Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland
(Dubbelhoofd 2)
(c) Het WWCW 2002
|
erwijl
de wind het schip steeds sneller vooruit blies zag de bemanning van
‘De Halve Maen’ onder zich een grote rij rotsen. De hoge golven
sloegen er wild tegenaan sloegen. De rotsenrij strekte zich helemaal
uit tot aan de horizon.
‘Bij Poseidon, die rotsen omringen het eiland helemaal’, zei
Rolander van ’t Zijl.
Aan de andere kant van de klippen zag de zee er wat minder wild uit.
Ook daar sloegen de golven tegen de rotsen aan, maar het water was
er wel wat rustiger. De zee zag er hier grijs en vertroebeld uit. Er
waren draaikolken en er lag veel schuim op het water.
‘Hier is niet uit weg te komen’, zei Kenny Noeth, ‘Geen enkel schip
kan Efènwée bereiken’.
‘Wij wel, hoop ik’, zei Gustav Lof.
e
Halve Maen’ vloog zo een tijdje boven het water. Zo af en toe
sputterde er een hitteblazer wat tegen, maar een schop van Mex
maakte dan veel goed. En ineens in de verte, een groot eiland.
Midden in de woeste zee lag daar wat Efènwée moest zijn. Het eiland
was stukken groter dan Gustav Lof zich had voorgesteld. Een immense
en hoge berg met sneeuw op de top stak ver boven alles uit. Rond die
berg lag een grote krans van begroeiing met groene, gele en rode
tinten. Toen ze dichterbij kwamen zag Gustav Lof in die krans een
groot woud, dorre hoogvlaktes, ja, alle ecosystemen leken te zijn
vertegenwoordigd op het eiland.
‘Fan-tás-tisch™’, riep hij.
‘Schitterend’, riep Mex Mellens.
oen
ze dichterbij het eiland kwamen zagen de bemanningsleden een groot
koraalrif onder zich. Er zwommen grote schildpadden in en kleine
zeepaardjes.
‘Ojeetje, kijk daar, een haai!’, riep Ton Panieck geschrokken.
Het water was hier een stuk rustiger dan een eind terug en het was
felblauw. En toen ging het mis. Enkele momenten voor de landing
bleek het transportsysteem van ‘De Halve Maen’ niet meer goed te
werken. Eerst begon een hitteblazer te sputteren, toen twee en
ineens begonnen ze allemaal te sputteren.
‘Wat is er aan de hand Mex?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ik weet het niet kapitein Dubbel… Lof’, zei Mex Mellens. Hij sloeg
een keer tegen een van de hitteblazers. ‘Ik denk een probleempje met
de toevoer.’
‘Nou, maak het dan alsjeblieft snel!’, zei Gustav Lof, ‘We zitten
hier boven een fantastisch mooi koraalrif en het zou toch
verschrikkelijk zijn voor die arme diertjes als we daar bovenop
moesten landen?’.
‘Ik doe mijn best, kapitein Lof’, zei Mex.
|
Mex verdween in het ruim. Terwijl de laatste hitteblazer het
begaf constateerde Gustav Lof dat het schip steeds sneller aan het
dalen was.
‘Mex, schiet je alsjeblieft op?’, riep de kapitein wanhopig.
Het schip hing nu nog maar enkele meters boven het water.
Mex Mellens kwam weer naar boven gerend. Hij zag er verdrietig uit.
‘Ik had problemen verwacht bij het transportsysteem, met de
afdrijfrotors, met het blussen, met de ontbrandingsprocedures. Ik
had problemen verwacht met het draaien van de blazertjes, met een
aantal dingen, maar niet met het wezenlijke, het hart van het
blazertje, namelijk de verwarmer zelf met zijn hitteverwekkende
componenten, dat had ik niet verwacht. En helaas… het is de tweede
keer, maar wij hebben een probleem daarmee en dat stemt mij met
enige droefenis.’
‘Kan je er dan niets aan doen?’, vroeg Gustav Lof.
