|
Bij de start van de bouw van het Festival
gingen de decorbouwers en poppenmakers van
Geesink aan de slag in een tijdelijke
werkplaats die geplaatst werd op een
parkeerterrein van het park, vlak bij de plek
waar de attractie gebouwd werd. Tegelijk met
het detailwerk in deze werkplaats werd het
attractiegebouw zelf opgebouwd; dit alles aan
de noordkant van het park, een locatie die
overigens dwingend door Ton van de Ven en Jan
Verhoeven werd “aangewezen”. Oorspronkelijk had
men voor de attractie een plek op de Speel- /
Picknickweide in gedachten, maar omdat niemand
écht zat te wachten op een grote lelijke loods
midden in het park, verdween dit plan al snel
van tafel. Toenmalig directeur Ten Bruggencate
zag de attractie ― toch een hele investering ―
niet graag ergens “weggeduwd” in een hoekje, en
opperde het zuiden van het park als geschikte
locatie. Toch werd er ten slotte naar de twee
invloedrijke én Efteling-eigen creatievelingen
― Ton van de Ven en Jan Verhoeven dus ―
geluisterd, en werd het een hoek in het
noorden. Bij deze keuze zal ongetwijfeld de
toekomstige locatie van Fata Morgana (in het
zuiden) een rol hebben gespeeld; Ton van de Ven
zag zijn majestueuze Oosterse paleis uiteraard
niet graag verrijzen naast een ongedecoreerd
golfplaatmetalen loods. Een flink stuk
Efteling-politiek, met als belangrijkste
aanjager de afkeer van Ton en kornuiten voor
het hele project van Geesink, ging uiteindelijk
vooraf aan de compromislocatie.In de loop
van het seizoen 1983 verrees naast het
Café-Restaurant een kleurige bouwschutting. De
tekst “De verrassing van 1984” moest bezoekers
― dat seizoen nog volop onder de indruk van
Tons splinternieuwe “Piraña” ― nieuwsgierig
maken naar wat de Efteling nu wel weer niet van
plan was. Dát de attractie een grote verrassing
was, in welk opzicht dan ook, staat wel vast.
In het attractiegebouw werd allereerst het
tweehonderdveertig meter lange traject van het
transportsysteem aangelegd, met daarop
honderdachttien karretjes. Elk voertuig (voor
twee tot drie bezoekers) werd uitgevoerd in
rood, blauw of groen. Op de achterkant ervan
was, in haut-reliëf, het olijke gelaat van
gastheer en nar Jokie aangebracht. De bankjes
in de voertuigen waren initieel allemaal zwart.
Later werden sommigen vervangen door rode
exemplaren. In de beginjaren waren de wagentjes
nog gedecoreerd met kleurige stippen boven de
zittingen. De karretjes zouden met een snelheid
van ongeveer twee kilometer per uur een
ononderbroken tocht moeten gaan maken langs de
diverse decors. Deze werden opgezet nadat de
vaak zwierig gevormde tussenwanden waren
geplaatst. Achter deze van metaalgaas
opgetrokken wanden werden de steunpilaren voor
het dak en een flink aantal van de geluidsboxen
verborgen. Na plaatsing van de verschillende
grote decorstukken volgden de tientallen
figuren met hun bijbehorende mechanieken. Alle
tableaus werden tenslotte deskundig uitgelicht
met ontelbare kleurige spots. Na ongeveer een
half jaar was de attractie gereed, ruim op tijd
voor de opening van het seizoen.
In februari 1984 gaf een immer bevlogen en
apetrotse Joop Geesink een persconferentie
waarin hij uitvoerig over zijn spoedig openende
geesteskind vertelde. Hij beloofde dat
bezoekers in Carnaval Festival zó gefascineerd
zouden raken door het licht, de muziek en het
hele schouwspel, dat ze vol blijdschap de
attractie zouden verlaten. Geesink ― inmiddels
doodziek ― wist in de weken voor de opening nog
een testrit te maken door zijn
attractie; tevens was hij bij de informele
opening aan het begin van het seizoen aanwezig.
Enige tijd na het overlijden van Geesink, werd
op 1 juni 1984 het lint officieel doorgeknipt
door zijn weduwe, Irene Geesink-Mitchell. De
aanloop tot Geesinks creactie werd bij deze
gelegenheid omgedoopt tot de “Joop
Geesinkpromenade”.
