Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
aten
wij dan maar snel naar ons dorp gaan’, zei Heer Peters. ‘Er is eten
en drinken genoeg voor iedereen’.
De Regnar met de Oeran Oetang ging de bemanning voor naar het dorp
van de Regnars. Het dorpje lag een stuk landinwaarts, verscholen
tussen de vele bomen en planten.
Terwijl het hele gezelschap de diepe jungles van Efènwée betrad kwam
Rolander van ’t Zijl naast Gustav Lof lopen.
Wantrouwig als altijd zei hij:‘Ik vertrouw die Regnars voor geen
dukaat’.
‘Ik ook niet, vooral niet die met die Oeran Oetang om zijn nek’, zei
Kenny Noeth, die aan de andere kant liep.
‘Ojeetje, misschien is het wel een valstrik’, gilde Ton Panieck.
‘Ssst’, zei Gustav Lof, ‘Wacht nu maar, het komt allemaal wel goed’.
Het dorp van de Regnars zag er merkwaardig uit. Het leek erop dat ze
hun dorpje gemaakt hadden van de restanten van een vergaan schip, of
misschien wel meerdere schepen. Overal waren planken van de romp
zichtbaar en de grote, dikke masten werden hier en daar gebruikt om
de wat grotere constructies omhoog te houden. Het geheel was
beschilderd met mozaïeken met lichtblauwe, donkerblauwe, mintgroene,
lichtpaarse, lichtgele en roze tinten, dezelfde kleuren waarmee de
gezichten van de Regnars beschilderd waren. Heer Peters leidde hen
naar een grote hut, waar iedereen naar binnen ging. In het midden
van de hut stond een grote sokkel met daarop een grote bol die
langzaam van kleur veranderde. Even dacht Gustav Lof een gestalte te
zien in de bol.
Iedereen nam plaats in een grote kring rond de sokkel.
‘Omdat u onze gasten bent mag u zoveel drinken als uw wilt’, zei
Heer Peters vriendelijk lachend. ‘En eten natuurlijk ook’, voegde
hij daar voor Matroos Gijs aan toe. De grote Oeran Oetang die hij
vasthad gaapte lui naar Kenny Noeth.
n
dorst had de bemanning van ‘De Halve Maen’ wel. De Regnars kwamen
aanzetten met halve kokosnoten die aan de buitenkant beschilderd
waren met eenzelfde mozaïek als op de gezichten van de Regnars en de
hutjes in het dorp.
‘Dit is kokosmelk’, zei Heer Peters, ‘Er is genoeg voor iedereen.’
‘Waarom neemt u die grote Oeran Oetang overal mee naartoe?’, vroeg
Kenny Noeth, die duidelijk zijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen.
‘Kan dat beest niet zelf lopen?’.
‘Kenny, wat is dat voor een brutaliteit!’, zei Gustav Lof boos. ‘Je
mag de Regnars niet zulke onbeleefde vragen stellen, dat is niet
netjes’.
‘O, maar ik wil het dolgraag vertellen’, zei Heer Peters bijna
overdreven beleefd. ‘Het is iets dat heel dicht bij mij staat, ik
denk een jaar of drie, vier terug waren we in Indonesië, om een
aantal Oeran Oetangs uit gevangenschap te bevrijden. Wij Regnars
zijn namelijk een heel vredig en bescheiden volk en we houden heel
veel van de natuur. We hebben die dieren gevonden, we hebben die
handelaar gevonden en uiteindelijk en dat vergeet ik echt nooit,
nooit en nooit meer, zat ik in een sloep, met een Oeran Oetang
kleintje zo om me heen en die heeft me de hele tijd aan zitten
kijken met die ogen en dat was voor mij een wonder, een sprookje en
realiteit. We zijn tot op de dag van vandaag altijd bij elkaar
geweest.’
Gustav Lof raakte lichtelijk geëmotioneerd van het verhaal. Hij zag
echter dat de rest van de bemanning er niet zo van onder de indruk
leek.
‘Dus u bedoelt dat u hier niet altijd geleefd heeft?’, zei Rolander
van ’t Zijl. ‘Hoe bent u hier dan terechtgekomen?’
|
‘Achja, dat is een lang verhaal’, zei Heer Peters ‘We zijn hier
met ons schip op de klippen gevaren. Een deel van onze spullen
hebben we nog weten te redden, maar het grootste deel is samen met
het schip verloren gegaan. We mogen van geluk spreken dat we nog in
leven zijn’.
