Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri
(Dubbelhoofd 1)
Pagina 5 van 7
ga direct naar:
1
2
3
4
5
6
7
|
(c) Het WWCW 2001
|
en schrille stem klonk van het schip:
“Get yar ropes and be ready to board the vessel, mateys. Three, Tew,
One.” En als bij toverslag kwamen meer dan 20
piraten aan touwen het dek van ‘De Halve Maen’ opgeslingerd. De
bemanning van dit schip trok onmiddellijk zijn zwaarden en een hevig
gevecht begon. Maar de piraten waren met teveel en de overmacht was
daardoor te groot. Langzaam maar zeker werd de hele bemanning van
‘De Halve Maen’ ingerekend. Een voor een werden de bemanningsleden
vastgebonden. Toen iedereen van ‘De Halve Maen’ was ingerekend moest
de bemanning op een rij gaan staan. De kapitein van het
piratenschip, een lange jonge man met een rode jas een zwarte baard
en een zwart lapje voor een van zijn ogen, sprak de bemanning toe:
“Hello, mateys, we are the pirates of the Carribean.
My name’s Yensid and I’m captain of the Carribean.
Now that we’ve hijacked yar ship, we’ll plunder it and take
everything of value. Those of ya who disagree with what we do,
should speak now. But remember this: Dead men tell no tales.
Hahaha!”.
“Wat zegt-ie?”, vroeg Ronalder van ’t Zijl.
“Dat we maar beter toe kunnen staan wat hij doet, omdat hij anders
zijn methoden heeft om ons tot zwijgen te doen brengen”, zei de
blinde vreemdeling.
“Jij vuile, akelige, stinkende, misselijkmakende, van de zeebodem
getilde brulkwal!”, riep kapitein Dubbelhoofd en zijn hoofd werd
steeds roder.
“Ik word hier niet goed van”, zei de kapitein, “Ik kan me hier zo
kwaad om maken”.
“Ah, Mateys, we have a volunteer. Would
you kindly step forward sir?”.
Maar het was te laat. Kapitein Dubbelhoofd
kreeg een van zijn beruchte woedeaanvallen. Zijn nek begon dikker te
worden, en zijn hoofd was nu zo rood als een tomaat. Kapitein Yensid
twijfelde en deed voorzichtig een stapje achteruit. Het hoofd van
kapitein Dubbelhoofd begon op te zwellen en het leek erop dat het
elk moment kon ontploffen. Met de kracht die zijn woede hem gegeven
had rukte hij het touw los en trok zijn zwaard uit zijn schede. Hij
stormde op kapitein Yensid af, zijn hoofd zo groot als een
watermeloen.
|
"Ik word zo ziek van jouw soort, achterbakse
slijmduivel!”, en hij begon een tweegevecht met kapitein Yensid. Met
alle kracht die hij in zich leek te hebben bevocht kapitein
Dubbelhoofd zijn tegenstander, terwijl de twee bemanningen toekeken.
Zijn tegenstander verweerde zich echter kranig, en zijn ervaring was
duidelijk te zien. Hoeveel kracht kapitein Dubbelhoofd ook in zijn
zwaardgevecht gooide, hoe dik zijn hoofd ook werd, het mocht niet
baten. Zijn tegenstander was duidelijk veel jonger en sneller en
leek het gevecht na een tijdje onder controle te krijgen. Hij begon
kapitein Dubbelhoofd terug te dringen en leek aan de winnende hand.
Hij sloeg de kapitein met het opgezwollen hoofd tegen de vlakte en
hief zijn zwaard op om een einde aan diens leven te maken. Daar lag
kapitein Dubbelhoofd. Zijn enorme hoofd zo rood als rood maar kan
zijn, met op zijn wangen nog steeds het scheerschuim, zodat hij
eruit zag als een bedorven tomaat. Hij zag de punt van het zwaard
van kapitein Yensid blinken en hij zag dat het zwaard opgeheven werd
om hem de fatale slag toe te brengen.
aar
ineens hoorden ze van onder uit het ruim: “Ja, zo ja, hij doet het
ja! Schitterend!”. Er klonk een ratelend geluid, alsof iemand met
kettingen aan het rommelen was, het geluid nam toe en het schip
begon een beetje te schudden. “Hij doet het zelfs ietsje te goed,
volgens mij”, hoorden ze uit het ruim. Het geratel nam toe en werd
steeds erger. “Dit gaat niet goed, ben ik bang”, hoorden ze de stem.
Het was de stem van Mex, die samen met Ton aan het anker was blijven
werken. Ze hadden blijkbaar niets gemerkt van de entering door de
piraten en waren rustig doorgegaan.
“Ojeetje, het anker zal niet alleen uit het water komen, als dat zo
doorgaat zal het er zelfs ver bovenuit komen”, hoorden allen de stem
van Ton Panieck zeggen. De piraten van de Carribean raakten in
paniek en de meesten vluchtten terug naar hun eigen schip. Kapitein
Yensid bleef staan, hij had zijn zwaard laten zakken en hij
probeerde te bepalen waar het nog steeds heviger wordende gerommel
vandaan kwam. Een nieuw geluid kwam erbij. Het was het geluid dat
van onder het schip leek te komen. Het was alsof iets het schip snel
naderde.
“Ojeetje”, hoorden allen Ton Panieck nog roepen, maar het was te
laat. Het anker kwam als een speer uit het water geschoten, vloog
zo’n 30 meter de lucht in en kwam terug naar het schip. Kapitein
Yensid keek ernaar, hoe het dichter naar het schip kwam, in zijn
richting, naar hem toe. Hij wilde nog rennen, maar het was te laat.
Het immense anker, dat wel 6 keer zo groot was als een normaal
anker, viel bovenop hem en sloeg een krater in het bovendek. De
overgebleven piraten van de Carribean keerden terug naar hun schip
en ze lichtten het anker. Hier wilden ze niet meer blijven.
Mex kwam het dek oprennen en werd verwelkomd met een luid gejuich
van de bemanning. Met een rood hoofd zei hij:“O, graag gedaan, ik
moet zeggen, ik ben zelf ook wel blij dat we het anker weer binnen
hebben”.
De bemanning legde Mex het hele verhaal uit en ze vertelden hoe hij
de redder van het schip was geworden. Kapitein Dubbelhoofd liep naar
Ronalder van ’t Zijl en zei: “Zie je nu wel dat mensen als Mex hun
plaats op het schip verdienen.” Kapitein Dubbelhoofd was weer wat
tot rust gekomen en zijn hoofd was weer geslonken naar normale
proporties.
|