Veel van de in de Efteling gebruikte muziek
is herkenbaar onder een breed publiek. De
melodieën hebben zich weten te nestelen in
het collectieve muzikale geheugen van het
land. Sommige deuntjes zijn zelfs zó
vanzelfsprekend bij de Efteling gaan horen
dat men deze puur met het park in
Kaatsheuvel is gaan associëren, zelfs als
de muziek al legendarisch was vóórdat deze
in het park gebruikt werd. Bert Kaempfert’s
Afrikaan Beat en Camille Saint-Saëns’ Dance
Macabre zijn voorbeelden in deze categorie.
Ze horen vaak tot de oudere parkmuziek, en
stammen uit een tijd waarin het park nog
niet zo groots dacht dat het composities op
maat liet maken. Er viel ook simpelweg
minder te componeren, want zeg nu zelf:
welk sprookje van de eerste jaren behoeft
nu een compositie van de omvang zoals Fata
Morgana die heeft? Een speeldoos, een
stukje kamermuziek: ze voldeden prima.
Het Carnaval Festival is het keerpunt in de
muziekgeschiedenis van het park. Voor het
eerst neemt men geen genoegen meer met
bestaande klanken, maar laat men werkelijk
iets op maat maken. Een stap verder in de
richting van uniciteit; een begrip dat
later, als onderdeel van de
“totaalbeleving”, een grote rol zal spelen
in het imago dat het park zich voorhoudt.
Het is voor de doorgewinterde Pieck-purist
wellicht moeilijk te begrijpen hoe de
muziek voor deze attractie, die allerminst
gekenmerkt wordt door sprookjesachtige
klanken of romantische sferen, het tóch
heeft weten te schoppen tot meest bekende
Efteling-melodie. Is het de indruk die de
melodie achterlaat bij de kleintjes, om zo
nooit meer uit het brein te verdwijnen? Is
het de vrolijke eenvoud die ouderen doet
denken aan tijden van feest en pret?
Waarschijnlijk beide. Per slot van rekening
is de muziek van Carnaval Festival voor de
gemiddelde bezoeker (veelal behept met
ongeoefend oor) heel wat makkelijker mee te
neuriën dan het complexe Haventhema van
Fata Morgana of de haast etherische
pianotonen van de Elfentuin in Droomvlucht.
En laten we niet vergeten dat de bezoeker
tijdens een rit door het feestgedruis van
het Carnaval meer dan zes minuten het
zelfde thema hoort; ruim lang genoeg voor
de simpele melodie om zich rotsvast in het
hoofd te nestelen.
Tegenwoordig is het bijna ondenkbaar dat
voor een gethematiseerde attractie geen
speciale muziek wordt gecomponeerd. Zelfs
lanen en pleinen worden vandaag de dag
voorzien van sfeerbepalende muziek en
achtergrondgeluiden, in sommige gevallen
draagt de muziek hier zelfs sterker bij aan
de sfeer dan datgene wat er eigenlijk te
zien is. Bij het Carnaval Festival is er
sprake van absolute balans; de muziek is de
attractie, en de attractie is de muziek.
Daarover zal iedereen het eens zijn.
De muziek voor Geesinks geesteskind is
ontstaan uit een bijzondere samenwerking.
De herkenbare carnavalstonen zijn
weliswaar, zoals we verderop wat
uitvoeriger zullen bespreken, in basis door
Toon Hermans bedacht, maar tevens is het
Carnaval Festival uiteindelijk dé attractie
gebleken die de Efteling aan de eigen
huiscomponist heeft geholpen. Film- en
theatercomponist Ruud Bos begon
betrekkelijk eenvoudig bij de Efteling: met
het arrangeren van de verschillende
landenthema’s op basis van de melodie van
Toon. Later zou de componist voor de
bepaling van de typische “Efteling-sfeer”
die de grote Ton-van-de-Venthema-attracties
van de jaren tachtig en negentig
uitstralen, van enorme waarde blijken te
zijn.
Meer over Ruud Bos is te vinden in de
eveneens op deze web site gepubliceerde
bespreking van Fata Morgana, een
attractie waarvan de muziek beschouwd mag
worden als Bos’ magnum opus op
Efteling-gebied.
De cabaretier Toon Hermans werd in 1916
geboren in het Limburgse Sittard. “Het
podium heeft hem altijd getrokken”, is een
veelgehoorde en welhaast clichématige
uitspraak over succesvolle
podiumkunstenaars, maar in het geval van
Toon is het een waardheid als een koe; al
vanaf jonge leeftijd was hij het vaak het
middelpunt van de belangstelling op feesten
en partijen.
