiken die we kunnen aangrijpen om kapitein Dubbelhoofd weer terug te krijgen’, zei Gustav Lof.
 

Dubbelhoofd devider -|- Tekening: Bram Elstak (c) Het WWCW 2002

Breng… breng hem… binnen’, hoorde kapitein Dubbelhoofd de hem zo bekende stem roepen. Hij had de afgelopen dag in een gevangeniscel doorgebracht en hij was van top tot teen ingepakt met boeien en kettingen. De deuren voor hem werden geopend en de kapitein werd naar binnen geduwd. De ruimte was helemaal rond van vorm en in het midden ervan stond op een sokkel een grote bol die ieder moment van kleur leek te veranderen. Achter de bol stond de persoon die hem in deze ellendige toestand had gesleurd.
‘Wat moet je van me’, zei de kapitein boos.
De voor kapitein Dubbelhoofd bekende maar voor u als lezer Onbekende begon: ‘Het is… heel simpel is het…mijn beste kapitein. Ik wil je schip hebben… en alles van waarde wil ik… wat er op en aan zit. Zoals je ziet heb ik hier op mijn eigen zeeverblijf… inmiddels een aanzienlijke voorraad kostbaarheden opgebouwd… die verzameling wil ik nog verder uit gaan bouwen. Maar jouw schip… dat is zo goed beschermd…het is bijna onmogelijk is dat te enteren. Daarom zorg ik ervoor…dat je schip… het komt gewoon naar me toe.’
‘Duizend bommen en granaten, hoe wil je dat ooit gaan bereiken?’, brulde kapitein Dubbelhoofd, die voelde dat hij het steeds warmer begon te krijgen, ‘Mijn bemanning zal nooit toegeven aan jouw misselijke plannetjes, bij Neptunus.’

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

‘O, maar jawel… mijn beste… kapitein. Haar huidige kapitein… hij is immers dom…hij is besluiteloos. Hij weet niet… niet welke koers… hij wil bevaren. Hij baseert zijn beslissingen op die van… die van de vorige kapitein maar hij weet niet… waarom die eigenlijk zo goed of zo fout zijn. Ik heb zojuist een zeemeerman valse aanwijzingen laten geven die ertoe zullen leiden dat een deel van mijn bemanning… mijn bemanning ooit verbannen is naar het onbereikbare eiland Efènwée… weer terug zal kunnen keren bij mij. En jouw bemanning… die zal hen… daarbij gaan helpen.’
De woede van kapitein Dubbelhoofd begon nu zijn kookpunt te bereiken. ‘Jij… lelijke dief, achterbakse walrus, jij… jij…’, het hoofd van de kapitein begon op te zwellen, ‘smerige…’
‘Zoals je zult merken, mijn beste… kapitein Dubbelhoofd, kunnen deze boeien… zijn ze bestand tegen jouw agressieve woedeaanvallen. Probeer gerust je best te doen… om er uit te komen… je zult falen.’
Tot kapitein Dubbelhoofds grote ongenoegen had de Onbekende gelijk. Hoe de kapitein ook probeerde los te komen, het lukte hem niet.
‘Ik… krijg je… nog… wel’, gromde hij.
‘Breng… hem… weg’, zei de Onbekende tegen zijn wachters. Hij draaide zich om en wendde zich weer tot de mysterieuze bol die inmiddels donkerpaars was geworden.
Kapitein Dubbelhoofd werd weer weggedragen.

Gustav Lof werd opgeschrikt. Hij zat in zijn hut toen plotseling de alarmbel werd geluid.
‘Alle hens aan dek’, riep Kenny Noeth, ‘We naderen de klippen van Efènwée’.
Gustav Lof begaf zich naar het dek. Hij had nu Mex Mellens nodig. Die was druk bezig met een aantal apparaten die hij op het dek had geïnstalleerd.
‘Wat zijn dat voor kokers, Mex?’, vroeg Gustav Lof.
‘Dit zijn hitteblazers, kapitein Lof. Als we dadelijk moeten opstijgen beginnen deze hitte te blazen in die grote zakken daar’.
‘En werkt dat alles ook echt?’, vroeg Gustav Lof.
‘We hebben het regelmatig getest’, zei Mex Mellens een tikkeltje gespannen.
‘Wanneer was de laatste keer dan?’, vroeg Rolander van ’t Zijl.
‘Euh… we hebben het tien jaar geleden nog getest, toen werkte het systeem perfect’, zei Mex.
‘Dus je beweert dat dit systeem in al die jaren niet getest is?’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Nou, tja… een beetje dan…’, zei Mex die zich achter zijn hoofd krabde.
‘Op hoop van zegen dan maar’, zuchtte Gustav Lof.
 

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

Het schip was aangekomen bij de levensgevaarlijke klippen. De zee onder hen ging wild tekeer.
‘Geen wonder dat die arme mensen daar nooit weg zijn gekomen, moet je eens zien wat een gigantische rotsen’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Weet je zeker dat alles het nog doet?’, vroeg Kenny Noeth, ‘Die klippen zien er namelijk nogal gevaarlijk uit. Het zou zonde zijn om daarop terecht te komen’.
Mex zette de zaken even uiteen: ‘Het is heel essentieel dat je dus zegt van goh, we gaan door het water varen, met zeilen, of je gaat hangen, je gaat zweven, dan krijg je daar een totaal ander plaatje van. We zullen in de lucht veel minder gevaren tegenkomen dan hier in het water.’
‘Ojeetje, maar wat als er nu wat misgaat?’, riep Ton Panieck.
‘Het komt allemaal wel goed’, zei Gustav Lof en hij fluisterde er nog onhoorbaar ‘Hoop ik’, achteraan.

De hitteblazers werden aangezet. In het begin sputterden ze wat tegen. De oude techniek leek er aanvankelijk niet zo’n zin in te hebben. Maar uiteindelijk kreeg Mex ze met wat stampen en slaan allemaal aan het branden. De grote stoffen zakken vulden zich langzaam met lucht en kwamen langzaam steeds boller te staan. Gustav Lof keek nog even voor zich uit. De klippen zagen er vervaarlijk uit. Hij hoopte echt dat alles goed zou gaan. De rust aan dek werd plotseling ruw verstoord toen de ballonnen het schip omhoog begonnen te hijsen. Mex maakte enthousiast een sprongetje van opwinding. Het schip werd langzaam uit het water getild.
‘We vliegen, we zweven!’, riep Mex enthousiast.

Naar de vorige pagina   Naar de volgende pagina

 
 

Tekst: Jorn van de Wetering