Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri
(Dubbelhoofd 1)
Pagina 6 van 7
ga direct naar:
1
2
3
4
5
6
7
|
(c) Het WWCW 2001
|
e
zeilen werden weer uitgestreken en de koers naar de Nevelen des
Doods werd hervat. Ondanks dat de storm weer was geweken, waren de
donkere wolken boven de Halve Maen zich blijven samenpakken. Een
aantal dagen en nachten rees de bemanning over zee. Het roer liep,
dankzij de vakkundigheid van Mex, soepeler dan ooit tevoren, de
zeilen wapperden fier in de trotse wind en het anker leek verlost te
zijn van zijn problemen. De tocht verliep vrij voorspoedig. De
etensvoorraden waren nog steeds toereikend en de bemanning had het
goed. Na een aantal dagen werden aan de horizon de eerste
nevelslierten zichtbaar. Ze waren nu aan de rand van de nevelen des
doods.
“Nog een halve dag reizen, maatjes, en dan zijn we er”, zei kapitein
Dubbelhoofd.
De bemanning was duidelijk niet blij met het idee dat ze binnen zo’n
korte tijd de beruchte nevelen zouden binnenvaren. De blinde
vreemdeling was de eerste die ze kenden die beweerde terug te zijn
gekomen uit die verschrikkelijke plaats. En wat wisten ze nu precies
van deze man?
apitein Dubbelhoofd liep naar het roer, waar Ronalder van ’t Zijl
stond te sturen. Ronalder begon te praten: “Kapitein Dubbelhoofd, ik
heb mijn twijfels. Ik vind niet dat we deze onderneming voort moeten
zetten. Het heeft teveel risico’s, de gevaren zijn vrij groot.
Waarschijnlijk zullen we het niet eens overleven. En dat allemaal
omdat die blinde gek beweert dat hij een paradijseiland heeft
ontdekt daar. Als je het mij vraagt is dit een zeer domme missie en
ik heb er spijt van dat ik mee ben gegaan.”
“Daar ben je dan mooi te laat mee”, zei kapitein Dubbelhoofd, “We
varen nu die nevelen binnen. Ik heb vertrouwen in de zwerver. Hij
lijkt me geen oneerlijk mens en hij hoort en voelt dingen die wij
niet kunnen zien. Geloof me, ik had eerst ook mijn twijfels, maar ik
ben nu van mening dat die ongegrond waren. Ik denk dat de zwerver
wel eens meer zou kunnen zijn dan hij ons heeft doen geloven.”
“En als u het mij vraagt bent u net zo blind als hij is, als u hem
zo snel gelooft.”
“Laat mij dan maar blind zijn”, zei kapitein Dubbelhoofd en hij liep
terug naar het dek.
Op het dek stond de blinde man, hij leek vooruit te staren, alsof
hij iets gezien had, maar dat kon natuurlijk niet.
“Er is iets. Er wacht ons groot onheil. We hebben iets over het
hoofd gezien, maar ik weet niet wat. Mijn vrienden, ik roep opnieuw
op tot waakzaamheid.”
“En wie zegt dat we jou kunnen vertrouwen?”, riep Kenny Noeth.
“Waarom zouden we je geloven, we wagen ons leven terwijl we niet
eens weten waarvoor!”, riep matroos Gijs.
“Ojeetje, geen ruzie, dit wordt een drama!”, riep Ton Panieck.
“Maatjes, stil, bij Poseidon, ik vertrouw onze blinde vriend”, riep
kapitein Dubbelhoofd.
“Maar wij hebben het recht te weten wie hij is, laat hem eerst ons
vertrouwen maar winnen!”, riep Kenny Noeth.
Kapitein Dubbelhoofds hoofd begon rood aan te lopen, maar voordat
hij wat kon zeggen begon de blinde man te spreken.
“Ze hebben gelijk, kapitein Dubbelhoofd, ze hebben het recht om te
weten wie ik ben. Mijn naam is kapitein Ton Vendervan. Ik was
kapitein van ‘Het Seylend Fregat’.”
r viel een stilte onder de bemanning. Deze blinde bedelaar was al
die tijd de legendarische kapitein Vendervan geweest, de kapitein
met het handelsschip dat jarenlang de handelsroutes had beschermd
tegen piraten, waardoor veel schepen de routes veilig hadden kunnen
bevaren.
Ton Panieck verbrak de stilte: “Dé kapitein Vendervan? De opvolger
van mijn oom, kapitein Panieck?”. Kapitein Panieck was
waarschijnlijk nog legendarischer dan kapitein Vendervan, die altijd
wat meer op de achtergrond had gestaan. Jaren geleden was kapitein
Panieck echter ineens plotseling verdwenen.
“Die ja”, antwoordde kapitein Vendervan, “Alhoewel de goede oude man
een stuk rustiger was dan zijn neef, zei hij, terwijl er een
glimlach op zijn gezicht verscheen. Hij heeft me veel geleerd.”
“Vond u het niet jammer dat u altijd een beetje in zijn schaduw hebt
moeten staan, u hebt hem immers moeten opvolgen toen hij er mee
stopte.”
