Kapitein Dubbelhoofd en het mysterieuze eiland

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland

(Dubbelhoofd 2)


Pagina
7 van 11

ga direct naar:

1   2   3   4

5   6   7   8

9   10   11

 


(c) Het WWCW 2002

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

Laten wij dan maar snel naar ons dorp gaan’, zei Heer Peters. ‘Er is eten en drinken genoeg voor iedereen’.
De Regnar met de Oeran Oetang ging de bemanning voor naar het dorp van de Regnars. Het dorpje lag een stuk landinwaarts, verscholen tussen de vele bomen en planten.
Terwijl het hele gezelschap de diepe jungles van Efènwée betrad kwam Rolander van ’t Zijl naast Gustav Lof lopen.
Wantrouwig als altijd zei hij:‘Ik vertrouw die Regnars voor geen dukaat’.
‘Ik ook niet, vooral niet die met die Oeran Oetang om zijn nek’, zei Kenny Noeth, die aan de andere kant liep.
‘Ojeetje, misschien is het wel een valstrik’, gilde Ton Panieck.
‘Ssst’, zei Gustav Lof, ‘Wacht nu maar, het komt allemaal wel goed’.
Het dorp van de Regnars zag er merkwaardig uit. Het leek erop dat ze hun dorpje gemaakt hadden van de restanten van een vergaan schip, of misschien wel meerdere schepen. Overal waren planken van de romp zichtbaar en de grote, dikke masten werden hier en daar gebruikt om de wat grotere constructies omhoog te houden. Het geheel was beschilderd met mozaïeken met lichtblauwe, donkerblauwe, mintgroene, lichtpaarse, lichtgele en roze tinten, dezelfde kleuren waarmee de gezichten van de Regnars beschilderd waren. Heer Peters leidde hen naar een grote hut, waar iedereen naar binnen ging. In het midden van de hut stond een grote sokkel met daarop een grote bol die langzaam van kleur veranderde. Even dacht Gustav Lof een gestalte te zien in de bol.
Iedereen nam plaats in een grote kring rond de sokkel.
‘Omdat u onze gasten bent mag u zoveel drinken als uw wilt’, zei Heer Peters vriendelijk lachend. ‘En eten natuurlijk ook’, voegde hij daar voor Matroos Gijs aan toe. De grote Oeran Oetang die hij vasthad gaapte lui naar Kenny Noeth.

En dorst had de bemanning van ‘De Halve Maen’ wel. De Regnars kwamen aanzetten met halve kokosnoten die aan de buitenkant beschilderd waren met eenzelfde mozaïek als op de gezichten van de Regnars en de hutjes in het dorp.
‘Dit is kokosmelk’, zei Heer Peters, ‘Er is genoeg voor iedereen.’
‘Waarom neemt u die grote Oeran Oetang overal mee naartoe?’, vroeg Kenny Noeth, die duidelijk zijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen. ‘Kan dat beest niet zelf lopen?’.
‘Kenny, wat is dat voor een brutaliteit!’, zei Gustav Lof boos. ‘Je mag de Regnars niet zulke onbeleefde vragen stellen, dat is niet netjes’.
‘O, maar ik wil het dolgraag vertellen’, zei Heer Peters bijna overdreven beleefd. ‘Het is iets dat heel dicht bij mij staat, ik denk een jaar of drie, vier terug waren we in Indonesië, om een aantal Oeran Oetangs uit gevangenschap te bevrijden. Wij Regnars zijn namelijk een heel vredig en bescheiden volk en we houden heel veel van de natuur. We hebben die dieren gevonden, we hebben die handelaar gevonden en uiteindelijk en dat vergeet ik echt nooit, nooit en nooit meer, zat ik in een sloep, met een Oeran Oetang kleintje zo om me heen en die heeft me de hele tijd aan zitten kijken met die ogen en dat was voor mij een wonder, een sprookje en realiteit. We zijn tot op de dag van vandaag altijd bij elkaar geweest.’
Gustav Lof raakte lichtelijk geëmotioneerd van het verhaal. Hij zag echter dat de rest van de bemanning er niet zo van onder de indruk leek.
‘Dus u bedoelt dat u hier niet altijd geleefd heeft?’, zei Rolander van ’t Zijl. ‘Hoe bent u hier dan terechtgekomen?’
 

