Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
ie
is er’, riep Heer Peters, ‘Wij gaan namelijk wegvliegen met dit
schip en wij gaan jullie hier achterlaten. Er is helaas geen andere
oplossing, het schip zou anders te zwaar worden.’
‘Maar zoveel gewicht houdt het schip toch wel?’, vroeg Gustav Lof
aan Mex Mellens. Rolander van ’t Zijl sloeg zichzelf voor zijn hoofd.
‘Ik geloof het wel kapitein Lof’, zei Mex Mellens. ‘Maar dan moeten
we wel eventjes dit apparaat gebruiken’. Mex liep naar de kanonnen.
‘Maerk, kun je eventjes assisteren?’
‘Maar dat is toch voor de mist…’, zei Maerk, maar hij slikte de rest
van zijn zin in. Hij leek te begrijpen wat Mex van plan was ‘Onee,
dat is dat niet’.
‘Goed heren, hier kan het dus mee’, zei Mex. Maerk drukte op een
knop en vrijwel onmiddellijk begon het dek zich te vullen met een
dik pak mist.
‘Wel verdorie, grijp ze’, riep Heer Peters. Maar de Regnars kregen
alleen elkaar te pakken.
‘Mex, zet onmiddellijk dat apparaat af, we kunnen het vast wel op
een andere manier oplossen’, riep Gustav Lof.
‘En dan nu een kleine demonstratie van onze kanonnen’, riep Mex
Mellens.
EEEE!’,
riep Gustav Lof, maar het was al te laat. Allemaal tegelijk gingen
de kanonnen af. Net als voorheen werd het schip naar achteren
bewogen. Een groot deel van de Regnars viel door de krachtige
beweging overboord. Het schip zwenkte weer terug en opnieuw werd het
dek overspoeld met een grote golf van water. Het overgrote deel van
de pas kortgeleden aangebrachte begroeiing werd nu overboord
gespoeld.
‘En nu de hitteblazers, die dus weer werken’, riep Mex Mellens.
Gustav Lof zag in de nog wat mistige omgeving dat de hitteblazers
werden aangezet.
‘Sorry, het is tijd geworden om te gaan’, riep Rolander van ’t Zijl
en hij duwde Heer Peters overboord. Matroos Gijs duwde samen met
Kenny Noeth de nog overgebleven Regnars van boord.
‘Wacht maar, we krijgen jullie nog wel’, riep Heer Peters vanuit het
water. ‘Zo gemakkelijk komen jullie niet van ons af!’. Maar het was
al te laat. De hitteblazers waren aangezet en Gustav Lof voelde dat
het schip begon te stijgen.
|
‘Wat?’, riep Gustav Lof, ‘En die arme mensen dan? Ik ben hier de
bevelhebbende persoon en ik zeg dat we nergens heen gaan.’
Rolander van ’t Zijl leek nogal aangebrand te zijn: ‘Bij Poseidon,
wat ben jij een slappeling. Jij trapt ook overal in. Zie je dan niet
dat het een smerige list was van die Regnars om met hun schatten weg
te komen van het eiland?’.
‘Trek jij soms de bevelen van je kapitein in twijfel?’, vroeg Gustav
Lof.
‘Daar lijkt het voor mij wel op’, zei Kenny Noeth. ‘En ik ben het
met hem eens’.
‘En ik ook’, riep Talvan den Chanbeur.
‘Is dit soms… muiterij?’, vroeg Gustav Lof angstig.
‘Volgens mij kan ‘kapitein’ Lof de rest van onze reis beter als
voorraadbeheerder doorbrengen’, zei Rolander van ’t Zijl. Tegen
Matroos Gijs zei hij:‘Gooi die slimmerik daar maar in het ruim’.
Hevig krijsend en luid spartelend werd Gustav Lof door matroos Gijs
naar het ruim gesleurd.
e
Halve Maen’ was inmiddels nog een stuk gestegen, maar Rolander van
’t Zijl vond het net alsof ze niet hoog genoeg gingen.
‘Mex, kan het zijn dat we zo hard stijgen?’, vroeg hij.
‘Dat kan zijn, kapitein Van ’t Zijl’, zei Mex Mellens, ‘Maar u moet
niet vergeten dat we te maken hebben met hele grote gewichten. Er
zijn toch allemaal edelsteentjes en goudklompen verpakt en dat wil
nog wel eens problemen opleveren. Toch is het altijd weer het
samenspel van het een naar het ander wat het weer spannend maakt en
wat het weer helemaal nieuw maakt. Je gaat techniekjes bedenken, je
gaat excentriekjes bedenken, al met al gaat dat samenvloeien, het
valt samen op een gegeven moment en dan krijg je daaruit een bepaald
effect en dat kan een bittere teleurstelling zijn en dat kan een
onverwachts groot succes zijn.’
‘Dus je weet niet wat er gaat gebeuren?’, vroeg Rolander van ’t Zijl.
‘Ik ben bang van niet’, zei Mex Mellens.
‘De Halve Maen’ steeg heel langzaam nog wat hoger. De hitteblazers
piepten en kreunden, maar ze bleven werken. Achter zich zagen ze de
Regnars steeds kleiner worden, terwijl Heer Peters hen nog steeds
allerlei verwensingen toeriep. Na een poosje werden de Regnars
kleine stipjes en uiteindelijk waren ze niet meer te onderscheiden.
Ze lieten Efènwée achter zich.
|
e
klippen lagen weer voor de boeg. Terwijl een koel briesje ‘De Halve
Maen’ langzaam vooruit liet komen vond Rolander het net alsof het
schip ook langzaam dichter bij het aardoppervlak begon te komen.
‘Mex, we dalen volgens mij!’, schreeuwde Rolander.
‘Ojeetje, we gaan neerstorten!’, gilde Ton Panieck.
‘De Halve Maen’ begon nu wat sneller te zakken.
‘Helaas, kapitein Van ’t Zijl, het is de tweede keer, maar wij
hebben een probleem daarmee en dat stemt mij met enige droefenis’,
zei Mex.
‘Is er weer een probleem met de hitteblazers?’, vroeg Rolander van
’t Zijl.
‘Ik denk dat het probleem meer schuilt in de zwaarte van het schip
zelf’, zei Mex, ‘Het gewicht van al dat goud zal het probleem zijn.
Dat moet overboord, of anders zullen we terug moeten’.
‘Maar denk je eens in wat we met al dat goud kunnen doen!’, riep
Kenny Noeth, ‘Daar kunnen we wel tweeduizend waardepapiertjes van
kopen’.
‘Ik vind het belangrijker dat we nog wel leven tegen de tijd dat we
dat goud te besteden hebben’, riep Rolander van ’t Zijl.
‘Al het eten dat ik van dat goud kan kopen…’, zei Matroos Gijs tegen
zichzelf.
‘Nou, jij komt anders niets tekort’, zei Talvan den Chanbeur, ‘Je
hebt het halve ruim ondertussen al leeggegeten. We hebben alleen nog
dat vieze, droge scheepsbeschuit.’
Rolander van ’t Zijl keek weer naar beneden en zag dat het schip nu
nog maar een tiental meters boven het wateroppervlak hing. |