In 1942 vertrekt Toon Hermans als
markante jongeman dan ook naar het
grootstedelijke Amsterdam om daar, in het
hart van de kunsten der Lage Landen, zijn
geluk te beproeven. Zijn doorbraak komt in
de vorm van zijn “One Man Show”, een
productie in een genre dat al snel Toons
specialiteit blijkt te zijn. Hij staat
hiermee vanaf 1955 in het theater en in
1958 is de show voor het eerst bij de AVRO
op televisie te zien. Vanaf dat moment kan
iedereen met de charismatische grapjas
kennis maken. Langzaam maar zeker verwerft
Toon Hermans een ongekende populariteit
binnen Nederland - als cabaretier, dat
boven al, maar ook wel als schilder en
schrijver. In 1999, wanneer Toon na een
leven op de bühne meer en meer van zijn
rust geniet, word hij door dagblad de
Telegraaf uitgeroepen tot “Beste
Nederlandse Entertainer van de 20ste eeuw”.
Een eer die hem, in de ogen van miljoenen,
meer dan toekomt. Toon Hermans overlijdt
een jaar later, op 22 april 2000. Hij is
dan 83 jaar.
Hoewel volgens ‘Kroniek
van een Sprookje’ de Efteling Toon
benaderde voor het schrijven van een
originele carnavalsd(r)eun, lijkt het
waarschijnlijker dat het eerste contact in
het kader van de attractie direct tussen
Geesink en Toon Hermans heeft
plaatsgevonden; immers, al bij de
presentatie van de maquette, voor het nemen
van een directiebesluit, neuriede Geesink
al dé melodie. Hiermee is het eigenlijk ook
Geesink die de Efteling ertoe zette om
voortaan speciale composities te laten
maken voor haar grote attracties; een stap
die Disney onder Gesamtkünstler Walt al
veel eerder maakte.
Toon Hermans was in de vroege jaren
tachtig aan de top van zijn roem, en had al
aardig wat feestnummers op zijn naam staan.
De keuze van Geesink was daarom niet erg
verwonderlijk. Hermans kon echter geen
noten lezen of muziekinstrumenten bespelen,
en zo ontstond een samenwerking met Ruud
Bos, de componist met wie hij in die tijd
vrijwel dagelijks op tournee was. Na enige
tijd op zijn eigen manier nagedacht te
hebben over een melodie die zou passen bij
de kleurige conceptschetsen van Joop
Geesink, floot Toon Hermans uiteindelijk
een deuntje dat zou uitgroeien tot de
definitieve ritmuziek van Carnaval
Festival. Ruud Bos pikte het wijsje op,
zocht er de noten bij, en speelde het net
zo vaak op de piano tot het precies was wat
Toon Hermans bedoelde.
De van briljante eenvoud getuigende
hoofdmelodie mag dan hét element van het
Carnaval Festival zijn dat de attractie tot
een onvergetelijk succes heeft gemaakt, wie
een rit door de kleurige decors maakt is
vast maar wat blij dat deze
ongecompliceerde basis toch een groot
aantal variaties kent. Voor deze
arrangementen tekende, zoals hierboven al
beschreven is, de toen nog bij de Efteling
onbekende Ruud Bos. Hij schreef, zonder
angst voor het gebruik van
muzikaal-etnografische clichés, de acht
verschillende “landenthema’s” (we noemen ze
maar even zo, al kunnen we ― net als bij
een aantal secties van de attractie ― niet
in alle gevallen ook echt van een “land”
spreken). Bij deze telling van acht tellen
we de kwakende kwaliteiten van Harmonie de
Kwakers in de allereerste scène niet mee
overigens.
Op een door de hele attractie exact
synchroon lopend ritme varieerde Bos er met
een keur aan instrumenten lustig op los.
Strijkers en mandoline in Italië, doedelzak
in Schotland en een gong in Azië: een feest
van simplistische herkenning, die echter
geraffineerder in elkaar steekt dan een
eerste oppervlakkige beluistering kan doen
vermoeden. Toen de attractie in 1984 opende
werd de muziek, gemonteerd met een in die
tijd hypermodern Mac Protoolssysteem, nog
gespeeld vanaf een geavanceerde
bandrecorder. Tegenwoordig is het geluid,
zoals eigenlijk overal in het park,
natuurlijk volledig digitaal opgeslagen.
