In vroeger tijden kwam men helemaal aan de
andere kant van de Efteling het park binnen dan
tegenwoordig. De hoofdingang van Natuurpark de Efteling
was toen gelegen aan de rand van wat we thans het
Reizenrijkplein noemen. Ingang Noord was een
eenvoudige entree, bestaande uit slechts enkele
kassagebouwtjes via welke men op een fraai
pleintje terechtkwam. Hieraan bevond zich het
grote en beroemde
Café-Restaurant. Met een weids uitzicht op
de Siervijver boog de bezoeker af naar rechts,
en via een indrukwekkende lange entreelaan
waren de topattracties van het park bereikbaar
― de Speeltuin en het
Sprookjesbos. In 1979 veranderde deze
ingangssituatie, omdat de elders in het park
gelegen Ingang West (net achter Droomvlucht)
voortaan als hoofdentree zou gaan dienen.
Steeds sneller maakten de rustige grasvlakten
en boompartijen van “natuurpark” de Efteling
plaats voor modern attractievermaak; van het
enorme maar sfeervolle
Spookslot tot spectaculaire, wilde rides
als de Python en de
Piraña. In 1984 was er echter een kentering
zichtbaar in deze zorg voor teenagers, nozems
en brommerjeugd. Het was een seizoen waarin de
kindvriendelijkheid van het park plots weer
helemaal centraal stond. Families werden
verblijd met de Oude-Tufferbaan, Polka Marina
en een drastisch verlengd traject voor de
Stoomtrein, maar voorál met de attractie waar
we het op deze pagina’s uiteraard over hebben,
het Carnaval Festival.
Hoewel de Efteling-bezoekers en –liefhebbers
van toen al langer merkten dat het park uit
meer dan romantische bospaadjes en droevige
dwergen bestond, was dit een seizoen van wel
heel grote contrasten. Natuurlijk: de Python
die een jaar of wat eerder opdook in een uithoek
van het park was ook beslist niet “Piecks” te
noemen, maar deze mega-achtbaan nam zo’n
afstand (zowel geografisch als artistiek) van
de thematische basis van het park, dat er
nauwelijks van een “clash” gesproken kon
worden. De Halve Maen en Piraña ― beide
attracties uit de Intamin-catalogus ― werden
zelfs overgoten met een fraaie Efteling-saus.
Maar toen was daar plotseling Carnaval
Festival, de eerste attractie die thematisch
gezien met geen mogelijkheid binnen het
Efteling-korset leek te passen. Felle primaire
kleuren, gestileerde vormen en blije muziek:
samen vormden ze een bruut stijlpalet dat de
bezoeker tot op dat moment totaal niet gewend
was van het sprookjespark. Het was dan ook voor
het eerst (en tot nu toe ook voor het laatst)
dat de Efteling-creatievelingen zich in het
geheel niet bemoeiden met de ontwikkeling van
een attractie, maar dat het park deze compleet
inkocht bij een externe ontwerper. Deze externe
ontwerper was de geestelijk vader van
STER-leeuw Loeki: Joop Geesink. Na enkele jaren
van samenwerking met de Efteling ― in de rol
van adviseur ― was begin jaren tachtig aan hem
en zijn poppenstudio gevraagd zorg te dragen
voor het volledige ontwerp én uitvoering van
een nieuwe grote attractie. Deze attractie zou
uiterlijk in 1986 moeten openen. Wat
verschuivingen in de ambitieuze
toekomstplanning van het park (waaronder
uitstel van het gigantische 1001-nacht project)
zorgden echter dat 1984 het jaar van de opening
van deze Geesink-attractie zou moeten worden.
Voor Geesink zou 1984 tevens het laatst
haalbare jaar blijken te zijn. Hij
verwezenlijkte in de Efteling zijn laatste “droom”.
Vertelden wij van het
WWCW je al...
