Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri
(Dubbelhoofd 1)
Pagina 2 van 7
ga direct naar:
1
2
3
4
5
6
7
|
(c) Het WWCW 2001
|
e
volgende dag gingen kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning vroeg uit
de veren. Omdat ze aangemeerd waren hadden ze de nacht doorgebracht
in de Lekke Ketel. Er waren ook een paar bemanningsleden die de
nacht in Taveerne ‘D’oude Liefde’ hadden doorgebracht, maar kapitein
Dubbelhoofd gunde hen dat plezier wel. Hij had de hele bemanning op
de hoogte gebracht van de plannen en iedereen was wel te strikken,
zij het met enige tegenzin. Het was niet de prettigste plaats om
heen te gaan, immers. ‘s Ochtends liepen hij en Bullevis naar ‘De
Halve Maen’. Hij zag verschillende galjoenen liggen.
“He Dubbelhoofd”, hoorde hij plotseling. Het was kapitein Luttenberg
van de ‘Hellendoorn’. Vroeger had dit schip de Elf Provincieën
geheten, maar omdat dit schip een slechte naam had gekregen had de
kapitein de naam maar omgedoopt. De ‘Hellendoorn’ echter was ook
hard op weg om een slechte naam te krijgen.
Kapitein Luttenberg ging verder: “Wat is dat Dubbelhoofd, heb je
ruzie gehad in het gerecht?”. Hij draaide zich om naar bemanning,
die hard stond te lachen. “Volgende keer wel goed je hoofd erbij
houden, he! Hahaha!”.
Ook van de boot die naast de ‘Hellendoorn’ lag klonk nu gelach. Het
was het galjoen ‘De Zes Vlaggen’. Ook dit schip had een flinke
reputatie. Wat vroeger ooit een zeer aangenaam schip was geweest was
door de jaren uitgegroeid tot een van de meest gevreesde schepen die
de zeeen bevaarden. Met een roder wordend hoofd keek kapitein
Dubbelhoofd naar het schip. Haar masten schoten hoog de lucht
in. Het schip was door de jaren heen zo verbouwd dat het steeds
hoger was geworden en doordat de steeds weer grotere zeilen steeds
meer wind konden vangen, was het schip door de jaren heen ook steeds
sneller geworden.
“Kom”, zei Bullevis, “Ik geloof dat we hier al weer lang genoeg zijn
geweest.”
apitein
Dubbelhoofd en Bullevis liepen naar ‘De Halve Maen’. Deze lag nu
keurig aangemeerd, maar het was nog een heel karwei geweest om het
op zijn plaats te krijgen. Gelukkig was het schip niet al te erg
beschadigd en de handige Mex Mellens, de klusjesman van het schip,
had het voor een groot gedeelte al weten op te knappen. Mex was heel
handig in zulke dingen. Hij was aan boord gekomen om de
afvalverwerking van het schip wat te verbeteren, het stonk
verschrikkelijk aan boord meestal en veel ratten deden zich tegoed
aan de resten die kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning overal
achterlieten, maar door de jaren heen had hij zich weten te
ontpoppen tot een volwaardig bemanningslid. Zijn creatieve kant
beperkte zich tot technische grapjes. Technische invullingen, daar
voelde hij zich bij thuis. Van het hele gebeuren op het schip had
hij niet zo’n weet, maar door zijn innovaties werd vaak veel tijd
bespaard.
ex was aan het werk samen met Matroos Gijs, een enorme veelvraat
die weliswaar enorm sterk was, maar die kapitein Dubbelhoofd klauwen
vol geld kostte aan eten en die vaak de etensvoorraad van het schip
naar een dramatisch laag niveau wist te brengen. Maar net als Mex
was ook hij onmisbaar voor het schip. De twee waren net het laatste
deel van de voorsteven van het schip aan het bewerken.
“Zijn we klaar om te varen, Mex?”, vroeg Kapitein Dubbelhoofd.
“Uiteraard, kapitein Dubbelhoofd”, zei deze.
“Ik wil dat je wat voor me doet Mex”, zei Kapitein Dubbelhoofd. Hij
legde Mex uit over Djofri, en hoe het gelegen was boven de
zeespiegel. “Ik zou graag een manier hebben om er te komen.”
“Ik zal kijken wat ik kan doen, kapitein Dubbelhoofd”, zei Mex.
“Mooi zo, Mex, ik wist wel dat ik op je kon rekenen”, zei de
kapitein. Vervolgens wendde hij zich tot Bullevis. “En is iedereen
aanwezig?”
“Iedereen is er, kapitein, op een na, Ronalder van ’t Zijl is er nog
niet”.