Vóór de kleurige entree van de attractie
werd ook het vernieuwde plein met de plastic
Kikkerfontein in gebruik genomen, en aan
datzelfde plein opende het souvenirwinkeltje
“Jokie de Prrretneus”, vol Geesinksouvenirs.
Ingang Noord verdween met al deze veranderingen
overigens nog niet compleet van het toneel; een
grote donkerblauwe muur met boogpoorten, tussen
de souvenirshop en de attractieloods, diende
als nieuwe grens van de Wereld vol Wonderen.
Overigens werd deze ingang al snel een rustige
grenspost; in 1985 verdween de
personenautoparkeerplaats in Noord, en een paar
jaar later (begin jaren negentig) betraden ook
de laatste schoolreisbusladingen en
BBA-reizigers via deze ingang het park.
Tijdens het openingsseizoen kreeg elke
bezoeker van Carnaval Festival een rode plastic
clownsneus; hét visuele kenmerk van de bewoners
van de nieuwe attractie. Marc Taminiau, het
toenmalige hoofd van de promotionele
activiteiten van het park, bedacht rond deze
neuzen een publiciteitsstunt waar Henk Groenen
terecht jaloers op kan zijn. De neuzen werden
per vrachtwagen vervoerd vanaf de leverancier
naar het park, maar onderweg ― natuurlijk
geheel perongeluk ― “verloren”. Het gevolg: een
weg die bezaaid lag met plastic clownsneuzen,
en de volgende dag een krant die vol stond met
gratis publiciteit. Natuurlijk was het hele
voorval in scène gezet. Toen de neuzen
uiteindelijk dan toch in het park waren
aangekomen, kon het publiek ze in de attractie
in ontvangst nemen; de feestneuzen werden in
het openingsjaar zelfs uitgedeeld door de
tegenwoordig hopeloos uitgerangeerde “BN’er”
Hans van der Togt. Van der Togt was tot dan
voornamelijk bekend als AVRO-presentator van
het jeugdprogramma "Kinderbios", maar staat
tegenwoordig vooral in het collectieve geheugen
gegrift als presentator (in de jaren '90) van
het RTL4-spelprogramma "Rad van Fortuin". Neuzen uitdelen of
kandidaten aankondigen: rasentertainer Hans
heeft duidelijk altijd van een intellectuele
uitdaging gehouden. Het toch wel erg leuke
gebruik van de feestneusdispensie heeft zich in
2002 ― bij het gouden jubileum van het park ―
gedurende enkele weken in het zomerseizoen
herhaald. Dit maal echter zonder medewerking
van een bekende Nederlander. We hadden het Hans
graag nog eens zien doen.
Vertelden wij van het WWCW je al...
...dat de menselijke figuren in het
Carnaval Festival allemaal, zoals heel veel
cartoonfiguren, vier vingers hebben, met
slechts één uitzondering? Het meisje in de
linkerhoek van Frankrijk, met het
hartjesbord, heeft er vijf. In oudere
fotoboekjes is te zien dat ze er ooit wél
vier had. |
|
|
Wie oude foto’s, filmpjes of zelfs een
plattegrond opdiept uit het persoonlijke
archief zal al snel zien dat de omgeving van
Carnaval Festival sinds 1984 heel wat is
veranderd. Laten we eens bekijken hoe de
situatie zich ontwikkeld heeft.
Het met klinkers betegelde plein dat we
tegenwoordig kennen als het Reizenrijkplein
bevatte vóór 1984 nog een fontein met het
pelikaanbeeld dat we vandaag de dag recht voor
het Carrouselpaleis vinden. Deze fontein werd
vervangen door Geesinks kikkerfontein; een
grote ronde bak van steen met hierin een aantal
groene metalen leliebladeren waarop een vijftal
dikkoppige plastic kikkers zat. Vanuit de
bovenste lelie spoot een straal water ongeveer
een halve meter de lucht in, waarna het water
van lelieblad op lelieblad de bak weer in
spetterde.Het gebouw dat al decennia voor de
komst van het Festival deel uitmaakte van dit
plein, het
Café-Restaurantcomplex, kreeg na de
opening van Carnaval Festival een grootscheepse
Jokie-metamorfose. Voortaan preek de rood
geneusde carnavalsnieuweling, met in zijn hand
een vleesspies, op de zijgevel van het gebouw.