...dat er ooit plannen zijn geweest om alle
Jokies in de attractie te vervangen door
Pardoesjes? Tijdens de winter van 1998,
toen men bezig was met de constructie van
Vogel Rok, wilde men dit plan uitvoeren om
Pardoes een permanente plek in het park te
geven. Het zal duidelijk zijn dat dit plan
gelukkig nooit is uitgevoerd. |
Geesink wordt geboren op 23 april 1913 te
‘s-Gravenhage. Hij blijkt al snel aanleg te
hebben voor vorm, kleur en “tekenen”, zoals men
dat destijds placht te noemen. Geesink bouwt
dan ook, samen met zijn broer, een zaak op die
zich specialiseert in het ontwerp en de
uitvoering van gevelborden en bioscoopaffiches.
In 1935 krijgt het tweetal de opdracht borden
te maken voor een prominente show van Lou
Bandy, een bekende entertainer uit die dagen.
Enige tijd later krijgt het inmiddels
succesvolle bedrijfje van de broers zelfs de
opdracht om de volledige decors van een aantal
nieuwe revues te bouwen. Edoch, spoedig is het
1940: de oorlog breekt uit. Tijdens de
oorlogsjaren gaat Geesink experimenteren
met
poppen en film. Het zal de basis vormen van
zijn latere passies. In een kelder aan een
Amsterdamse gracht word een eerste filmpje
gemaakt, waarbij emmers dienst doen als
schijnwerpers. In de nieuwe studio werkt al
direct vijftien man personeel en in juni 1942
sluit Bommel-auteur Marten Toonder zich bij het
jonge bedrijfje aan. Geesink-Toonder Producties
maakt een film voor de Nederlandsche Spoorwegen
en krijgt een opdracht voor de productie van
een aantal poppenfilms voor Philips in
Eindhoven. De vruchtbare samenwerking van de
creatieve genieën Toonder en Geesink duurt
echter nog geen twee jaar; uiteindelijk
besluiten beide compagnons zich te gaan
concentreren op hun eigen specifieke
specialisme; 3D voor Geesink, het platte vlak
voor Toonder. Deze laatste zal uiteindelijk
zelfs nog een avondvullende animatiefilm rond
zijn Bommel-universum produceren: “Als je
begrijpt wat ik bedoel.” Qua chronologie valt
dit belangrijke moment in Toonders carrière
(1983) overigens vrijwel samen met het
hoogtepunt dat Geesink in de Efteling beleeft.
In 1946 verkeert Geesink in een moeilijke
situatie. Hij heeft weliswaar werk genoeg, maar
hij beschikt niet over voldoende liquiditeit.
Gelukkig blijkt een goede relatie bereid de
nodige financiële middelen te verstrekken: nog
in mei van dat jaar wordt Geesinks’
productiemaatschappij “Dollywood” opgericht (de
naam is waarschijnlijk een contractie van
“Doll” en “Hollywood”) en de opdrachten volgen
elkaar vervolgens in een sneltreinvaart op. In
1947 krijgt zijn Van-Nellefilm “De Grote Vier”
een filmprijs in Brussel en dat wordt het begin
van een wereldreputatie. Onder invloed van de
in die periode sterk opkomende televisie groeit
de productie van (poppen-)animatiefilms gestaag
en moet de studio al gauw uitgebreid worden.
In 1955 komt er een tweede maatschappij bij,
“Starfilm”, die in tegenstelling tot Dollywood
‘live-action’-films produceert en zich toelegt
op documentaire, reclame en instructiefilms.
Een Duits filiaal volgt. Ondanks al deze
successen zijn er ook grote tegenvallers. De
speelfilm “Het wonderlijke leven van Willem Parel”, met Wim Sonneveld,
wordt een flop. Door een verkeerde calculatie
en door voortdurende onenigheid bij de
wetenschappelijke adviseurs wordt ook een
aanzienlijk verlies geleden met de film “Het
Ontstaan der Aarde”, een verder wel bijzonder
eervolle opdracht van het blad “Life”.
Langzamerhand ontstaat er in de
Dollywood-producties een eigen ‘Geesinkstijl’:
de koppen en lijven worden wat minder
gestileerd en wat ‘boersiger’. Nieuwe
technieken worden ontwikkeld, zoals het werken
met plastics (zeer vooruitstrevend in die tijd)
en met moderne scharnierconstructies. Men
experimenteert met papieren koppen van dun
karton. Hoewel in de ontelbare reclamespots de
bekende, makkelijk aansprekende figuurtjes
overheersen, kan niet gezegd worden dat het
artistieke element geheel verwaarloosd werd. De
Dollywood-films stijgen vaak, zeker ook door de
vrijheid die veel opdrachtgevers hem laten,
boven de basale reclameboodschap uit. Een reeks
van internationale prijzen is dan ook het
gevolg, waarvan de prijs op het Festival van
Venetië in 1951 voor “Kermesse Fantastique” wel
de belangrijkste is.