Technisch is er met deze synchrone
meersporige soundtrack natuurlijk
leentjebuur gespeeld bij Disneys “It’s a
Small World”, waar al vanaf de jaren zestig
in verschillende talen, maar steeds precies
gelijk op, de Sherman Brother
herkenningsmelodie klinkt. De variaties in
de uitwerking van Bos zijn echter heel
anders; bij hem is niet de taal van de
gezongen tekst het stereotiepe element per
land (die taal is er immers in de
Efteling-attractie niet), maar zijn het de
muziek en haar instrumentatie zelf die ons
van cultuur naar cultuur voeren op de
golven van de muziek.
In ‘Kroniek van een Sprookje’ zegt Ruud
Bos hierover:
Die
clichés heb je nodig omdat je rekening
moet houden met de consument. Het is
immers muziek die je voor een
publieksoor maakt en die moet
beantwoorden aan het auditieve
voorstellingsvermogen van een grote
groep mensen. Niet te moeilijk dus,
vrolijk en gezellig, maar wel op een
manier die blijft hangen. In Carnaval
Festival is dat Toon en mij gelukt. De
muziek is een echte ‘oorwurm’. Een
klassieker, want iedereen die door
Carnaval Festival reist, komt buiten
met dat deuntje tussen de oren. |
Juist omdat de muziek en haar variaties
zo’n grote rol spelen in het Festival,
nemen we deze hier even stap voor stap
onder de loep, uhm, het oor.
Laten we beginnen met het neutrale
arrangement. Deze “basis” van Toons kraker
is te horen in de instaphal. Tijdens de rit
horen we het eveneens in Nederland,
Engeland, Alaska én, ter afsluiting van de
reis, ook weer bij de eindcarrousel. We
kunnen dit beroemde stuk parkmuziek
verdelen in een hoofdthema en intermezzo.
Het hoofdthema bestaat uit het overbekende
(en ooit met goed gevolg door Geesink
geneuriede) refrein “Taaa-ta-ta Taaa-ta-ta
Ta―ta-daaaa”, in een orkestratie van
voornamelijk fanfareinstrumenten zoals
tuba, trombone, trompet, klarinet en
bekkens. Deze bekendste
Carnaval-Festivalmaten zijn steeds vier
maal te horen in het neutrale arrangement,
voorafgegaan door een introductie en
onderbroken door een welhaast als clownesk
aan te merken deuntje (met veel klarinet),
dat eindigt in een opmaak naar de herhaling
van het refrein. De viervoudige herhaling
van de herkenningsmaten, de onderbreking en
weer de viervoudige herhaling duren in
totaal ongeveer een minuut. Het intermezzo
dat hierop volgt begint met een soort
vervormde, hogere versie van het refrein,
waarbij de laatste noten wat lijken te
worden “uitgesmeerd”. Flinke uithalen op de
trombone, veelvuldig gebruik van de lira en
de klarinet spelen verder een grote rol in
het intermezzo, dat na een aantal rustige
passages uiteindelijk eindigt met
toonladders op de tuba. In totaal duurt het
intermezzo ook ongeveer een minuut, wat de
totale hoeveelheid variabele muziek in de
herhalende “loop” van het neutrale thema
brengt op ongeveer twee minuten. Een rit
door het Carnaval Festival duurt natuurlijk
langer, en de muziek wordt binnen de
attractie dan ook eindeloos herhaald. Een
coda (Italiaans voor “staart”) kent de
muziek in de attractie daarom niet; deze is
echter wel te beluisteren op de CD’s die
van de muziek zijn uitgebracht.
Harmonie de Kwakers...
"Nederland, kikkerland" is een veel
gehoorde uitspraak. In het Carnaval
Festival is het zeker waar; zodra we
helemaal aan het begin van de rit
Nederland binnenrijden, zien we ze al
staan: de altijd even goed gemutste
groene lieden van "Harmonie de Kwakers".
Je kunt ze beter beluisteren door
hier een mp3 van hun concert te
downloaden. |
Het eerste specifieke arrangement dat we
in de attractie opmerken is te horen bij de
scènes van België en Frankrijk. In de hier
gebruikte orkestratie klinkt het thema
duidelijk heel wat subtieler dan de
opgeblazen hoempapa die we in het neutrale
arrangement hoorden. Bos heeft bij de
francofone gebieden gekozen voor (hoe kan
het ook anders) de accordeon als
belangrijkst “cliché-instrument”; samen met
een achtergrond van rietblazers zorgt dit
voor een onmiskenbaar Frans sfeertje.
Romantisch, zwierig en bovenal volks. De
geur van versgebakken stokbrood komt ons
haast uit de speakers tegemoet.