‘Wat verschrikkelijk!’, zei Gustav Lof, ‘Was dat niet ontzettend
moeilijk?’.
‘Knokken, heel vaak!’, antwoordde Heer Peters, ‘maar wel op een
gezonde manier. Ik moet zeggen, ik ben twintig jaar hiermee bezig en
de overleving op Efènwée is eigenlijk op alle fronten plezierig,
maar soms ook hard, dus je moet echt voor je zaak opkomen en zeker
die twee culturen bij elkaar zien te brengen. Dan heb je af en toe
stevige woordenwisselingen, maar ik moet zeggen, ik ga elke dag hier
met plezier naartoe en voor mij mag het verblijf wat dat betreft
verlengd worden.’
Plotseling voelde Gustav Lof zich wat zwakker worden. Het leek wel
alsof hij in een soort diepe slaap terechtkwam die zijn gedachten
begon te vertroebelen, terwijl hij wakker bleef. Het enige logische
leek hem te luisteren naar wat Heer Peters te zeggen had. Toch had
hij het gevoel dat hij iets aan het vergeten was…kapitein… Hij
probeerde met al zijn wilskracht zijn blik af te wenden van Heer
Peters. Hij zag nu dat ook de rest van de bemanning een stuk
aandachtiger was gaan kijken naar de Regnar met zijn beschilderde
gezicht. De Oeran Oetang die deze vasthield krijste een keer. Gustav
Lof voelde zich er zelfs schuldig over dat hij even niet naar Heer
Peters had gekeken. Wat hij zojuist nog gedacht had wist hij niet
meer. Het leek ook niet langer van belang te zijn. De onzekerheid en
de angst van de afgelopen dagen vielen van hem af, alsof ze een
zware onnodige mantel waren geweest.
|
‘Zoals u zult begrijpen’, vervolgde Heer Peters ‘Wij willen hier
dolgraag weg. Dit is natuurlijk een mooi eiland met schitterende
natuur. Het liefst zouden wij iedereen mee willen nemen naar deze
gebieden waar je de dieren zelf kunt zien in hun natuurlijke
omgeving, dat is heel belangrijk. Dat is juist de reden dat we hier
met ‘De Halve Maen’ aan de slag willen gaan, we willen mensen zo
dicht mogelijk tegen de natuur aan zien te brengen, zodat een stukje
van die emotie die wij hebben gevoeld, die ik heb gevoeld, dat je
dat zelf ook ervaart.’
‘Hoe wil je dat gaan bereiken?’, vroeg Maerk ten Stoppel, die
evenals de rest zijn blik geen moment af leek te wenden van Heer
Peters.
‘Er zijn een aantal ontwerpen gemaakt, die eigenlijk bedoeld waren
als aanpassingen voor ons eigen schip’, zei Heer Peters, ‘Helaas is
zij in een verschrikkelijke storm ten onder gegaan. Op het voordek
zou een grote ijsberg met daarop een grote ijsbeer komen. Op het dek
kwam een jungle met een bruggetje en daaronder water met
misteffecten. Daarachter moest een grote rots komen en boven op die
rots een leeuw die uit zou kijken over het geheel.’
Hoewel Gustav Lof wist dat dit het meest idiote plan was dat hij
ooit gehoord had kon hij toch niet tegen het idee ingaan. Wat was er
toch aan de hand met hem?
|
n
de nog immer van kleur veranderende bol was kapitein Dubbelhoofd
zojuist getuige geweest van het hele schouwspel.
‘Zoals u ziet, mijn beste kapitein Dubbelhoofd… mijn plan is
inmiddels… het is in een vergevorderd stadium. Het gif in de
kokosdrank… het heeft iedereen willoos gemaakt en je bemanning… die
doet nu alles wat de Regnars zeggen’, lachte de Onbekende.
‘Jij misselijke waterduivel, wat zijn dat voor rare plannetjes!’,
brulde kapitein Dubbelhoofd. Hij was wit van woede. In de bol zag
hij dat zijn mensen opstonden en de hut onder de begeleiding van de
Regnars weer verlieten.
|