Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri
(Dubbelhoofd 1)
Pagina 3 van 7
ga direct naar:
1
2
3
4
5
6
7
|
(c) Het WWCW 2001
|
e wolken werden steeds donkerder en ’s avonds begon
de eerste regen te vallen. Het begon flink te onweren en te
bliksemen en er stak een flinke storm op. De bemanning van de Halve
Maen deed haar uiterste best om het schip toch varende te houden.
Dit bleek een hele opgave. Er waren stevige rukwinden en het schip
schommelde akelig op en neer. Maar tegen de ochtend ging de storm
weer liggen, zodat de bemanning ook de gelegenheid kreeg om even wat
te rusten, want dat hadden ze de hele nacht nog niet gedaan.
Kapitein Dubbelhoofd lag net rustig in zijn bed, toen er opeens een
kreet klonk vanaf het dek. Hij trok snel wat kleren aan en ging
kijken wat er aan de hand was. Maar toen hij op het dek bij Ton
Panieck en Bullevis kwam hoefde hij dit niet meer te vragen. Voor
hen lag een ander schip. Het kwam kapitein Dubbelhoofd bekend voor.
Het was de ‘Slaghaar’, het schip van zijn vriend kapitein Bemboom,
maar het was bijna niet meer herkenbaar. De zeilen en een groot deel
van het dek waren uitgebrand en het geheel zag er verlaten uit.
“Wat is hier gebeurd, is dit het werk van de storm van vannacht?”,
vroeg hij.
“Ik denk het niet, ik kan het me niet voorstellen. Volgens mij is
hier kwade opzet in het spel”, mompelde de blinde vreemdeling, die
zich bij hen had gevoegd. “Ik heb nog nooit van een storm gehoord
die zoiets aanrichtte”.
“Ik stel voor dat we een kijkje aan boord nemen, kapitein
Dubbelhoofd”, zei Bullevis voorzichtig.
“Dat is misschien wel een idee”, zei de kapitein, “Geen goed, maar
het is een idee. Gijs en Kenny gaan met me mee. De rest blijft
hier.”
“Mag ik ook met u mee?”, vroeg de blinde vreemdeling.
De kapitein keek hem achterdochtig aan. Hij vertrouwde de man niet
helemaal, er was iets raars met hem. Bovendien, wat zou een blinde
man in vredesnaam te zoeken hebben op een uitgebrand galjoen? Wat
zou hij kunnen opmerken dat hij, Gijs of Kenny niet zouden kunnen
zien?
“Waarom, wat zou jij ons nu te bieden kunnen hebben?”, vroeg de
kapitein.
“Ik mag dan wel blind zijn, maar ik ben niet stom. Bepaalde dingen
die u zouden ontgaan, zou ik eerder opmerken.”
Hier had misschien wel gelijk in, en kapitein Dubbelhoofd besloot
hem het voordeel van de twijfel te gunnen.
“Nou, vooruit dan maar.”, zei hij.
n dus gingen zij vieren via de
loopplank aan boord van de ‘Slaghaar’. Geen mens. Het zag er maar
spookachtig uit. Op het dek waren nog nasmeulende resten te zien.
Het was duidelijk dat dit niet het werk was van een storm, maar dat
er kwade opzet in het spel was viel nu niet meer te ontkennen.
“Blijf jij hier Kenny, wij gaan naar binnen, roep maar als je iets
verdachts ziet”, zei kapitein Dubbelhoofd.
Kapitein Dubbelhoofd, Gijs en de blinde vreemdeling gingen via de
deur naar binnen en kwamen in een slecht verlicht vertrek terecht.
Het was de kapiteinshut, maar het was duidelijk wat hier gebeurd
was. Alles was overhoop gehaald, kandelaars waren van de wanden
getrokken en de sporen van plundering waren duidelijk zichtbaar.
“Piraten, kapitein Dubbelhoofd, dit is het werk van Piraten”, bracht
Gijs ongerust uit.
“Dat zie ik”, zei de kapitein.
“Stilte, vrienden, ik voel nog een aanwezigheid in dit vertrek”, zei
de blinde.
Hij snoof een keer, alsof hij met zijn neus die aanwezigheid kon
ruiken, greep naar zijn wandelstok en stook hem ineens recht vooruit,
waarbij hij kapitein Dubbelhoofd bijna raakte.
“Daar!”, riep hij.
apitein Dubbelhoofd en Gijs keken allebei in de richting die de
vreemdeling had aangewezen. Er lag daar een grote kast die
omgevallen was. Voorzichtig liep Gijs in de aangewezen richting.
Toen hij bij de kast was keek hij voorzichtig of er wat onder lag.
“Kom snel, kapitein Dubbelhoofd!”, riep Gijs terwijl hij onder de
kast keek, “Het is kapitein Bemboom.”
“Hossende Haaien, leeft hij nog?”, vroeg kapitein Dubbelhoofd,
terwijl hij toe kwam snellen.
“Ik weet het niet, help me even mee die kast op te tillen”.
Gijs, de blinde en kapitein Dubbelhoofd tilden samen de kast op en
eronder lag inderdaad kapitein Bemboom. Hij had zijn ogen dicht en
zijn kleren waren doorweekt met bloed.
“Hij zal toch niet…”, stamelde kapitein Dubbelhoofd.
Maar de blinde bukte zich en voelde aan de nek van kapitein Bemboom.
“Hij leeft nog, maar hij zal het niet lang meer maken”, zei hij.
“Bemboom, Bemboom, kun je me horen? Ik ben het, Dubbelhoofd. Je
krijgt nog een vat rum van me.”
Dat leek kapitein Bemboom wel te verstaan. Hij opende langzaam zijn
ogen en toen hij het gezicht van Dubbelhoofd zag verscheen er een
lach op zijn gezicht.
“Dubbel… Dubbelhoofd…”, bracht hij uit, “Wanneer was… was je van
plan dat te…te geven?”
“Hier, oude vriend, neem hier maar een slok van”, zei kapitein
Dubbelhoofd, terwijl hij een fles rum tegen de mond van kapitein
Bemboom zette. “Maar bij Triton, wat is hier gebeurd?”
Kapitein Bemboom begon te proesten. Zijn gezicht was spierwit.
“Een gevecht…zwaardgevecht…in mijn buik
gestoken…verschrikkelijk…piraten…”, zei hij met de grootste moeite.
“En de bemanning?”, vroeg Gijs.
“Gevlucht…in de sloepen…verschrikkelijk…”, zei kapitein Bemboom.
“Maar welk schip?”, vroeg kapitein Dubbelhoofd.
“Het was… het was…”, zei kapitein Bemboom, maar hij kneep zijn ogen
dicht en begon bloed te spuwen, “Het was…de…de…k….k.kk…k…”. Kapitein
Bembooms hoofd viel naar achteren en hij zei niets meer.
De blinde man voelde nogmaals aan zijn nek, maar Gijs en kapitein
Dubbelhoofd hadden het al gezien. Er was niets meer wat voor
kapitein Bemboom gedaan kon worden. |