Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
et
zijn barre tijden voor Kapitein Dubbelhoofd en zijn mannen. Tien
jaren zijn verstreken sinds de kapitein aan Kapitein Vendervan zijn
belofte deed de zeeën en handelsroutes te zullen bewaken. Een
onbekende dreiging is aan het oprukken. Deze maakt het de bemanning
van ‘De Halve Maen’ steeds moeilijker. Er wordt niet veel gesproken
over deze onbekende dreiging, maar het staat vast dat zij reeds vele
slachtoffers heeft geëist.
Er wordt gefluisterd over een groot gevaar
dat aan de horizon huist, maar tot nu toe is niemand ooit
teruggekeerd om te vertellen wat het is. Er valt enkel te raden naar
de werkelijke aard van het gevaar.
Om meer te weten te komen over de geheimzinnige gebeurtenissen zijn
Kapitein Dubbelhoofd en zijn mannen aangeland in de Kaltushaeve,
waar veel van de vermiste schepen als laatste gezien werden. Zij
hopen snel de werkelijke aard van het gevaar te kunnen ontsluieren
en de zeeën weer veilig te maken...
|
ustig,
rustig, laat mij maar even”, zei Han Kolks tegen zijn assistente.
Het meisje was gehuld in oude vodden en de hoogblonde goochelaar
ging een nieuw kostuum voor haar toveren in het bijzijn van de bijna
voltallige bemanning van ‘De Halve Maen’. Kapitein Dubbelhoofd
zuchtte ongemakkelijk. Hij had gehoopt dat hij door de voorstelling
wat rust in zijn lijf zou krijgen, maar de overenthousiaste man met
zijn goedkope trucs begon naarmate de tijd vorderde alleen maar meer
op zijn zenuwen te werken. Daarnaast was de ruimte waar de show werd
opgevoerd erg klein en benauwd.
De goochelaar haalde een doek tevoorschijn en hield die voor het
meisje.
‘BLOOT, BLOOT, BLOOT!’, brulde de voltallige bemanning van het schip
op het puntje van hun stoel terwijl gretige blikken de assistente
werden toegeworpen.
‘Zeg, gedraag jullie eens eventjes’, riep de kapitein boos.
‘Ojeetje’, riep Ton Panieck, een van de matrozen.
De goochelaar trok het doek over de assistente heen en voordat
iedereen goed en wel door had wat er gebeurd was stond het meisje al
in een fel witte jurk. Zo fel dat kapitein Dubbelhoofd er pijn van
aan zijn ogen kreeg.
Hij zag dat zijn matroos Kenny Noeth en zijn stuurman Rolander van
’t Zijl teleurgesteld achteruit zakten en hij hoorde hier en daar
kreten als ‘Bah’ en ‘Boeh’.
De goochelaar nam nu een waaier en begon er mee te waaien. Langzaam
kwamen heel veel kleine veertjes tevoorschijn die sierlijk omhoog
dwarrelden.
|
Kapitein Dubbelhoofd schrok op. Had niemand die
vervloekte goochelaar verteld van zijn allergie was voor
donsveertjes? Maar hij voelde dat het al te laat was. Zijn neus
begon te kriebelen en zijn ogen deden pijn. Terwijl de goochelaar
rustig door bleef wapperen voelde de kapitein zijn hoofd steeds
warmer worden. Hij wilde zeggen dat het mis ging maar er kwam enkel
een harde ‘HATSJIE’ uit zijn mond. Kapitein Dubbelhoofd deed een
nieuwe poging maar nog een keer klonk er ‘HATSJIE’ en nog een keer ‘HATSJIE’.
En elke keer een stukje harder. Han Kolks was opgehouden te waaieren
en alle ogen waren gericht op de kapitein.
‘Gaat het een beetje, kapitein Dubbelhoofd?’, vroeg Gustav Lof, die
naast hem zat. Gustav Lof was het hulpje van de kapitein. Het hoofd
van kapitein Dubbelhoofd was nu felrood aangelopen en begon langzaam
op te zwellen.