Naast film houden Geesink en co. zich ook
regelmatig bezig met strips. Er komen heel wat
reeksen uit, waaronder “Fokkie Flink”, “Flip en
Flap” en “Piet Spriet en Ko de Koe”. Maar hoe
memorabel sommige hiervan ook zijn, ze vallen
qua bekendheid volledig in het niet naast hét
Geesink-poppenkarakter dat onsterfelijk wist te
worden: Loeki de Leeuw. Loeki werd in 1971
geboren op de tekentafel van Geesink. Geesink
vond dat de saaie “watergolfjes” waarmee
destijds de TV-reclames gescheiden werden,
beter door iets aardigers vervangen konden
worden.
Poppenfiguurtjes van zijn studio,
uiteraard. Voor het centrale figuurtje stond de
Nederlandse leeuw model. De naam Loeki is
afkomstig van het Engelse woord ‘look’, dat
uiteraard een verwijzing naar het TV kijken is. De toenmalig directeur van de STER, de heer
Chris Smeekes, zag wel wat in het concept van
Geesink en zo werd er besloten om vanaf januari
1972 de Loeki-filmpjes tussen de reclamespots
te vertonen. Het succes van Loeki was massaal:
de vriendelijke leeuw werd een razend populair
figuur, en zijn bekende uitspraak “Asjemenou!”
een waar cultuurgoed. Helaas is inmiddels aan
de Loeki-filmpjes een einde gekomen.
Al in juni 1963 kwam Geesink met zijn eerste
plannen voor een toeristische attractie, de
“Holland Promenade”, wat een geduchte
concurrent moest worden van de grote vijf uit
die tijd (Madurodam, de Pier te Scheveningen,
de Euromast, Schiphol en natuurlijk de
Efteling). Het zou een stedelijk vermaakcentrum
worden aan de oever van de Amstel in Amsterdam,
een beetje zoals Tivoli in Kopenhagen. Ook al
legde Geesink de esthetische lat naar zijn
mening erg hoog, Amsterdam had het niet zo op
de plannen voor een “kitschpark” binnen haar
grenzen en het hele project kwam dan ook nooit
van de grond. In de jaren zeventig kwam Geesink
- duidelijk geen opgever - met nieuwe
toeristische ideeën. Het was in deze tijd dat
het in Nederland gonsde van de nieuwe
recreatieve plannen: er kwamen overal in het
land nieuwe parken bij en veel bestaande parken
expandeerden, in een poging de concurrentie met
de Efteling aan te gaan. Geesink deed een
poging tot samenwerken met Philips, en maakte
zich hierbij sterk voor een park met de naam
“Dollywood” (inderdaad de zelfde naam als zijn
poppenstudio). In Dollywood zouden, volgens de
kranten althans, attracties komen te
staan die veel te ver gezocht en hoog gegrepen
waren. Hiervan kwam dan ook, wederom, niets
terecht.
Vanaf het begin van de jaren tachtig begon
Joop Geesink aan de laatste grote opdrachten
van zijn leven. Na gedurende enkele jaren op de
achtergrond al wat conceptueel werk te hebben
gedaan voor de Efteling (overigens zonder dat
de Efteling-directie hierin een bevredigend
resultaat vond dat men wilde uitvoeren), werd
Geesink aangesteld om te werken aan een geheel
door zijn team ontworpen attractie, die ergens
in de ‘booming’ jaren tachtig zou moeten worden
geopend. Enthousiast als Geesink was begon hij
meteen aan de verwezenlijking van zijn droom.
Geesink zag het als dé kans om miljoenen mensen
maar vooral kinderen te laten genieten van zijn
fantasiewereld. Een wereld die overigens
stijltechnisch welhaast het omgekeerde kan
worden genoemd van de wereld van Pieck, maar
dat terzijde.