Het terras kreeg glazen windschermen met de
vrolijke tronie van de nar erop, en het stulpje
dat we nu kennen als het
ijspuntje “Het
Noorderlicht” werd voorzien van decoratieve
Jokie-hoofdjes op het dak.
Aan de andere zijde van het plein treffen we
vanaf 1984 de Jokie de Prrretneus-souvenirshop
aan, een hoekig winkeltje met een voor
Eftelingse begrippen erg opvallende
gevelversiering. Deze bestaat uit een vijftal
kleurige panelen waarop verschillende scènes
uit de attractie kort samengevat staan
afgebeeld. De panelen bestaan uit een aantal
over elkaar heen geplaatste lagen, wat een
speels effect geeft. Sommige “scènes” op de
panelen bevatten zelfs elementen die alleen op
de gevel van het winkeltje te vinden zijn. We
bekijken ze allemaal maar even.
Uiterst links zien we wat oosterse torens, die we in de attractie zelf
nergens tegenkomen. Hieruit valt wellicht
voorzichtig de conclusie te trekken dat het in
een eerste concept de bedoeling was om nog meer
landen in Carnaval Festival uit te beelden,
maar dat dit er om de één of andere reden niet
van is gekomen. Het decortje op de gevel gaat
rechts van de Arabische torens verder met een
ontdekkingsreiziger (compleet met
anachronistisch fototoestel), een man met hoge
hoed en Jokie met een banjo. Leuk is het dat
iedere camera op de gevel een echt lampje heeft
dat om de zoveel tijd even flitst. Er zijn
naast deze lichtjes nog meer dynamische
decorstukjes te vinden op de gevel, waaronder
bijvoorbeeld een Venetiaanse gondel (helaas,
voor Marco, zonder knipperende lampjes) waarin
twee figuren wiebelen tegen een Italiaanse
achtergrond met de Toren van Pisa. Een
verdwaalde sneeuwpop is de hekkensluiter van de
eerste gevelplaat.
Het tweede paneel, dat we kunnen zien als we
wat stappen naar rechts zetten (mits je niet
struikelt over hordes enthousiaste kleuters die
op weg zijn naar de attractie), beeldt de
attractiescènes van Duitsland en China op
eenvoudige wijze uit. De ronde toren met
feestneus en bierpul van onze oosterburen en
natuurlijk de Chinese draak zijn present. Nog
iets meer naar rechts zien we een bosjesman die
eigenlijk hoort bij het tafereel op het derde
geveldeel. Hierop zijn Afrika, Groot-Brittannië
en Hawaï te herkennen. Feestneus Jokie zit
temidden van deze landen op een ovaal kader met
daarin vroeger zijn eigen naam, "Jokie", en
tegenwoordig het woord "Souvenirs". Daaronder prijkt de
naam van het winkeltje: tot 1998 “De
Prrretneus”, daarna “Het Valies”. Het
lettertype is bij die naamswisseling gelijk
gebleven.
|
|
Op het paneel naast het “naampaneel” vinden
we Nederland (met onder andere de
tulpenmolenman) en Mexico (met een Mexicaans
bandje). Daartussenin stroomt op de schildering
een wilde rivier met bemande ronde vlotten. Het
is niet louter toeval dat we zó ver van de
Piraña nog een afbeelding van deze attractie
aantreffen: het Carnaval Festival is immers
gebouwd in het openingsjaar van het
“spectaculaire woestwateravontuur”. Opmerkelijk
is de indiaan boven de sombrerodragers, want
hoewel we in de attractie zélf in “China” wel
een misplaatste indiaan kunnen vinden en een
totempaal ook niet ontbreekt (deze is vlak voor
de actiefoto te vinden), worden de Verenigde
Staten of Canada niet vertegenwoordigd in de
vorm van een eigen scène. Rest ons ter
beschouwing nog slechts de rechter gevel, die
helaas wel een beetje lastig te zien is. Hierop
staat de “koningin” met gouden staf uit de
eindcarrousel van de rit afgebeeld, vinden we
wat algemene clowns, en een stukje Alaska.
Wanneer je nu nog verder naar rechts zou lopen,
loop je zo tegen
de toiletgroep aan die zich tussen de
winkel en de tegenwoordige entree van de
attractie bevindt.
