Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
e
laatste keer dat we die gebruikt hebben is tien jaren geleden. We
zijn toen de Nevelen des Doods overgestoken om kapitein Vendervan
naar Djofri te brengen’, antwoordde Rolander van ’t Zijl.
‘En die mensen weten waar de kapitein is?’, vroeg Gustav Lof.
‘Wat je ook doet, het maakt niet uit’, antwoordde Sjon Sandbank,
‘maar iedere actie heeft zijn consequentie en iedere verkeerde
koerswijziging brengt jullie verder weg van Efènwée, als ik het zo
mag zeggen. En nu zou ik graag het water weer in willen, mijn huid
begint namelijk uit te drogen’.
De zeemeerman werd te water gelaten. Eenmaal in het water verdween
hij snel in de onheilspellende dieptes van het koude, zwarte water.
‘Vreemd’, zei de zoals altijd ook nu weer achterdochtige Rolander
van ’t Zijl.
‘Wat gaan we nu doen, kapitein Lof?’, vroeg Kenny Noeth.
‘We zetten koers naar Efènwée. Dan komt het allemaal wel goed. Hoop
ik’, zei de kapitein.
‘Vertrouw je die vervloekte zeemeerman dan zomaar?’, zei Rolander
van ’t Zijl. ‘Wie weet wie hem gestuurd heeft.’
‘We moeten alle aanwijzingen gebruiken die we kunnen aangrijpen om
kapitein Dubbelhoofd weer terug te krijgen’, zei Gustav Lof.
|
reng…
breng hem… binnen’, hoorde kapitein Dubbelhoofd de hem zo bekende
stem roepen. Hij had de afgelopen dag in een gevangeniscel
doorgebracht en hij was van top tot teen ingepakt met boeien en
kettingen. De deuren voor hem werden geopend en de kapitein werd
naar binnen geduwd. De ruimte was helemaal rond van vorm en in het
midden ervan stond op een sokkel een grote bol die ieder moment van
kleur leek te veranderen. Achter de bol stond de persoon die hem in
deze ellendige toestand had gesleurd.
‘Wat moet je van me’, zei de kapitein boos.
De voor kapitein Dubbelhoofd bekende maar voor u als lezer Onbekende
begon: ‘Het is… heel simpel is het…mijn beste kapitein. Ik wil je
schip hebben… en alles van waarde wil ik… wat er op en aan zit.
Zoals je ziet heb ik hier op mijn eigen zeeverblijf… inmiddels een
aanzienlijke voorraad kostbaarheden opgebouwd… die verzameling wil
ik nog verder uit gaan bouwen. Maar jouw schip… dat is zo goed
beschermd…het is bijna onmogelijk is dat te enteren. Daarom zorg ik
ervoor…dat je schip… het komt gewoon naar me toe.’
‘Duizend bommen en granaten, hoe wil je dat ooit gaan bereiken?’,
brulde kapitein Dubbelhoofd, die voelde dat hij het steeds warmer
begon te krijgen, ‘Mijn bemanning zal nooit toegeven aan jouw
misselijke plannetjes, bij Neptunus.’
|
‘O, maar jawel… mijn beste… kapitein. Haar huidige kapitein… hij
is immers dom…hij is besluiteloos. Hij weet niet… niet welke koers…
hij wil bevaren. Hij baseert zijn beslissingen op die van… die van
de vorige kapitein maar hij weet niet… waarom die eigenlijk zo goed
of zo fout zijn. Ik heb zojuist een zeemeerman valse aanwijzingen
laten geven die ertoe zullen leiden dat een deel van mijn bemanning…
mijn bemanning ooit verbannen is naar het onbereikbare eiland
Efènwée… weer terug zal kunnen keren bij mij. En jouw bemanning… die
zal hen… daarbij gaan helpen.’
De woede van kapitein Dubbelhoofd begon nu zijn kookpunt te bereiken.