Het arrangement voor Schotland wordt
gespeeld op de doedelzak. Het is niet
eenvoudig om er achter te komen of hier
überhaupt wel het thema van de attractie
wordt gespeeld. Is er wellicht gekozen voor
zomaar wat geblaas op het bij uitstek
Schotse instrument? Het WWCW-team, dat ten
behoeve van deze tekst tientallen ritjes
door de attractie maakte, kan u echter
verzekeren dat de door de Schot-met-harige
benen gespeelde muziek wel degelijk bestaat
uit de bekende attractiemelodie. Een
bijzonder aardig stukje themaverwerking in
de muzikale uitwerking van deze scène!
De muziek die te horen is bij zowel
Duitsland als in de Alpenscène, heeft op
sommige punten veel weg van zowel het
Franse arrangement als de neutrale
orkestratie. De klanken hebben zowel wat
zwierigs, maar ook wat van een fanfare of
hoempapaband in zich. De klarinet speelt
hier als hoofdinstrument de meeste noten en
weet op een heel leuke manier de deun een
Tiroler karakter te geven door wat
‘jodelahiti’-achtige klanken aan het einde
van de refreinen te spelen. De handclaps
(Ruud Bos ontkwam natuurlijk niet helemaal
aan de invloed van de jaren tachtig toen
hij de arrangementen schreef) zorgen
daarnaast voor een schlagersfestivalgevoel
en roepen de onvermijdelijke beelden op van
sappige, vette worsten en heel veel grote
pullen bier. Und nog ein mahl!
In het mooie en erg afwisselende
arrangement van Italië hebben duidelijk de
snaarinstrumenten de overhand; zowel de
viool als de mandoline zijn duidelijk te
herkennen. De dreun uit het neutrale
arrangement is in dit land minimaal,
waardoor het geheel een meer “klassieke”
indruk achterlaat die prima past bij de
stijlvolle carnavalsviering in dit land. De
violen worden zowel bespeeld met de
strijkstok als pizzicato, waardoor het
typische tokkelende geluid ontstaat. Ook
het tempo van de violenpartij is erg
kenmerkend. De strijkers nemen binnen
Italië de taak van de trombone compleet
over; ze bouwen op en af, zwieren over de
toonladders en werken keer op keer naar een
climax waar Vivaldi trots op kan zijn. Ach,
een beetje dan. Wie goed luistert ontdekt
dat zelfs een deel uit het beroemde
Venetiaanse “O Sole Mio” op kunstige wijze
in het arrangement gevlochten is.
In Japan en China krijgen we het
Aziatische arrangement te horen, gespeeld
op allerlei verschillende
percussie-instrumenten. Het ritme wordt
gespeeld met Japanse taiko-drums, waarbij
in het refrein om de zes slagen een gong
klinkt. De melodie wordt hier gespeeld op
de vibrafoon, wat een leuk
cliché-Aziatische touch geeft aan het
geheel. Het arrangement zit vol typische
Chinees aandoende maten waarbij dit
instrument een belangrijke rol
speelt.Tussen de trommels en vibrafoon door
horen we nog het gerinkel van de belletjes
van een schellenboom en in het intermezzo
het nasale gezang van de gele spleetogen
zelf (ja, wij van het WWCW generaliseren
ook even in deze tekst ja). Zonder de
andere arrangementen die Bos voor de
attractie schreef te kort te doen, kan toch
wel worden geconcludeerd dat Azië door de
bijzondere instrumenten, leuke overgangen
en het mysterieuze sfeertje de leukste
variant is van het thema van Toon Hermans.
Een vreemde en enigszins ongeïnspireerde
eend in de arrangementenbijt is toch wel
Afrika, waar helaas niet is gekozen voor
een mysterieuze Donker-Afrikavariatie op
het hoofdthema, maar waar de doorlopende
track even onderbroken word voor
oerwoudgeluiden met flarden van
tamtamtrommel ritmes. Het betreft hier een
redelijk kort geluidsfragment waarvan we
ons afvragen of het wel van de hand van
Ruud Bos is. Waarschijnlijker lijkt het dat
het een mix is van een aantal
effectgeluiden uit een collectie
geluidseffecten, zoals die vroeger
veelvuldig gebruikt werden bij het
produceren van hoorspelen.