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

‘Achja, dat is een lang verhaal’, zei Heer Peters ‘We zijn hier met ons schip op de klippen gevaren. Een deel van onze spullen hebben we nog weten te redden, maar het grootste deel is samen met het schip verloren gegaan. We mogen van geluk spreken dat we nog in leven zijn’.
‘Wat verschrikkelijk!’, zei Gustav Lof, ‘Was dat niet ontzettend moeilijk?’.
‘Knokken, heel vaak!’, antwoordde Heer Peters, ‘maar wel op een gezonde manier. Ik moet zeggen, ik ben twintig jaar hiermee bezig en de overleving op Efènwée is eigenlijk op alle fronten plezierig, maar soms ook hard, dus je moet echt voor je zaak opkomen en zeker die twee culturen bij elkaar zien te brengen. Dan heb je af en toe stevige woordenwisselingen, maar ik moet zeggen, ik ga elke dag hier met plezier naartoe en voor mij mag het verblijf wat dat betreft verlengd worden.’
Plotseling voelde Gustav Lof zich wat zwakker worden. Het leek wel alsof hij in een soort diepe slaap terechtkwam die zijn gedachten begon te vertroebelen, terwijl hij wakker bleef. Het enige logische leek hem te luisteren naar wat Heer Peters te zeggen had. Toch had hij het gevoel dat hij iets aan het vergeten was…kapitein… Hij probeerde met al zijn wilskracht zijn blik af te wenden van Heer Peters. Hij zag nu dat ook de rest van de bemanning een stuk aandachtiger was gaan kijken naar de Regnar met zijn beschilderde gezicht. De Oeran Oetang die deze vasthield krijste een keer. Gustav Lof voelde zich er zelfs schuldig over dat hij even niet naar Heer Peters had gekeken. Wat hij zojuist nog gedacht had wist hij niet meer. Het leek ook niet langer van belang te zijn. De onzekerheid en de angst van de afgelopen dagen vielen van hem af, alsof ze een zware onnodige mantel waren geweest.

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

‘Zoals u zult begrijpen’, vervolgde Heer Peters ‘Wij willen hier dolgraag weg. Dit is natuurlijk een mooi eiland met schitterende natuur. Het liefst zouden wij iedereen mee willen nemen naar deze gebieden waar je de dieren zelf kunt zien in hun natuurlijke omgeving, dat is heel belangrijk. Dat is juist de reden dat we hier met ‘De Halve Maen’ aan de slag willen gaan, we willen mensen zo dicht mogelijk tegen de natuur aan zien te brengen, zodat een stukje van die emotie die wij hebben gevoeld, die ik heb gevoeld, dat je dat zelf ook ervaart.’
‘Hoe wil je dat gaan bereiken?’, vroeg Maerk ten Stoppel, die evenals de rest zijn blik geen moment af leek te wenden van Heer Peters.
‘Er zijn een aantal ontwerpen gemaakt, die eigenlijk bedoeld waren als aanpassingen voor ons eigen schip’, zei Heer Peters, ‘Helaas is zij in een verschrikkelijke storm ten onder gegaan. Op het voordek zou een grote ijsberg met daarop een grote ijsbeer komen. Op het dek kwam een jungle met een bruggetje en daaronder water met misteffecten. Daarachter moest een grote rots komen en boven op die rots een leeuw die uit zou kijken over het geheel.’
Hoewel Gustav Lof wist dat dit het meest idiote plan was dat hij ooit gehoord had kon hij toch niet tegen het idee ingaan. Wat was er toch aan de hand met hem?
 

Dubbelhoofd devider -|- Tekening: Bram Elstak (c) Het WWCW 2002

In de nog immer van kleur veranderende bol was kapitein Dubbelhoofd zojuist getuige geweest van het hele schouwspel.
‘Zoals u ziet, mijn beste kapitein Dubbelhoofd… mijn plan is inmiddels… het is in een vergevorderd stadium. Het gif in de kokosdrank… het heeft iedereen willoos gemaakt en je bemanning… die doet nu alles wat de Regnars zeggen’, lachte de Onbekende.
‘Jij misselijke waterduivel, wat zijn dat voor rare plannetjes!’, brulde kapitein Dubbelhoofd. Hij was wit van woede. In de bol zag hij dat zijn mensen opstonden en de hut onder de begeleiding van de Regnars weer verlieten.
 

Naar de vorige pagina   Naar de volgende pagina

 
 

Tekst: Jorn van de Wetering