Het interieur van het winkeltje bestond voor
de grote verbouwing tot “Het Valies” uit een
kleine ruimte waar de koopwaar primair bestond
uit souvenirs van de attractie zelf: rode
neuzen, Jokie-knuffels, posters, tasjes,
jaren-80-zonnekleppen, enzovoorts. Een aardig
inrichtingsdetail was een Märklin-trein die
boven de hoofden van de bezoekers langs de
randen van het plafond zijn weg vond over een
rails. Een avantgardistische verwijzing naar
het Reizenrijk? De winkel zelf was vooral erg
wit en overzichtelijk; qua oppervlakte
vergelijkbaar met de voorste ruimte van het
huidige Valies. De ingang bevond zich voor 1998
trouwens aan de voorkant, waar we nu de etalage
met Loeki de Leeuw vinden. Al met al was de
Prrretneus een prima winkeltje dat ook in
zijn oude vorm al vele jaren trouwe dienst
heeft gedaan, en vast de nodige guldens de
parkkas heeft weten in te schuiven.
Tussen de winkel en het restaurant bevond zich
in 1984 natuurlijk ook al het attractiegebouw.
Het bouwwerk en alles in de directe omgeving
zag er echter totaal anders uit dan nu. Aan de
buitenkant oogde de Wereld vol Prrret
als de enorme, blauw-met-grijze en golfmetalen
bunker, voorzien van opvallende ruitvormige
hoeken bij de randen van het dak. De instaphal
stak min of meer uit deze bunker en was
daardoor van buiten goed te herkennen als een
ronde aanbouw. De entree van het gebouw was
niet over het hoofd te zien; om te attractie te
betreden moest de bezoeker onder een omvangrijk
rood “theaterdoek” (met gouden franjes en in
een zwierig wit schrift de naam van de
attractie) doorlopen. Dit doek (dat overigens
natuurlijk gewoon van kunststof was) werd
vastgehouden door de “Circusdirecteur”,
weergegeven als een groot rond clownshoofd met
rode neus, een blauw strikje met witte stippen
en een heerlijk clichématige hoge hoed. Uit
deze hoed dook zo nu en dan een klein (relatief
dan) geel vogeltje op. De linkerhoek van het
gordijn werd ― met een nuffig theetijdgebaar ―
vastgehouden door een in het geel uitgedoste
Jokie. Aan de beide kanten van de ingang was
een deel van de golfplaatbekleding zwart
geverfd en vol kleurige confettistippen geplakt.
Na het wachten tussen de blauwe
meanderinghekken (buiten) en het betreden van
de bovengenoemde ingang, kwam de bezoeker uit
op de “Joop-Geesinkpromenade”, een gebogen
wachtroute die ― via nog een kleine
binnenmeandering ― naar de instaphal voerde. De
wachtrij was een nogal donker geheel, rondom
bekleed met dezelfde golfplaten die ook aan de
buitenzijde van de attractie te vinden waren.
De themamuziek (dof vanuit de instaphal) klonk
hier echter al enigszins, wat menigeen vast
flink in de stemming bracht voor wat aan het
einde van de duisternis wachtte. De bezoeker
werd er tijdens het volgen van dit wachttraject
enkele malen op gewezen dat Carnaval Festival
een “actiefoto” in petto had. Tevens troffen we
hier televisiemonitoren aan het plafond aan,
welke reclamespots toonden waarmee de
fabrikanten van Fruittella, M&M’s en Coca-Cola
hun koopwaar aanprezen. De wachtrij bood ook
onderdak aan wat inmiddels bijna een
legendarisch stukje “Efteling van vroeger” is
geworden: Café de Feestneus. Het “café” was
niet veel meer dan een klein maar tegelijk
alleraardigst decortje. Het bestond uit een
kleurige deur en een raampje (beiden van hout),
twee klompen ervoor en een uithangbord met
daarop Jokie met een gevulde bierpul. Het
geheel was misschien wat goedkoop uitgevoerd,
maar het was wél een geslaagde manier om
bezoekers vast van de sfeer van de attractie en
het Carnavalsthema te laten proeven. Hordes
Efteling-liefhebbers denken met weemoed terug
aan dit verloren stukje wachtrijthematisering.
Na “De Feestneus” volgde al snel de trap
richting instaphal. Met het nemen van elke
trede steeg het volume van de muziek uit de
instaphal.