In het boek ‘Op weg naar Ooit’ van
de wat verbitterde Marc Taminiau (ten tijde van de ontwikkeling en
opening van Carnaval Festival, Directeur
Exploitatie van het park) staat nauwkeurig
beschreven hoe de bijzondere situatie rond deze
opdracht voor Geesink ontstaan was. Voor het
jaar 1984 was op de eerste plaats de door de
eigen ontwerpafdeling bedachte ‘1001-nachtshow’
gepland, maar aangezien deze eind 1983 nog
volop in de ontwikkelingsfase zat zonder zicht
op een concrete openingsdatum in de nabije
toekomst, moest er een andere attractie
ingekocht worden voor ’84. Anders was er immers
niets nieuws ― een onacceptabele gedachte in
die periode. Het inschakelen van externen was
door de druk op de ontwerpafdeling (ook toen al
onder leiding van Ton van de Ven) een logische
keuze.
Opmerkelijk in het kader van deze vermeende
‘ontwerpdruk’ is, dat er naast Carnaval
Festival nog drie andere attracties werden
geopend in 1984. Waren de Polka Marina, de
Oude-Tufferbaan en het nieuwe stoomtreintraject
al eerder in ontwikkeling? Of had het creatieve
team van de Efteling het minder druk dan de
gangbare literatuur ons doet geloven? Misschien
was het bestuur stiekem bang dat alleen de
attractie van Geesink niet genoeg was om het
publiek te lokken? De noodzaak van een grote en
snel te realiseren attractie als Carnaval
Festival was in ieder geval het centrale
onderwerp van gesprek tijdens de
bestuursvergadering in september 1983, waar
Joop Geesink zelf te gast was om zijn attractie
uit de doeken te doen. Overigens was Ton van de
Ven een opvallende afwezige bij deze
bijeenkomst. “Wegens ziekte”, zoals ook
Taminiau met enige ironie niet vergeet te
vermelden.
Geesink was in 1983 al de nodige jaren
bezig aan "zijn" attractie, die tot dan toe een
geplande opening in 1986 zou hebben. Door de
ontstane situatie rond de 1001-nachtshow
besloot het bestuur toch te kijken of het
mogelijk was om Geesinks geesteskind al een
paar
jaar eerder te realiseren. Het was immers de
bedoeling de constante toevoeging van
attracties minimaal vol te houden tot dat het
kroonjuweel in de vorm van de 1001-nachtshow
geopend kon worden. Naast Carnaval Festival
voor 1984 werd voor 1985 dan ook nóg een
attractie ingekocht: de Bob mocht meedoen met
het vullen van de vertragingsgaten in de
meerjarenplanning, achtergelaten door de
complexe 1001-nachtshow.
In Taminiaus boek lezen we een prachtig en
uniek verslag van de directievergadering
waarbij de zaken rond de keuze voor Geesinks
‘Carnaval Festival’ aan de orde komen:
Joop Geesink was een grote
zware man met een vriendelijk hoofd,
liefhebber en kenner van de beste
restaurants en vooral sigaren. Hij zat vol
Amsterdamse humor en ging dus ook prompt
aan het hoofd van de vergadertafel zitten.
Met een brede grijns keek hij naar zijn
assistente Marianne, die een zorgvuldig
afgedekte maquette op de vergadertafel
zette. De directie, de staf en de volledige
ontwerpafdeling
[Redactie
WWCW: echter zonder Ton van de Ven dus]
was aanwezig. Rieter gaf hem het woord en
het eerste wat Geesink vroeg, was of roken
toegestaan werd. Hij stak, zonder iets te
zeggen, uiterst zorgvuldig een grote sigaar
op en blies de rook naar het plafond.
Daarmee prikkelde hij de nieuwsgierigheid
nog eens extra.