‘HATSJIE, het gaHAHATSJIE gaat niet ecHAHATSJIE echt nee’, brulde de
kapitein. De hele ruimte was inmiddels gevuld met kleine
donsveertjes en het niezen werd daardoor steeds erger. Het hoofd van
de kapitein was helemaal rood en het leek net alsof hij elk moment
kon gaan ontploffen. ‘HATSJOEEE’, brulde de kapitein, die naar adem
snakte. Hij ging zitten en probeerde tot rust te komen.
‘Gaat… gaat het weer een beetje, kapitein Dubbelhoofd?’, vroeg
Gustav Lof voorzichtig.
apitein
Dubbelhoofd keek op en zag dat iedereen hem aankeek.
‘Volgens mij… het gaat wel weer, geloof ik’, zei hij. Maar opeens
begon het weer te kriebelen. Kapitein Dubbelhoofd sloot zijn ogen en
zette alle zeilen bij om de aanval tegen te gaan, maar het was
tevergeefs. Nog harder dan tevoren brulde hij: ‘HA-HA-HA-HA-HA-HAAATSJIE’.
Door deze uitspatting vloog er een windhoos door de ruimte heen die
alle ramen deed barsten en ‘PENG’, de hele rotzooi van Han Kolks,
vloog uit elkaar. De goochelaar, van wie de blonde haren nu recht
naar achteren stonden, keek teleurgesteld naar zijn kapotte
goochelattributen.
‘Hèhè’, zei kapitein Dubbelhoofd, ‘Dat lucht op. Ik weet niet hoe
het met jullie zit, maar ik ben weer helemaal ontspannen’. Hij liet
zijn blik door de ruimte dwalen. Overal stonden gebarsten glazen en
kapotte stoelen. De haren en kleren van zijn bemanning zaten schots
en scheef en iedereen keek hem gespannen aan, alsof er ieder moment
weer een ontlading kon komen.
‘Nou, dat was het dan wel’, zei de kapitein. Hij liep naar Han Kolks
en klopte deze op de schouder. ‘Dank u wel, beste man, dank u wel
voor deze schitterende voorstelling. Mijn mannen en ik moeten nu
echt eens gaan. Tot een volgende keer misschien.’ Hij liep verder
naar Gustav Lof. ‘Betaal hem maar wat, maar niet teveel. Zo leuk was
het nou ook weer niet.’
Gustav Lof knikte en zei: ‘Komt allemaal goed, kapitein Dubbelhoofd’.
Kapitein Dubbelhoofd mocht Gustav wel, maar hij vond niet dat hij
een waardige vervanger was geweest voor de oude Bullevis, zijn
vroegere hulpje. Bullevis was opgehouden te werken voor kapitein
Dubbelhoofd omdat hij te oud was en omdat hij niet meer was
opgewassen tegen de vele gevaren waaraan de bemanning van ‘De Halve
Maen’ werd blootgesteld.
apitein
Dubbelhoofd liep in zijn eentje terug naar ‘De Halve Maen’. In de
verte zag hij de contouren van zijn schip. Onderwijl dacht hij
erover na of het wel zin had in deze haven te blijven. Tot nu toe
had hun verblijf hier hen slechts een handjevol aanwijzingen
opgeleverd, waarvan er niet een bruikbaar was gebleken. Ze zaten op
een dood spoor. Morgen, zo besloot de kapitein, zouden hij en zijn
schip weer uitvaren om op zoek te gaan naar nieuwe aanwijzingen.
Het was opvallend rustig in de haven. Er lagen veel schepen
aangemeerd, maar bijna op geen enkele leek activiteit te zijn. De
zeelieden waren toch echt wel erg bang voor de onbekende dreiging
die hen allen boven het hoofd hing en weinigen durfden nog de volle
zee op te varen. Eigenlijk vond Kapitein Dubbelhoofd dat niet zo gek.
Er waren alleen de afgelopen week alweer twee schepen verdwenen. En
werkelijk niets hielp hen verder op hun zoektocht. |