Kapitein Dubbelhoofd  en de schat van Djofri - 5

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri

(Dubbelhoofd 1)


Pagina 5 van 7

ga direct naar:

1   2   3

4   5   6   7

 


(c) Het WWCW 2001


 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

Een schrille stem klonk van het schip: “Get yar ropes and be ready to board the vessel, mateys. Three, Tew, One.” En als bij toverslag kwamen meer dan 20 piraten aan touwen het dek van ‘De Halve Maen’ opgeslingerd. De bemanning van dit schip trok onmiddellijk zijn zwaarden en een hevig gevecht begon. Maar de piraten waren met teveel en de overmacht was daardoor te groot. Langzaam maar zeker werd de hele bemanning van ‘De Halve Maen’ ingerekend. Een voor een werden de bemanningsleden vastgebonden. Toen iedereen van ‘De Halve Maen’ was ingerekend moest de bemanning op een rij gaan staan. De kapitein van het piratenschip, een lange jonge man met een rode jas een zwarte baard en een zwart lapje voor een van zijn ogen, sprak de bemanning toe: “Hello, mateys, we are the pirates of the Carribean. My name’s Yensid and I’m captain of the Carribean. Now that we’ve hijacked yar ship, we’ll plunder it and take everything of value. Those of ya who disagree with what we do, should speak now. But remember this: Dead men tell no tales. Hahaha!”.
“Wat zegt-ie?”, vroeg Ronalder van ’t Zijl.
“Dat we maar beter toe kunnen staan wat hij doet, omdat hij anders zijn methoden heeft om ons tot zwijgen te doen brengen”, zei de blinde vreemdeling.
“Jij vuile, akelige, stinkende, misselijkmakende, van de zeebodem getilde brulkwal!”, riep kapitein Dubbelhoofd en zijn hoofd werd steeds roder.
“Ik word hier niet goed van”, zei de kapitein, “Ik kan me hier zo kwaad om maken”.
“Ah, Mateys, we have a volunteer. Would you kindly step forward sir?”.
Maar het was te laat. Kapitein Dubbelhoofd kreeg een van zijn beruchte woedeaanvallen. Zijn nek begon dikker te worden, en zijn hoofd was nu zo rood als een tomaat. Kapitein Yensid twijfelde en deed voorzichtig een stapje achteruit. Het hoofd van kapitein Dubbelhoofd begon op te zwellen en het leek erop dat het elk moment kon ontploffen. Met de kracht die zijn woede hem gegeven had rukte hij het touw los en trok zijn zwaard uit zijn schede. Hij stormde op kapitein Yensid af, zijn hoofd zo groot als een watermeloen.
 

"Ik word zo ziek van jouw soort, achterbakse slijmduivel!”, en hij begon een tweegevecht met kapitein Yensid. Met alle kracht die hij in zich leek te hebben bevocht kapitein Dubbelhoofd zijn tegenstander, terwijl de twee bemanningen toekeken. Zijn tegenstander verweerde zich echter kranig, en zijn ervaring was duidelijk te zien. Hoeveel kracht kapitein Dubbelhoofd ook in zijn zwaardgevecht gooide, hoe dik zijn hoofd ook werd, het mocht niet baten. Zijn tegenstander was duidelijk veel jonger en sneller en leek het gevecht na een tijdje onder controle te krijgen. Hij begon kapitein Dubbelhoofd terug te dringen en leek aan de winnende hand. Hij sloeg de kapitein met het opgezwollen hoofd tegen de vlakte en hief zijn zwaard op om een einde aan diens leven te maken. Daar lag kapitein Dubbelhoofd. Zijn enorme hoofd zo rood als rood maar kan zijn, met op zijn wangen nog steeds het scheerschuim, zodat hij eruit zag als een bedorven tomaat. Hij zag de punt van het zwaard van kapitein Yensid blinken en hij zag dat het zwaard opgeheven werd om hem de fatale slag toe te brengen.


Maar ineens hoorden ze van onder uit het ruim: “Ja, zo ja, hij doet het ja! Schitterend!”. Er klonk een ratelend geluid, alsof iemand met kettingen aan het rommelen was, het geluid nam toe en het schip begon een beetje te schudden. “Hij doet het zelfs ietsje te goed, volgens mij”, hoorden ze uit het ruim. Het geratel nam toe en werd steeds erger. “Dit gaat niet goed, ben ik bang”, hoorden ze de stem. Het was de stem van Mex, die samen met Ton aan het anker was blijven werken. Ze hadden blijkbaar niets gemerkt van de entering door de piraten en waren rustig doorgegaan.
“Ojeetje, het anker zal niet alleen uit het water komen, als dat zo doorgaat zal het er zelfs ver bovenuit komen”, hoorden allen de stem van Ton Panieck zeggen. De piraten van de Carribean raakten in paniek en de meesten vluchtten terug naar hun eigen schip. Kapitein Yensid bleef staan, hij had zijn zwaard laten zakken en hij probeerde te bepalen waar het nog steeds heviger wordende gerommel vandaan kwam. Een nieuw geluid kwam erbij. Het was het geluid dat van onder het schip leek te komen. Het was alsof iets het schip snel naderde.
“Ojeetje”, hoorden allen Ton Panieck nog roepen, maar het was te laat. Het anker kwam als een speer uit het water geschoten, vloog zo’n 30 meter de lucht in en kwam terug naar het schip. Kapitein Yensid keek ernaar, hoe het dichter naar het schip kwam, in zijn richting, naar hem toe. Hij wilde nog rennen, maar het was te laat. Het immense anker, dat wel 6 keer zo groot was als een normaal anker, viel bovenop hem en sloeg een krater in het bovendek. De overgebleven piraten van de Carribean keerden terug naar hun schip en ze lichtten het anker. Hier wilden ze niet meer blijven.
Mex kwam het dek oprennen en werd verwelkomd met een luid gejuich van de bemanning. Met een rood hoofd zei hij:“O, graag gedaan, ik moet zeggen, ik ben zelf ook wel blij dat we het anker weer binnen hebben”.
De bemanning legde Mex het hele verhaal uit en ze vertelden hoe hij de redder van het schip was geworden. Kapitein Dubbelhoofd liep naar Ronalder van ’t Zijl en zei: “Zie je nu wel dat mensen als Mex hun plaats op het schip verdienen.” Kapitein Dubbelhoofd was weer wat tot rust gekomen en zijn hoofd was weer geslonken naar normale proporties.

Naar de vorige pagina   Naar de volgende pagina

 
 

Tekst: Jorn van de Wetering