Joop Geesink zorgde voor een perfecte
opkomst. Zoals iedere invaller in een
voetbalwedstrijd zich dat wenst: de eerste
bal die hij aanraakt, knal! Meteen een
doelpunt! Joop Geesink ging staan en de
maquette werd onthuld. Het was een
prachtig, perfect afgewerkt model op schaal
van een attractie. Een maquette die De
Efteling nog nooit had gezien. Dat maakte
grote indruk. Joop Geesink had ontdekt dat
De Efteling besliste op de magnifieke
tekeningen van Anton Pieck en later Ton van
de Ven. Alhoewel Joop Geesink kon tekenen,
haalden zijn tekenkwaliteiten het niet bij
die twee. Dus had hij een andere slimme
oplossing: de maquette, een magnifiek model
op schaal van de nieuwe attractie!
Met een aanwijsstok vertelde hij het
verhaal. Hij begon te vertellen dat je het
ei van Columbus niet opnieuw hoeft te
ontdekken. Intussen neuriede hij steeds het
Carnaval-Festivaldeuntje dat door Toon
Hermans was bedacht en later door Ruud Bos
zou worden gearrangeerd. Hij had de
attractie afgekeken van Disney’s It’s a
Small World. Alleen de nieuwe attractie
Carnaval Festival was veel vrolijker,
kleurrijker en dus beter. En aangezien
99,5% van het Eftelingbezoek niet in Disney
Amerika (Disney Parijs was er toen nog niet)
zou gaan kijken, kon er toch geen
vergelijking gemaakt worden. Hahahaha. Hij
lachte smakelijk en zijn hele lichaam
schudde van plezier. En de voorzitter van
De Efteling lachte hard mee. Rieter kon die
Amsterdamse openheid erg waarderen. Het
bestuur lachte. De directeuren lachten toen
ook. De Eftelingontwerpers lachten niet,
maar voor Joop Geesink was het ijs gebroken.
Toen Geesink uitgesproken was, keek Rieter
iedereen aan. “Er zijn vier vragen, waar
wij antwoord op willen”, zei hij streng.
Ten eerste: “Kunt u de attractie maken
zoals de maquette en de draaiboeken laten
zien?”, vroeg Rieter hem en keek hem als
een ondervrager van een rechtbank uit een
televisieserie aan. Joop Geesink trok aan
zijn sigaar, waarvoor hij weer alle tijd
nam en zei: “Ja, voorzitter.” Rieter
vervolgde: “Wat zijn de kosten?” Joop
Geesink trok aan zijn sigaar, keek niet
eens in zijn papieren en zei onmiddellijk
en zonder met zijn ogen te knipperen: “Tien
miljoen gulden, voorzitter.” Snel zei
Rieter daar achteraan: “Overschrijdingen
voor u?” “Ja”, zei Geesink. “Vierde vraag”,
zei Rieter en keek de bestuursleden één
voor één samenzweerderig aan. De
Eftelingers aan de lange tafel sloeg hij
over. “Is de attractie vóór Pasen, volgend
jaar klaar?” “Natuurlijk, voorzitter, want
dan gaan wij open.” Vooral dat ‘wij’ vonden
verschillende Eftelingers wel heel brutaal.
Maar Rieter zichtbaar niet. Er viel een
stilte.
Ik keek de vergadertafel rond en zag dat de
kampen verdeeld waren. Het bestuur was vóór,
omdat Rieter vóór was. Het technische
management van de Efteling, dat door twee
ingenieurs Bart Jutte en Lex Lemmens geleid
werd, was vóór. Zij wilden maar wat graag
eens met anderen dan de eigen ontwerpers
werken. De financiële controller, Bert
Vugts, de man die op de centen paste, was
vóór. Eindelijk geen overschrijdingen in de
investeringskosten. En als die er toch
zouden komen, de kans daarop was met dit
soort projecten heel groot, dan waren die
immers voor Geesink. De kraaloogjes van
Vugts straalden helemaal en zijn kale kop
glom van dit prachtige idee.
De algemeen directeur, Ten Bruggencate,
liet zoals altijd de kerk in het midden. De
reclameafdeling was vóór. Tegen waren
uiteraard de leden van de ontwerpafdeling,
die daar twee argumenten voor hadden: ten
eerste zou het Carnavalfestival [sic] qua stijl
niet bij De Efteling passen, en daar zat
iets in. En ten tweede vonden zij de door
hun bedachte attractie, een voorloper op de
huidige Villa Volta, beter. Frans Klis,
hoofd personeelszaken, was niet voor en
niet tegen. Hij was reserveofficier en met
veel verve. Hij bestudeerde het
vergaderterrein en besloot neutraal te
kijken, als een arbiter bij een oefening.