‘Op dit moment niet meer, kapitein Lof, we moeten landen’, zei Mex,
‘We hebben geen keus’.
‘Hoe hoog zitten we?’, vroeg Gustav Lof.
‘We zitten nu nog maar een meter of twee van het wateroppervlak’,
riep Matroos Gijs.
‘Ojeetje’, riep Ton Panieck.
‘Ben eens stil Ton, je maakt mij alleen maar nerveuzer’, zei Gustav
Lof, nu helemaal wanhopig, ‘Het komt allemaal wel goed.’ Terwijl hij
dat zei voelden ze dat het schip het water raakte. Direct daarna was
er een luide ‘KRAK’. ‘De Halve Maen’ was op het koraalrif geland.
‘Hopelijk wordt het koraal niet al te erg beschadigd’, zei Gustav
Lof, ‘Wat erg voor die arme diertjes’.
‘De Halve Maen’ vaarde nu onder luid gekraak in de richting van
Efènwée.
|
‘Strijk de zeilen!’, riep Rolander van ’t Zijl. Na even gevaren
te hebben voelden ze dat ze los begonnen te komen van het koraal.
Voor hen lag nu Efènwée. Op een zonovergoten strand in een
schitterende baai zag de bemanning van ‘De Halve Maen’ de
inboorlingen al staan. Hun gezichten waren beschilderd met een
mozaïek dat bestond uit verschillende kleuren; lichtblauw,
donkerblauw, mintgroen, lichtpaars, lichtgeel en roze. Ze zwaaiden
opgetogen naar het schip.
Toen ze Efènwée dicht genoeg genaderd waren werd het anker in het
water gegooid en werden de sloepen te water gelaten. Gustav Lof ging
net in zijn sloep wilde gaan zitten toen Mex naar hem toe kwam.
‘Ik ga niet mee, kapitein Lof’, zei hij.
‘Maar Mex, dit is de kans om er even uit te zijn. Je kan even weg
van het schip, het is een prachtig eiland, je zult je er vast
helemaal thuis voelen.
‘Technische invullingen, daar voel ik mij bij thuis’, zei Mex
Mellens. ‘Als ik hier blijf kan ik werken aan de hitteblazers en het
systeem weer draaiend krijgen. We zullen hier toch weer weg moeten
komen’.
‘Wat jij wil, maar weet wel dat je waarschijnlijk veel leuks gaat
missen’, zei Gustav Lof.
‘Ik blijf toch echt liever hier, kapitein’, zei Mex.
ex
was de enige die aan boord bleef. De rest van de bemanning begon te
roeien naar het eiland. Naarmate het strand dichterbij kwam viel het
Gustav Lof op dat het van dichtbij allemaal nog mooier was dan het
van veraf had geleken. Er groeiden gigantische bomen op het eiland
en in de verte zag de kapitein Oeran Oetangs lustig in die bomen
heen en weer zwaaien. Op het strand had zich inmiddels een flinke
groep inboorlingen verzameld. Al hun gezichten waren beschilderd met
eenzelfde mozaïek in de lichte tinten. Dit was waarschijnlijk een
stam, redeneerde Gustav Lof. Hopelijk waren ze niet kwaadaardig.
De sloepen werden aangemeerd en de opvarenden van ‘De Halve Maen’
zetten voet aan wal. Een van de eilandbewoners, een man die een
grote, volwassen Oeran Oetang droeg, kwam naar voren lopen.
‘Welkom, vreemdelingen, ik ben Heer Peters en wij zijn de Regnars’,
zei de man, ‘U bent hier voor kapitein Dubbelhoofd?’.
‘Euh… ja, hoe weet u dat?’, vroeg hij. Het viel Gustav Lof nu ook op
dat er geen vrouwen op het strand waren.
‘Dat is voor later. Kom, laat ons eerst wat gaan drinken. U zult wel
dorst hebben van de lange reis’, zei Heer Peters.
‘En honger’, voegde Matroos Gijs daar aan toe. |