Het volgende nieuwe arrangement van Bos
horen we pas tegen het einde van de rit bij
Mexico en Hawaï. De eilandengroep en het
land delen een orkestratie, wat dit
arrangement meteen speciaal maakt: het is
het enige dat twee compleet verschillende
muzikale tradities poogt te verenigen, en
slaagt hier nog in ook. Het ritme is dit
keer in handen van de maracas (of
sambaballen, zo u wilt) en bongo’s, terwijl
de melodie wordt gespeeld door violen en
Mexicaanse trompetten. Ter afwisseling
hiervan word het refrein van tijd tot tijd
gespeeld op Hawaï-gitaar, met zijn
dromerige, tropische klanken. Ook in het
intermezzo horen we dit bijzondere
instrument veelvuldig. Net als in de muziek
voor Italië, heeft Ruud Bos ook in het
Mexico-Hawaï-arrangement een traditioneel
liedje verstopt; hier zijn het de eerste
noten van “La Cuccaracha”.
Engeland en Alaska kennen geen eigen arrangement ― misschien dat Bos
gewoonweg niet veel typische
geluidselementen kon bedenken voor de
Engelse deun, want ja, wát
zijn nu eigenlijk typisch Britse klanken?
Bij Alaska is dat een stuk eenvoudiger;
zelfs
René Merkelbach lukte het de muziek
voor deze scène te arrangeren, toen hij een
variatie maakte van de bekende melodie voor
de ijspuzzel op de CD-ROM ‘Een Wonderlijk
Avontuur met Pardoes de Tovernar’. De
Vliegende-Hollandercomponist gebruikte
hiervoor, terecht geheel clichématig, de
“ijspegelsound” van zijn synthesizers. Veel
waarschijnlijker echter, is het dat de
beide scènes geen eigen arrangement kennen
om de bezoeker af en toe te herinneren aan
het neutrale thema en zo een soort kader
voor de overige orkestraties te vormen.
Drie jaar na de opening van de attractie
werd de muziek voor het eerst uitgebracht.
De naam van het verzamelalbum waarop dit
gebeurde was, volkomen voorspelbaar:
‘Muziek van de Efteling’. Op deze
langspeelplaat (tevens uitgebracht als
muziekcassette) was de vrolijke melodie te
vinden als eerste track. Deze versie van de
muziek werd jaren later ook gebruikt voor
de CD-editie van hetzelfde album en tevens
voor de CD ‘Wonderlijke Muziek van de
Efteling’, die in 1992, 1996 en 1998 in
iets andere samenstelling werd
heruitgebracht. We horen op deze track de
introductie, waarna het lijkt alsof de
intragrale en neutrale hoofdmelodie en het
intermezzo volgen. Wie echter goed luistert,
hoort duidelijk dat na het ‘Ta-ta-ta’-gedeelte
de Franse versie wordt ingezet, gevolgd
door de Duitse versie zonder handclaps. De
track wordt beëindigd met weer het refrein
uit het originele thema en de nooit in de
attractie te horen coda.
Het heeft vanaf de attractieopening maar
liefst zestien jaar moeten duren voordat
het park wat meer van haar bekendste muziek
publiceerde. In het jaar 2000 bracht de wel
erg saai betitelde ‘Efteling-CD 2’ een
bijna vier minuten durende mix van de
verschillende arrangementen van Bos. De
samenstelling van deze bijzonder welkome
mix is als volgt:
00’00” - 00’08”:
Introductie
00’09” - 01’12”:
Mexico
01’13” - 01’29”:
Frankrijk
01’30” - 01’57”:
Italië
01’58” - 02’31”:
Duitsland
02’31” - 02’57”: China/Japan
02’58” - 03’55”:
Intermezzo en coda
Het fijne van deze track is dat we hier
eindelijk delen kunnen horen van de
variaties voor Mexico, Italië en
China/Japan (jammer genoeg zonder de nasale
“Zingende Chineesjes”). Zelfs het complete
intermezzo komt langs. Ook is de
geluidskwaliteit van deze track veel hoger;
de muziek klinkt veel meer ‘live’ zoals we
die in de attractie horen dan de wat doffe
track op de oudere CD’s.
Ondanks de extra’s die de
arrangementenmix op ‘Efteling-CD 2’ biedt,
is het spijtig en ook een beetje
eigenaardig dat het park tot nu toe nog
nooit alle arrangementen compleet op cd
heeft aangeboden. Dit gebeurde wél met de
latere succesattracties Droomvlucht en Fata
Morgana (op ‘De Mooiste Efteling-melodieën’),
en zelfs met Vogel Rok (op een speciale
CD-single). Allen zijn dit, net als de
Carnaval-Festivalarrangementen, creaties
van Ruud Bos. Waarom de bekendste Efteling-muziek
van allemaal een mindere behandeling krijgt
is in elk geval uw trouwe websitemakers dan
ook een raadsel... |