Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri
(Dubbelhoofd 1)
Pagina 7 van 7
ga direct naar:
1
2
3
4
5
6
7
|
(c) Het WWCW 2001
|
apitein Dubbelhoofd zond meteen de bemanning het
ruim in om de spullen te halen. De zeilen werden van de masten
afgehaald en vervangen door de luchtzakken. Het waren er drie. Onder
elk werden twee hitteblazers opgesteld die geperste kolen
verbrandden en die via een stoffen slurf in verbinding stonden met
de luchtzakken. Vanaf de ‘Hellendoorn’ en de ‘Zes Vlaggen’ klonk
gemompel en klonk hier en daar gelach. “He Dubbelhoofd, ben je
allebei je hoofden verloren of zo?”, riep kapitein Luttenberg de
kapitein toe, onder luid geschaterlach van zijn bemanning.
“Bemoei je met je eigen zaken”, riep de kapitein.
De hitteblazers werden aangezet en langzaam begonnen de zakken zich
te vullen met lucht. “Staat de wind in de juiste richting, kunnen we
dadelijk vooruit?”, vroeg de kapitein aan Bullevis. Maar eigenlijk
was diens bevestiging niet nodig. De sterker wordende wind stond in
de richting van de Nevelen des doods, ze zouden meteen de juiste
richting ingaan.
Ondertussen begonnen de zakken steeds boller te staan. De
hitteblazers werkten goed. Het schip begon een beetje los van het
water te komen.
“Alle hens, houd je goed vast!”, schreeuwde kapitein Dubbelhoofd.
En iedereen hield zich goed vast. Langzaam begon het schip op te
stijgen en het water achter zich te laten.
“Wel alle… wat heeft dit te betekenen!”, riep kapitein Luttenberg,
“Laad de kanonnen en sta klaar om te vuren! Laat ze niet
ontsnappen!”
Maar het schip bleef stijgen en was al te hoog in de lucht om nog
geraakt te kunnen worden door kanonnen. Kapitein Luttenberg leek
zich daar niets van aan te trekken en schreeuwde: “Vuur!”, ondanks
dat er geen kans was om ‘De Halve Maen’ te raken, die zich hoog in
de lucht bevond. Maar dat betekende niet dat de kanonnen van de
‘Hellendoorn’ niets raakten. Ze stonden zo gericht dat de
kanonskogels de lucht in vlogen, een stukje omhoog gingen en
vervolgens weer terug naar de aarde vielen, bovenop het dek van ‘De
Zes Vlaggen’. Een kanonskogel raakte zelfs een van de masten, die
doormidden brak. Vanaf ‘De Zes Vlaggen’ klonk ontzet geschreeuw en
ze hoorden kapitein Spijk, “Vuur terug!” roepen, waarop meteen de
kanonnen van ‘De Zes Vlaggen’ terug begonnen te vuren.
anuit de lucht had de bemanning van ‘De Halve Maen’ het hele
schouwspel gezien.
“Van hen zullen we voorlopig geen last meer hebben”, lachte Kenny
Noeth.
Langzaam verdwenen de ‘Hellendoorn’ en ‘De Zes Vlaggen’ uit het
zicht. De nevelen om hen heen begonnen steeds dichter te worden en
voor hen was al na korte tijd niets meer te zien dan dichte
mistpakken. Ze zaten in de Nevelen des Doods.
Omdat kapitein Dubbelhoofd het idee had dat ze veiliger zouden zijn
als ze in de lucht zouden blijven, bleef de bemanning de
hitteblazers opstoken. En zo zweefde ‘De Halve Maen’ een aantal
dagen door de Nevelen. Zo af en toe ving de bemanning een glimp op
van het landschap beneden hen. Er waren veel rotsen te zien en de
zee was hier ongewoon wild. Hier en daar lagen wrakstukken van
vergane schepen en een keer zag men zelfs een groot schip op de
klippen liggen dat hier eens, jaren geleden, op de rotsen gevaren
moest zijn. Het schip zag er verweerd uit en de tand des tijds had
er duidelijk zijn afdrukken op achtergelaten. Alles zag er nogal
mistroostig uit en de bemanning begon zich af te vragen of ze Djofri
ooit zouden vinden, de nevelen waren immers nogal uitgestrekt en ze
kwamen maar langzaam vooruit.
|
Maar op een dag hoorde kapitein Dubbelhoofd ineens enthousiast
geschreeuw aan het dek. Hij kwam uit zijn hut en ging kijken wat er
gaande was.
“Zwemmende zwaardvissen, wat is hier aan de hand?”, vroeg hij.
“Kijk voor u, kapitein, recht voor het schip zijn lichtpuntjes
zichtbaar.”, zei Bullevis, “Er moet daar iets zijn!”
angzaam kwamen de lichtpuntjes dichterbij. Het
waren er heel veel. Het kon niet anders of er was daar een plaats
die bewoond was.