Na de rit was het vrij snel gedaan met het
carnavalsthema en de “felle kleuren op een
donkere achtergrond”. Nadat de bezoeker via de
draaischijf de trap naar buiten had beklommen
en zo de instaphal verliet, kwam deze terecht
in een kale ruimte met een witte vloer, blauw
metalen wanden en veel TL-licht. Hierna maakte
de route een bocht naar links en kwam men uit
bij een wand met lichtbakken waarin (statische)
actiefoto’s te bewonderen waren. Naar alle
waarschijnlijkheid zijn deze overigens pas na
het openingsjaar toegevoegd. Aan de
rechterzijde hier, was een kleine fotobalie te
vinden. In de beginjaren werden hier bonnetjes
uitgedeeld, waarmee de actiefoto (toen nog
gewoon analoog, maar heel wat beter van
kwaliteit) opgehaald kon worden bij de
Marskramer in Areaal West. Pas later werd dit
de plek waar de (dan digitale) foto’s zélf te
koop waren. In het midden van de jaren negentig
bleek de krappe balie voor verkoop eigenlijk
veel te klein te zijn, want het was op drukke
dagen een hele klus om weer buiten te geraken.
De uiteindelijke route uit het gebouw bracht de
bezoeker via het bekende draaihekje naar een
wit-geel overkapte arcade naast het
Café-Restaurant. Via een trapje of hellingbaan
kwam eenieder weer op het plein terecht, in
positie voor een verdere wandeling door de
Wereld vol Wonderen. Of nog een keer de
attractie, natuurlijk.
Tussen 1984 en 1998 (waarom we hier 1998 als
grens nemen zal straks duidelijk worden) zijn
er behoorlijk wat zaken veranderd op het plein.
Geesinks Kikkerfontein was geen lang leven
beschoren: al vier jaar na opening verdween
deze van het Efteling-toneel. Op ongeveer
dezelfde plaats werd een attractie gebouwd die
behoorlijk goed aansloot op de vrolijke stijl
van Carnaval Festival: Henny Knoets Monsieur
Cannibale. Dit werd een molen van het type “Theekopjesrit”,
die menig standaard pretpark in het
attractieassortiment had. In dit geval werd de
attractie aangekleed met kannibale kookpotten
in primaire kleuren. Niet alleen qua kleur
waren er overeenkomsten met Geesinks project.
Ook deze attractie werd namelijk voorzien van
zo’n luchtig “muzakje”, dat echter net als de
Carnaval Festival klanken maar niét uit het
hoofd te krijgen is. Toen in 1994 en 1995 de
Kleuterhof en het ‘Kinder Avonturen Doolhof’
zich eveneens in deze hoek van het park
vestigden, leek het parkdeel Noord zo
langzamerhand een officiële verzamelplaats te
worden voor de bolle, kleurige, olijke
hersenspinsels van Henny Knoet en Joop Geesink.
Eftelings? Nee. Maar een stijleenheid was het
wel.
Lees verder in de hoofdtekst van "een Wereld vol Prrret!"
op pagina drie...
|
|
In veel
streken op deze planeet komt eenmaal per
jaar de zogenoemde carnavalsgeest boven.
Een aantal dagen op rij wordt de bewoonde
wereld omgetoverd tot een waar feest met
zijn eigen muziek, kleding, tradities en
dialect. Alles moet wijken voor deze
bezigheid waarbij men zich hult in
kledingstukken waarin men tijdens de rest
van het jaar nog niet dood gevonden zou
willen worden. Vanwaar toch deze
absurditeiten? Waar komt dit feest
eigenlijk vandaan?
In Nederland vinden de festiviteiten
gewoonlijk plaats vanaf de zaterdag tot de
dinsdag voor Aswoensdag, de eerste dag van
de Grote Vasten. Deze aansluiting op het
vasten wijst ons er op dat Carnaval zoals
wij het kennen een katholiek feest is,
hetgeen natuurlijk verklaart waarom het in
Nederland vooral in het zuiden des lands
gevierd wordt. Over de term bestaat nog
altijd veel discussie, maar de algemene
consensus lijkt te zijn dat deze is
afgeleid van het Latijn: carnevale
of carovale. Carnem of
caro slaat op vlees. Vale is
afgeleid van levare of vale,
die respectievelijk verlichten/oplichten en
vaarwel betekenen. Uiteindelijk komt het er
op neer dat carnaval wijst op het
verdwijnen of weggaan van de voorraad vlees.