Jan Verhoeven, de Efteling-architect, was
ook tegen, omdat Ton van de Ven tegen was.
Marcelle van Hoven, de bestuurs- en
directiesecretaresse was een beetje tegen,
maar ze vond Geesink een interessante man
en dus liet ze als een goed
bestuurssecretaresse niets merken. Maar er
besliste er maar één, en dat was Rieter.
Zijn besluit stond al vast.
“Oké”, zei Rieter. Wat niet wilde zeggen
dat Geesink de opdracht zou krijgen. En
weer viel een met spanning geladen stilte.
Joop Geesink trok nu drie keer aan zijn
sigaar. Rieter genoot van de spanning.
Zoals een schooljuffrouw geniet als zij bij
haar vervelendste leerling een splinter
moet verwijderen en daarvoor een veel te
bot pincet kiest. Maar Geesink was voor
geen kleintje vervaard. Hij stond
plotseling op en deed of hij de vergadering
ging verlaten. Hij pakte bij het opstaan
zijn papieren bij elkaar en klemde de
sigaar zó tussen zijn tanden, dat hij niet
kon en hoefde te praten!
Iedereen keek verbaasd, want wie stond er
nu op als de voorzitter nog geen teken had
gegeven. Een voetbalwedstrijd eindig je
toch ook niet voordat de scheidsrechter
heeft gefloten.
Toen stak Geesink, ver boven iedereen uit
en daardoor nog groter en krachtiger
lijkend, plotseling zijn hand uit naar de
voorzitter. In een reflex deed Rieter
hetzelfde en ineens hadden ze elkaar vast.
‘’Dus wij hebben een overeenkomst,
voorzitter?’’ Rieter: ‘’Dat hebben wij.’’
Toen barstte Rieter uit in een spontane
schaterlach die aarzelend door iedereen
werd overgenomen. Rieter sloeg Geesink een
paar keer op de schouder en zei: ‘’Wij
hebben een deal, mijnheer Geesink. De
algemeen directeur zal het contract
uitwerken’’. Beide partijen waren uiterst
gelukkig met de afspraak. Rieter, omdat hij
een turnkeyproject had. En Joop Geesink,
die in de nadagen van zijn carrière
eindelijk een unieke kans kreeg, iets te
verwezenlijken wat hem met Dollywood niet
was gelukt. |
Op het moment van die beslissende vergadering
was Geesink al ernstig ziek. Hij overleed op 13
mei 1984 in Amsterdam. Een enorme lading
vrolijke herinneringen is zijn belangrijkste
erfenis. Joops werk bij de Geesink Studio’s
werd overgenomen door zijn dochter, Louise
Geesink, die ook verantwoordelijk zou worden
voor het vlaggenschip van de studio’s: de
STER-filmpjes van Loeki de Leeuw. Tot op de dag
van vandaag weet Louise de Geesink Studio’s in
bloei te houden. Ook de band met de Efteling
werd niet verbroken; deze is zelfs in de
afgelopen jaren behoorlijk versterkt. Zo levert
Geesink Studio’s vanaf 2003 een cartooneske
maar populaire en zeer uitvoerige
merchandiselijn rond het Sprookjesbos. De
grootste omhelzing van de Efteling en Geesink
Studio’s sinds de opening vond echter plaats in
2005, toen de kort daarvoor van TV verbannen
Geesink-leeuw asiel kreeg in Kaatsheuvel. Een
weerzien tussen de twee beroemdste creaties van
Joop onder het toeziend oog van
Efteling-directie en –liefhebbers. De Efteling
is hiermee niet de enige plek waar Loeki na het
verlaten van de vaderlandse TV onderdak kreeg;
eerder al dook de leeuw op in Japan. Het als
een Nederlandse stad in de Gouden Eeuw
gethematiseerde
pretpark-voor-volwassen-Japanse-dames “Huis ten
Bosch” nabij Nagasaki zet Loeki naar volle
tevredenheid in als mascotte.
|