En ineens trokken de nevelen op en zweefden ze weer door de open
lucht. Wat de bemanning voor zich zag, was bijna niet te
beschrijven. Het was de plaats die ze al eerder hadden gezien op de
tekening van kapitein Vendervan. Ze zagen nu een rijk voor zich met
kastelen, die op stengels stonden en die wiegden tegen het
avondrood. En onder die kastelen zagen ze de wateren en onder die
wateren zagen ze de watervallen. Het was echt net een Japanse prent!
Ze zagen nevelen over de wateren komen, waarschijnlijk slierten van
de nevelen des doods, alhoewel die niet bij de kastelen kwamen. En
ze zagen wouden en de wouden, ze wiegden. En terwijl ze naar de
kastelen keken, leek het wel alsof er een gezichtsbedrog was. Was
het wel een kasteel, of was het een illusie. De kastelen ademden, de
kastelen bewogen.
“We zijn er, Vendervan”, zei kapitein Dubbelhoofd. “We zijn bij
Djofri. Waar moeten we nu heen?”
“Het beste is als we dalen. We zullen toch weer eens terug moeten
komen op onze aarde”, antwoordde deze.
De hitteblazers werden afgezet en langzaam begon ‘De Halve Maen’
weer te dalen. Ze daalden en daalden. Ze zakten voorbij een van de
kastelen en het schip daalde in een van de wateren aan de voet
ervan.
Kapitein Vendervan haalde een hoorn uit zijn jas en blies daar drie
keer op, het geluid was in de wijde omgeving te horen.
“Wat doen we nu?”, vroeg kapitein Dubbelhoofd.
“We wachten”, zei kapitein Vendervan.
aar erg lang hoefden ze niet
te wachten. Al snel zagen ze in de verte een bootje aan komen
drijven. In het bootje waren twee gestalten zichtbaar.
Het ene was van een elf. De hele bemanning keek ernaar met open
mond. Wat waren dat mooie wezens. Kapitein Panieck herkende de
andere.
“Dat is kapitein Panieck”, brulde hij.
“Toen we hier gestrand waren, is hij hier gebleven. Ik was toen nog
jong en energiek en ben teruggegaan om mijn handel te hervatten en
ervoor te zorgen dat de schepen veilig de handelsroutes zouden
kunnen bevaren. Daar ben ik te oud voor geworden. Hier wil ik mijn
laatste dagen slijten.”
Ondertussen was het bootje aangekomen bij ‘De Halve Maen’. Er werd
een ladder uitgegooid en kapitein Panieck kwam aan boord.
“Ik heb de schat meegenomen, ik zag dat je gebracht bent en ik vond
het wel zo eerlijk om die mensen die dat deden te belonen”, zei hij.
“Aan geld hecht ik niet zo’n grote waarde, als ik maar redelijk kan
leven en dat kan ik hier. Djofri is toch een avontuur dat ik in mijn
leven niet graag gemist zou willen hebben.”
“Ik ben hier nu om te blijven, kapitein Panieck.”
“En je vrienden?”, vroeg kapitein Panieck en hij keek naar kapitein
Dubbelhoofd en zijn bemanning.
“Ik zou graag weer terugkeren”, zei kapitein Dubbelhoofd. Ik weet
niet hoe het met de rest van mijn bemanning zit, maar ik wil toch
graag de zeeen blijven bevaren. Hoe mooi het hier ook kan zijn, dat
is toch waar ik mijn hart aan verpand heb.”
“Ik ga met u mee, kapitein Dubbelhoofd”, zei Bullevis.
“Ik ook”, riep Mex Mellens
“En ik ook”, riep Rolander van ’t Zijl.
De hele bemanning van ‘De Halve Maen’ wilde mee terug. Dit tot groot
genoegen van kapitein Dubbelhoofd. Er werd afscheid genomen van
kapitein Panieck en kapitein Vendervan.
“Ik zal mijn best doen om schepen te beschermen die in nood zitten”,
beloofde kapitein Dubbelhoofd.
“Schepen kunnen in nood zijn, maar ik ben van mening dat eenieder in
staat is om het schip dat hij heeft zelf te sturen. Het is toch goed
om te weten dat er mensen zoals jij zijn, kapitein Dubbelhoofd, die
anderen helpen. Zorg goed voor je schip en haar bemanning, ze zijn
beiden onbetaalbaar.”
De hitteblazers werden weer aangezet en ‘De Halve Maen’vloog weer
weg, terug door de nevelen des doods, terug naar het vasteland.
apitein
Dubbelhoofd en zijn bemanning dachten vaak terug aan Djofri, ze
hoopten allen dat ze er nog eens terug zouden keren. De geldzorgen
van de kapitein waren voorbij, de schat van kapitein Vendervan en
kapitein Panieck was groot. De bemanning was blij dat ze deze reis
hadden ondernomen. Kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning beleefden
nog veel meer doldwaze avonturen, maar daar vertellen we je nog wel
eens over.
|