Carnaval is dan ook eigenlijk een
schransfeest, waarbij men al het aanwezige
vlees opat alvorens aan de veertig dagen
vasten voor Pasen te beginnen. Deze
betekenis zien we nog terug in
Zuid-Nederlandse dialecten voor carnaval -
Vastenavond of Vasteloavend:
de avond vóór het vasten (zoals Kerstavond
de avond voor Kerstmis is, Paasavond de
avond voor Pasen en Nieuwjaarsavond
eigenlijk de avond voor het nieuwe jaar zou
moeten zijn).
Volgens de christelijke kalender is
carnaval echter niet geheel gebonden aan
die ene dag of avond vóór het vasten, maar
wordt het gevierd vanaf de zondag voor het
vasten. De laatste decennia is daar ook
steeds vaker de zaterdag bij getrokken. Wat
in elk geval vaststaat is dat carnaval en
alle vieringen die ermee samenhangen
veertig dagen vóór Pasen afgelopen moeten
zijn. Omdat de datum van Pasen variabel is,
is die van carnaval dat dus ook. Paaszondag
is volgens het concilie van Nicea (325 na
Christus) de eerste zondag na de eerste
volle maan na het begin van de lente (21
maart). Die dag is dus op z'n vroegst op 22
maart zijn en op z'n laatst op 25 april. De
eerste carnavalsdag is dan precies zeven
weken eerder – dus op z'n vroegst op 1
februari. De laatst mogelijke datum is 7
maart. Er is echter ook sprake van een
carnavalsseizoen, dat al op 11 november (de
elfde van de elfde) om 11:11 uur begint, en
onderbroken wordt door de maand december.
Van oorsprong is carnaval echter in het
geheel niet gerelateerd aan de kerk. Zoals
het geval is met veel andere katholieke
feesten, is ook deze viering opgeslokt en
aangepast door de Christenen – dat is
immers gemakkelijker dan het verbieden
ervan. De verste oorsprong ligt
waarschijnlijk in een vermenging van een
Germaans offerfeest en een Romeins
lentefeest (de Saturnalia, het feest van
Saturnus, god van de landbouw). Tijdens die
feesten zou men eveneens maskers gedragen
hebben, om boze geesten te verjagen en de
doden (zij die zonder gezicht zijn) te
aanbidden. Het feest zelf diende om de op-handen-zijnde
nieuwe vruchtbaarheid in te luiden, ofwel
het begin van de lente. De periode valt
samen met het Keltische feest Imbolc, dat
volgens onze kalender begin februari
gevierd werd om de godin van de
vruchtbaarheid, Brigid, gunstig te stemmen.
Imbolc is een van de vier belangrijkste
feesten op het Keltische jaarwiel, waarop
we ook Samhuinn terugvinden – het Keltische
nieuwjaarsfeest op 1 november. De avond
voorafgaand aan Samhuinn staat bekend onder
de naam All Hallow’s Eve (Allerheiligenavond),
dat tegenwoordig ook wel samengetrokken
wordt tot Halloween. De relatie tussen het
bekende Halloween – dat buiten de VS ook
wel in Canada, Puerto Rico, Ierland, het
Verenigd Koninkrijk en soms zelfs in
Australië en Nieuw-Zeeland gevierd wordt –
en “ons” carnaval is echter niet zo
rechtlijning als sommigen wel denken. De
overeenkomst houdt immers op bij het
verkleden – en zelfs de inspiratie bij het
verkleden loopt ver uiteen. De Amerikaanse
vorm van Halloween heeft weinig tot niets
meer van doen met het oorspronkelijke van-deur-tot-deur
gaan zoals dat gebruikelijk was bij de
Kelten. Daar gingen de armen langs de deur,
bedelend om eten in ruil voor een gebed
voor de doden. Het begin van het jaar
(november) werd bij de Kelten gezien als de
tijd waarin het contact met het hiernamaals
het sterkst was. De goden gunstig stemmen
zou in deze periode kunnen leiden tot de
terugkeer van een geliefde of familielid.