‘Jij… lelijke dief, achterbakse walrus, jij… jij…’, het hoofd van de
kapitein begon op te zwellen, ‘smerige…’
‘Zoals je zult merken, mijn beste… kapitein Dubbelhoofd, kunnen deze
boeien… zijn ze bestand tegen jouw agressieve woedeaanvallen.
Probeer gerust je best te doen… om er uit te komen… je zult falen.’
Tot kapitein Dubbelhoofds grote ongenoegen had de Onbekende gelijk.
Hoe de kapitein ook probeerde los te komen, het lukte hem niet.
‘Ik… krijg je… nog… wel’, gromde hij.
‘Breng… hem… weg’, zei de Onbekende tegen zijn wachters. Hij draaide
zich om en wendde zich weer tot de mysterieuze bol die inmiddels
donkerpaars was geworden.
Kapitein Dubbelhoofd werd weer weggedragen.
|
ustav
Lof werd opgeschrikt. Hij zat in zijn hut toen plotseling de
alarmbel werd geluid.
‘Alle hens aan dek’, riep Kenny Noeth, ‘We naderen de klippen van
Efènwée’.
Gustav Lof begaf zich naar het dek. Hij had nu Mex Mellens nodig.
Die was druk bezig met een aantal apparaten die hij op het dek had
geïnstalleerd.
‘Wat zijn dat voor kokers, Mex?’, vroeg Gustav Lof.
‘Dit zijn hitteblazers, kapitein Lof. Als we dadelijk moeten
opstijgen beginnen deze hitte te blazen in die grote zakken daar’.
‘En werkt dat alles ook echt?’, vroeg Gustav Lof.
‘We hebben het regelmatig getest’, zei Mex Mellens een tikkeltje
gespannen.
‘Wanneer was de laatste keer dan?’, vroeg Rolander van ’t Zijl.
‘Euh… we hebben het tien jaar geleden nog getest, toen werkte het
systeem perfect’, zei Mex.
‘Dus je beweert dat dit systeem in al die jaren niet getest is?’,
zei Rolander van ’t Zijl.
‘Nou, tja… een beetje dan…’, zei Mex die zich achter zijn hoofd
krabde.
‘Op hoop van zegen dan maar’, zuchtte Gustav Lof.
|
et
schip was aangekomen bij de levensgevaarlijke klippen. De zee onder
hen ging wild tekeer.
‘Geen wonder dat die arme mensen daar nooit weg zijn gekomen, moet
je eens zien wat een gigantische rotsen’, zei Rolander van ’t Zijl.
‘Weet je zeker dat alles het nog doet?’, vroeg Kenny Noeth, ‘Die
klippen zien er namelijk nogal gevaarlijk uit. Het zou zonde zijn om
daarop terecht te komen’.
Mex zette de zaken even uiteen: ‘Het is heel essentieel dat je dus
zegt van goh, we gaan door het water varen, met zeilen, of je gaat
hangen, je gaat zweven, dan krijg je daar een totaal ander plaatje
van. We zullen in de lucht veel minder gevaren tegenkomen dan hier
in het water.’
‘Ojeetje, maar wat als er nu wat misgaat?’, riep Ton Panieck.
‘Het komt allemaal wel goed’, zei Gustav Lof en hij fluisterde er
nog onhoorbaar ‘Hoop ik’, achteraan.
e
hitteblazers werden aangezet. In het begin sputterden ze wat tegen.
De oude techniek leek er aanvankelijk niet zo’n zin in te hebben.
Maar uiteindelijk kreeg Mex ze met wat stampen en slaan allemaal aan
het branden. De grote stoffen zakken vulden zich langzaam met lucht
en kwamen langzaam steeds boller te staan. Gustav Lof keek nog even
voor zich uit. De klippen zagen er vervaarlijk uit. Hij hoopte echt
dat alles goed zou gaan. De rust aan dek werd plotseling ruw
verstoord toen de ballonnen het schip omhoog begonnen te hijsen. Mex
maakte enthousiast een sprongetje van opwinding. Het schip werd
langzaam uit het water getild.
‘We vliegen, we zweven!’, riep Mex enthousiast. |