Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
e
volgden het spoor een stukje de haven uit, maar de voetstappen
werden steeds onduidelijker. Er liepen steeds meer andere
voetstappen doorheen. Toen ze op een gegeven moment in het dorp
kwamen waren het zoveel voetsporen dat het niet meer duidelijk was
welke van de vreemden waren.
Het leek Gustav beter om te draaien. ‘Het lijkt me beter als we
omdraaien. We gaan terug naar ‘De Halve Maen’. Daar hebben ze
misschien wel wat andere aanwijzingen gevonden. Hoop ik’.
Eenmaal terug op ‘De Halve Maen’ bleek dat de vreemden nauwelijks
aanwijzingen achter hadden gelaten.
‘Weet je zeker dat je drie mannen hebt gezien?’, vroeg Gustav Lof
aan Kenny Noeth, ‘We konden namelijk maar een spoor vinden.’
‘Ik weet het zeker’, zei Kenny Noeth. ‘Twee hielden alles in de
gaten en de derde droeg de kapitein’.
‘En je hebt je echt niet vergist?’, vroeg Gustav Lof.
‘Echt niet’, antwoordde Kenny Noeth.
‘Dit stemt mij met enige droefenis’, zei Mex Mellens.
Gustav Lof voelde nu de last die de situatie met zich meebracht op
zijn schouders hangen. ‘We moeten het de bemanning vertellen.’
n
een emotionele vergadering werd de bemanning ingelicht. De situatie
bleek zeer ernstig. Er werd besloten de wensen van de kapitein na te
volgen. Gustav Lof sprak de bemanning toe: ‘Morgen varen we uit. Ik
zal ervoor zorgen dat we doen wat de kapitein waarschijnlijk ook
gewild zou hebben. Er is op dit punt niets wat we kunnen doen voor
hem. De ontvoerders zullen waarschijnlijk al lang vertrokken zijn.
We mogen ons door dit voorval niet van ons doel af laten brengen.
Dan winnen zij. We zullen de verantwoordelijken voor deze
samenzwering ontmaskeren en hen ten val brengen. Het komt allemaal
goed. Hoop ik.’
|
oor
het ontvoeren van kapitein Dubbelhoofd was er een lid van de
bemanning weggevallen. Gustav Lof vond dat er, zolang hij kapitein
was, een tijdelijke vervanger aan boord zou komen, die zijn taken
als hulpje waar kon nemen. Omdat er toch nog het nodige werk gedaan
moest worden voordat het schip uit kon varen kon de nieuwe kapitein
van ‘De Halve Maen’ wel eventjes weg om iemand te zoeken. Nieuw
personeel was in deze onzekere tijd echter
een probleem en het zou zeker niet makkelijk gaan worden, maar beter
iets dan niets, zo redeneerde de kapitein.
Vlakbij de haven lag een kleine herberg, ‘De Steigerende Pony’
genaamd. Gustav Lof betrad de herberg. De sfeer die de herberg van
binnen uitademde vond hij allesbehalve gezellig. Er hing een walm in
het gebouw, het rook er naar verbrande olie en gemorst bier en de
klanten van de zaak leken enkel te bestaan uit onguur volk, dat hem
dan ook onguur aankeek. Hoewel Gustav Lof een zwak had voor kroegen,
herbergen, restaurants, viskramen, eettenten en andere horecapunten
voelde hij zich hier niet bepaald op zijn gemak. Hij liep naar de
bar en bestelde een flesje Dicarba rum. Hij had dit nog niet
gekregen of er sloeg iemand op zijn rug. Gustav Lof draaide zich om
en zag achter zich een lelijke dikke man. De man had een korte vieze
baard en hij zag er onverzorgd uit.
‘Jouw soort motten wij hier niet’, brulde de man onbeleefd.
‘Euh… sorry, maar wat heb ik gedaan?’, vroeg Gustav Lof onzeker. ‘Ik
weet niet wat het is, maar we kunnen er vast wel over praten, dan
komt het allemaal wel goed.’
De dikke man kwam dichterbij. ‘Ik zei dus: Jouw soort motten wij
hier niet.’
‘Mijn excuses, beste man, maar ik weet niet wat ik toch zo fout heb
gedaan’, zei Gustav Lof verontschuldigend.
De dikke man pakte Gustav Lof op, tilde hem de lucht in en gooide
hem over de bar heen. Hij liep weer in de richting van Gustav Lof.
Plotseling hoorde deze een andere stem, achter de dikke man.
|
‘Okay, zo is het wel weer genoeg geweest, Kortbaard’. De dikkerd
stopte nu en draaide zich om. ‘Deze arme man kan er toch ook niets
aan doen dat jij je baan kwijt bent. En nu je excuses aanbieden’.
De dikkerd kwam nu, zij het met enige tegenzin, met een uitgestoken
hand naar Gustav Lof toe. ‘Sorry’, zei hij, ‘maar ik bent nog een
beetje van slag. Vanochtend bennen wij allemaal ontslagen.’
Vanachter de stevige man kwam nu een iel mannetje tevoorschijn. Het
was een kleine jongeman met zwarte haren, die hij weggestopt had
onder een gestreepte doek. In tegenstelling tot de meeste zeelui had
hij geen baardgroei en zag hij er bijzonder verzorgd en netjes uit.
‘Met wie heb ik de eer?’, vroeg Gustav Lof.
‘Mijn naam is Talvan den Chanbeur. Tot vanochtend was ik het hulpje
van kapitein Van Zuylen van Nijevelt van ‘De Duinrell’. Omdat het de
laatste tijd zo slecht gaat zijn we vanochtend allemaal de laan
uitgestuurd. Mijn excuses voor het gedrag van deze matroos, mijn
oud-collega. Het idee van deze Matroos was om ‘m dus inderdaad aan
het varen te zetten, maar toen ik met deze man ontslag kreeg, bleek
deze hierdoor zo gefrustreerd te zijn, kijk, die vechtpartijen met
handen en voeten enzo.’
‘Heb je misschien interesse in een nieuwe baan? Totdat het weer wat
beter wordt?’, vroeg Gustav Lof.
‘Zolang het maar op een schip is’, zei Talvan den Chanbeur.
Gustav Lof glimlachte. Zo te zien had hij zijn nieuwe hulpje
gevonden.
en
weinig later keerde Gustav Lof samen met Talvan den Chanbeur terug
op ‘De Halve Maen’. De bemanning was ondertussen klaar met de
werkzaamheden en het schip kon weer uitvaren. De zeilen werden
gestreken en de trossen werden losgegooid.
‘Op naar het onbekende’, riep Gustav Lof, ‘We zullen de kapitein
niet aan zijn lot overlaten. We gaan deze samenzwering ontmaskeren’.
Omdat er een stevige wind stond duurde het niet lang voordat het
schip op snelheid tempo kwam. Er werd koers gezet naar volle zee. |