Tegenwoordig gaan, ook in Ierland, geen
armen maar kinderen langs de deuren. In
Ierland krijgen de kinderen na vertoon van
een truukje (trick) een traktatie (treat)
in de vorm van een appel of wat noten. In
de Verenigde Staten is het feest dusdanig
gecommercialiseerd dat het wordt
geassocieerd met plastic heksen, geraamtes,
vleermuizen en spoken (en dus nog steeds
een relatie heeft met de dood), en kinderen
als zodanig verkleed langs de deuren gaan
en slechts na het uitroepen van de kreet
“Trick or treat!” een chocoladereep of
ander ongezond snoepje ontvangen. Aanbidden
van de doden is er in beide gevallen niet
meer bij: met de komst van het Christendom
is het aanroepen van geesten tot blasfemie
danwel duivelsaanbidding verklaard en
daarmee uitgebannen uit de meeste
huishoudens. Het tegenwoordige Carnaval
zoals wij dat kennen houdt zich ook totaal
niet bezig met spoken en geesten en
duivels en draken, maar richt zich
zoals bekend op vrolijke kleuren en wordt
gevierd ter gelegenheid van het begin van
nieuw leven. Een frappante overeenkomst met
het oorspronkelijke Samhuinn is echter wel
dat ook de oude Kelten tijdens hun
nieuwjaarsviering maskers droegen om bozen
geesten buiten de deur te houden.
Of het
nu gaat over een viering van de dood en de
donkere helft van het jaar (de winter), of
een viering van nieuw leven en licht (de
lente/zomer), maskers blijken dus al van
oorsprong geschikt te zijn voor het
afschrikken van entiteiten die de pret
kunnen bederven. Of dat tegenwoordig nog zo
van toepassing is valt te betwijfelen: de
overmaat aan alcohol, vrolijke kleuren en
luide wanstaltige muziek zoals die vooral
in West-Europa toegepast wordt houdt de
deelnemers verre van dergelijke
supernatuurlijke praktijken. Ook de
hoeveelheid vlees die nog moet worden
verorberd voor Aswoensdag lijkt te zijn
vervangen door bier. Carnaval is geen
religieus feest meer, maar wordt gevierd
door iedereen die van lallen en smakeloze
laagheid houdt. Ook het dragen van maskers
is tegenwoordig meer bedoeld om anonimiteit
te waarborgen – je zou immers een bekende
kunnen tegenkomen als je er zo belachelijk
uitziet.
Carnaval in de vorm zoals wij die nu kennen
wordt in de meeste streken van Noord- en
West-Europa, maar ook in Zuid- en
Midden-Amerika gevierd. De bekendste vorm
is echter wel die van Brazilië en dan met
name die in Rio de Janeiro. Hoewel er
tegenwoordig grote verschillen zijn tussen
het carnaval aan die kant van de planeet en
bij ons, vindt ook het Amerikaanse carnaval
zijn oorsprong bij de katholieke bezetters.
Toch is het evenement in Brazilië altijd
meer een heidens dan een religieus/kerkelijk
feest geweest, waarbij aanvankelijk bij
wijze van grap water naar andere mensen
werd gegooid “om het lichaam te reinigen”.
Aangezien het water niet altijd even schoon
was en later ook andere voorwerpen naar
mensen werden gegooid, is deze handeling
naar de achtergrond verdwenen en
uiteindelijk afgeschaft. Tegen het einde
van de negentiende eeuw kwamen de
zogenoemde cordões in opkomst: parades van
mensen die door de straten heen dansen en
muziek maken. Verder naar het noorden
gebruikt men bij deze parades zelfs
aangepaste vrachtwagens om bovenop te staan,
samen met speakers voor de muziek en
beeltenissen van goddelijke wezens. Er zijn
speciale Sambascholen waarop men het hele
jaar bezig is met de voorbereiding van het
carnaval en het leren van de bijbehorende
dans. Wat men in Brazilië ook doet, is het
uitkiezen van een (zo vet mogelijk) persoon
die koning van het carnaval mag zijn. Op
dat vlak is bij ons de meer ingetogen titel
Prins Carnaval van toepassing, hoewel die
bij ons niet samenhangt met lichaamsomvang.
Hoewel een verband niet kan worden aangetoond is het frappant dat
er naast het aanwezig zijn van een vet
persoon bij het Braziliaanse carnaval ook
sprake is van een Vette Dinsdag – de
dinsdag voor Aswoensdag – die vanuit
Frankrijk (waar de dag Mardi Gras heet)
naar de VS is gekomen en voornamelijk daar
wordt gevierd. Vooral steden als St Louis
en New Orleans staan bekend om hun
Mardi-Grasviering, die ook daar gepaard
gaat met parades van kunstzinnig
uitgevoerde praalwagens. De overige
activiteiten die wij associëren met
carnaval lijken daar dan weer niet van
toepassing te zijn. Wat men daar, en ook in
Ierland en andere landen, op Vette Dinsdag
wel doet, is het klaarmaken van een typisch
streekgerecht dat bij deze dag hoort. Zo is
het in Canada en Ierland de dag bij uitstek
om pannenkoeken te eten (om de melk en de
eieren op te maken, deze mogen niet gegeten
worden tot Pasen).