Kapitein Dubbelhoofd had Ronalder nog niet zo lang geleden
aangenomen. Hij was een heel goede stuurman, maar toch was kapitein
Dubbelhoofd niet helemaal tevreden over deze man. Hij deed zijn werk
goed, perfect zelfs, maar kapitein Dubbelhoofd vond dat hij te
weinig hart voor zijn werk had. Iets wat hij toch wel heel
belangrijk vond.
“Waar blijft hij dan?”, vroeg hij.
“Hij komt er net aanlopen, schreeuwde Kenny Noeth hen toe vanuit het
kraaiennest. Hij heeft die oude blinde sukkelaar bij zich”.
“Mooi, dan kunnen we vertrekken”, zei Dubbelhoofd, terwijl hij in
zijn handen wreef.
Ronalder van ’t Zijl en de blinde vreemdeling betraden het schip via
de loopplank. De trossen werden losgegooid en ‘De Halve Maen’
vertrok. De koers naar de Nevelen des Doods was al uitgestippeld en
met enige tegenzin vertrok de bemanning in de richting van de plaats
des onheils.
e zeilen wapperden tegen de sterke wind en de golven sloegen wild
tegen de romp van het schip. Boven ‘De Halve Maen’ pakten de grijze
wolken samen. Kapitein Dubbelhoofd stond met Ronalder en Mex te
praten. Mex had een nieuw systeem bedacht voor het roer en was hier
enthousiast over aan het vertellen: “Ik heb een nieuw systeem
gevonden waarmee het roer soepeler draait. Het viel me op dat
Ronalder de laatste tijd wat spierklachten begon te krijgen. Het is
ook niet niks, de hele dag aan het roer staan! We moeten gedurende
de hele dag in staat zijn om het schip te besturen en dat lukt met
dit systeem perfect.”
“Mex, als we jou toch niet hadden!”, brulde kapitein Dubbelhoofd en
hij gaf zijn klusjesman een flinke schouderklop. Met zichtbare
vreugde vertrok Mex en ging het terug naar zijn werkruimte, die zich
onder in het ruim bevond.
“Toch vind ik het maar niks”, zei Rolander toen hij weg was “Mex zit
de hele dag dingen te bedenken en vanalles te verzinnen om het hier
beter te maken, maar wat doet hij nou eigenlijk voor het schip zelf?
Niets toch? Als je het mij zou vragen dan zou je veel geld besparen
door de man te ontslaan. Hij heeft zijn bijdrage aan dit schip
ondertussen wel geleverd.”
“Ronalder, Ronalder toch. Je begrijpt er helemaal niets van. Het
mooie van dit schip is nu juist dat iedereen hier zichzelf kan zijn.
Kijk naar Gijs. Hij eet zoveel, geen enkele andere kapitein zou het
in zijn hoofd halen zo’n matroos toe te voegen aan zijn bemanning.
En toch is hij een onmisbaar lid. Wat zou dit schip nu zijn zonder
Gijs? Hij draagt bij aan de sfeer, vertelt goede zeemansgrappen en
hij is nog sterk ook. Zo is dat ook met Mex. Alhoewel zijn
uitvindingen niet altijd even nuttig zijn zou ik hem toch niet
kunnen missen. Hij heeft zoveel plezier in zijn werk, ik gun hem
dat. Geld speelt hierin geen rol, dat is met dit soort dingen
bijzaak. De sfeer moet niet ten koste gaan van mijn
bezuinigingsmaatregelen, ondanks dat ik wat weinig geld heb op het
moment.”
|
“U heeft gelijk, kapitein Dubbelhoofd”, zei Ronalder.
“Natuurlijk, dat heeft de baas altijd. Hij moet je immers
uitbetalen”, gromde de kapitein.
Kenny Noeth kwam het kraaiennest uitgeklommen.
“Kapitein, moet u eens kijken!”
Hij gaf de kapitein zijn verrekijker. De kapitein schoof deze uit en
keek in de richting die Kenny aanwees. Het was achter hen. Heel vaag
zag de kapitein twee schepen, maar aan de masten van een van de twee
zag hij dat het ‘De Zes Vlaggen’ moest zijn. Geen enkel ander schip
had zulke hoge masten. Hieruit kon hij ook opmaken dat het andere
bijna zeker de ‘Hellendoorn’ was.
“Bij Neptunus”, brulde de kapitein, terwijl hij zijn vuisten balde,
“Die vervloekte zeemonsters zijn ons aan het volgen. Ze moeten me
doorgehad hebben.”
“Alstublieft kapitein, maak u er toch niet zo druk om, alstublieft,
ojeetje”, zei Ton Panieck, terwijl hij de kapitein met zijn handen
tot kalmte gebaarde.
“We kunnen er niets aan doen. Zodra ze merken dat we van plan zijn
de Nevelen des Doods te betreden zullen ze wel omdraaien. Niemand is
zo gek daar in te gaan.”
“Toch wel”, mompelde Ronalder van ’t Zijl. |