“Mijn beste vrienden, dat ik zijn werk mocht doen vond ik op zich
weer een fenomeen, waar ik erg dankbaar voor ben geweest,
uiteraard. Kapitein Panieck opvolgen was natuurlijk onmogelijk,
omdat kapitein Panieck een op zich staand fenomeen was. Op het schip
en op zee is dit niet zo moeilijk gebleken, omdat wij geestelijk
toch wel een verwantschap hadden en twee handen op een buik bleken
te zijn. Wat dat aangaat heb ik mezelf en mijn bemanning nooit
geweld aan hoeven te doen. Ik zeg wel eens dat ik me meestal bewoog
in een korset, het korset van het kapitein Panieck denken, maar dat
heeft me nooit gekneld, het heeft altijd als een tweede huid om me
heen gezeten. Jarenlang heb ik met veel plezier de handelsroutes
beschermd, zoals kapitein Panieck dat heeft gedaan…”, Ton Panieck
bloosde even, “…maar nu denk ik dat het genoeg is geweest. Het wordt
tijd om dat werk aan anderen over te laten. Anderen, die dat
misschien nog wel beter kunnen dan ik”.
“Wat is er eigenlijk gebeurd met kapitein Panieck?”, vroeg Ton
Panieck, “Hij is ineens spoorloos verdwenen.”
“Laten we maar zeggen dat hij op een goede plaats is, waar het leven
beter is.”, zei kapitein Vendervan en er verscheen een milde
glimlach op zijn gezicht.
Ademloos had de hele bemanning toe staan luisteren. Wat nog enkele
ogenblikken geleden een vreemde, rare man had geleken was nu ineens
het object der bewondering geworden.
“Nou, ik zeg dat we ervoor gaan”, riep Kenny Noeth.
“Ik ben het ermee eens”, hoorden ze Ronalder van ’t Zijl roepen.
En natuurlijk deed ook de rest mee. Voor iemand als kapitein
Vendervan, die jarenlang zijn leven op het spel had gezet voor
anderen, wilden ze allen graag hun eigen leven in de strijd gooien.
a een paar uur varen kwamen ze
aan de rand van de nevelen. Het zag er onheilspellend uit en het was
er doodstil. De wind was hier vrijwel niet merkbaar en rustig
dobberde de ‘Halve Maen in de richting van de nevelen. Plotseling
doemden er twee grote schepen op uit de mist.
“Ojeetje, wat is dat”, riep Ton Panieck.
De schepen werden duidelijk zichtbaar en nu was duidelijk te zien
dat een van de twee enorm hoge masten had. Het was het galjoen ‘De
Zes Vlaggen’. Het andere was duidelijk zichtbaar, maar kapitein
Dubbelhoofd hoefde eigenlijk niet meer te kijken om te weten dat het
de ‘Hellendoorn’ was.
“He Dubbelhoofd”, hoorde hij kapitein Luttenberg van de
‘Hellendoorn’ roepen. “Da’s toch ook toevallig. Wij wilden je graag
een escorte geven door de nevelen des doods, het leek ons dat je je
schat wel met ons wilde delen.”
“Alle Zeemeeuwen nog aan toe, Luttenberg, hoe weet je van die
schat?”, schreeuwde de kapitein hem toe, terwijl zijn gezicht roder
en roder werd.
“Ow”, riep kapitein Luttenberg, “Laten we maar zeggen dat wij
connecties hebben!” en hij wees naar twee van zijn bemanningsleden,
dezelfde twee mannen die op de avond dat ze kapitein Vendervan voor
het eerst tegen waren gekomen ook aanwezig waren geweest in “De
Lekke Ketel”.
“Laten we wel zijn”, zei kapitein Luttenberg, “Jouw schip is kan in
zijn eentje geen weerstand bieden tegen onze twee schepen. Ik zou
dus maar doen wat ik zeg, als ik jou was.”
“Het is hopeloos, kapitein Dubbelhoofd, we kunnen maar beter doen
wat hij zegt”, zei Kenny Noeth, “Hij heeft gelijk, we kunnen nooit
weerstand bieden tegen hen.”
“Geef ons een kwartier, ik moet dit even met mijn bemanning
overleggen”, brulde kapitein Dubbelhoofd en vervolgens wendde hij
zich tot Mex. “Mex, kun je even hier komen?”, vroeg hij, “Toen ik je
vroeg om een manier te vinden om bij Djofri te komen, heb je daar
toen over nagedacht en een manier gevonden?”.
“Uiteraard”, zei Mex met een brede grijns op zijn gezicht, “Het is
toch al een hele tijd geleden dat ik toch een manier wilde
ontwikkelen waarbij we door de lucht zouden kunnen zweven. Ik heb nu
een systeem gevonden waarbij het zweven, het vliegen heel goed
nagebootst wordt. Het is heel essentieel dat je zegt van goh, we
gaan door het water varen, met een schip, of we gaan hangen, we gaan
zweven, dan krijg je daar een totaal ander plaatje van. Ik heb dat
plaatje uitgewerkt en een heel mooi effect is, ik denk dat we de
eerste zijn die een schip hebben waarop we met door mij ontwikkelde
hitteblazers echte flinke hittestoten kunnen, maar dan ook echte
hitte. Die blazen we in enorme zakken die we boven het schip hangen
en als die maar bol genoeg en heet genoeg zijn dan kan het schip
opstijgen en het water verlaten. Er gaat constant vanuit de blazers
hitte naar 15 meter hoogte de hele tijd in de luchtzakken.
Schitterend.”
“En die hitteblazers zijn klaar?”, vroeg kapitein Dubbelhoofd.
“Natuurlijk, ze staan beneden, ze hoeven enkel hierheen gebracht te
worden”, zei Mex.
“En de luchtzakken?”, vroeg de kapitein.
“Ook die liggen al klaar onder in het ruim”, antwoordde Mex met een
nog breder grijns op zijn gezicht, dat een beetje rood was van
opwinding.
“Dan denk ik dat we onze vrienden hier wel af kunnen schudden, goed
werk, Mex!”, zei de kapitein. |