Hoewel Brazilianen en Noord-Amerikanen al
sinds eeuwen hun eigen bekende
carnavaltradities hebben, komt het van
oudsher bekendste Europese carnaval uit
Venetië. De vroegst ontdekte
op-schriftstelling ervan stamt reeds uit
1268. Het centrale onderwerp van het
Venetiaanse Carnaval zijn natuurlijk de
maskers. Er zijn zoveel wetten gemaakt
betreffende deze maskers dat dit wellicht
het meest subversieve carnaval van de
wereld kan worden genoemd. Ze werden niet
alleen tijdens, maar ook buiten de
carnavalsperiode gedragen. Al eind december
begon men ermee, en men hield niet op tot
middernacht op Vette Dinsdag - om ze weer
uit de kast te trekken op Hemelvaartsdag en
opnieuw begin oktober, om ze daarna niet
meer af te doen tot Kerstmis. Op deze
manier waren de Venetianen letterlijk het
grootste deel van het jaar in maskers
gehuld. Maskermakers, de zogeheten
Mascareri, bekleedden dan ook een
speciale positie van stand. Hun ambacht was
een ware kunst, en de dragers van hun
producten staken elkaar de loef af met
ieder jaar nóg uitbundigere en mooiere
maskers.
Tijdens de laatste jaren van de achttiende
eeuw verviel het Koninkrijk Venetië echter
aan het Keizerrijk Oostenrijk, waarna de
stad economisch in een neerwaartse spiraal
terecht kwam en de carnavalsviering in de
vergetelheid raakte. Pas in 1970 opende in
de inmiddels Italiaanse stad voor het eerst
weer een maskerwinkel, en begon een
opleving van de oude traditie. Tegenwoordig
wordt carnaval er steevast gevierd van 2
februari tot Aswoensdag.
Voor ons is het beeld van carnaval
natuurlijk onlosmakelijk verbonden met de
manier waarop het gevierd wordt van bie
uns en omstreken. De oudste
carnavalsstoet van deze regio is afkomstig
uit Herenthout in Antwerpen en stamt van
1892. De Herenthoutse carnavalsstoet is een
dynamische stoet van straattoneel en
dansen; een beetje zoals we carnaval ook in
Zuid-Amerikaanse regio's aantreffen. Op het
grensgebied van Oost-Vlaanderen en
Vlaams-Brabant kent men echter een meer
anarchistisch straatcarnaval. Met name de
gemeente Aalst staat hierom bekend; daar
heeft de zondagsstoet met prachtige
praalwagens reeds sinds 1432 elk jaar een
ander lokaal, nationaal of internationaal
thema dat wordt gehekeld. Op Vette Dinsdag
is er een zogenoemde "Voil-Jeanettenstoet"
gevormd door in vrouwenkleding gehulde
mannen met een kinderwagen, een kapotte
paraplu en haring in een vogelkooi. In
Belgisch Limburg en Duitsland viert men het
Rijnlandse carnaval: buutreders, de
optochten op Rosenmontag, verklede mensen
en vooral veel bier. Totaal
tegenovergesteld zijn wellicht de
carnavalsvieringen in Amsterdam en
Rotterdam, die plaatsvinden in de
zomermaanden en meer lijken op de
Zuid-Amerikaanse variant.
Duidelijk is dat de carnavalsviering met
boerenkiel, het hossen, drank en muziek
voor en door debielen slechts kenmerkend is
voor onze streken en dat het er in de rest
van de wereld een stuk beschaafder aan toe
gaat. Een verklaring voor de herkomst van
deze aspecten van ons carnaval is ver te
zoeken. Onze conclusie is dan ook dat het
hier een zoveelste variant betreft van het
losgooien van alle remmen en volledig uit
je dak gaan, omdat het nu nog even kan. De
reden voor het tijdstip is echter
grotendeels in de vergetelheid geraakt en
wordt alleen nog begrepen door gelovigen.
Gevast wordt er immers al lang niet meer,
alleen maar meer gedronken. Gelukkig kunnen
de liefhebbers in de Efteling het hele jaar
door carnaval vieren; sinds kort zelfs in
gezelschap van de Nederlandsche Leeuw. |
|
|
|
|
|
|