Kapitein Dubbelhoofd  en de schat van Djofri - 2

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri

(Dubbelhoofd 1)


Pagina 2 van 7

ga direct naar:

1   2   3

4   5   6   7

 


(c) Het WWCW 2001


 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

De volgende dag gingen kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning vroeg uit de veren. Omdat ze aangemeerd waren hadden ze de nacht doorgebracht in de Lekke Ketel. Er waren ook een paar bemanningsleden die de nacht in Taveerne ‘D’oude Liefde’ hadden doorgebracht, maar kapitein Dubbelhoofd gunde hen dat plezier wel. Hij had de hele bemanning op de hoogte gebracht van de plannen en iedereen was wel te strikken, zij het met enige tegenzin. Het was niet de prettigste plaats om heen te gaan, immers. ‘s Ochtends liepen hij en Bullevis naar ‘De Halve Maen’. Hij zag verschillende galjoenen liggen.
“He Dubbelhoofd”, hoorde hij plotseling. Het was kapitein Luttenberg van de ‘Hellendoorn’. Vroeger had dit schip de Elf Provincieën geheten, maar omdat dit schip een slechte naam had gekregen had de kapitein de naam maar omgedoopt. De ‘Hellendoorn’ echter was ook hard op weg om een slechte naam te krijgen.
Kapitein Luttenberg ging verder: “Wat is dat Dubbelhoofd, heb je ruzie gehad in het gerecht?”. Hij draaide zich om naar bemanning, die hard stond te lachen. “Volgende keer wel goed je hoofd erbij houden, he! Hahaha!”.
Ook van de boot die naast de ‘Hellendoorn’ lag klonk nu gelach. Het was het galjoen ‘De Zes Vlaggen’. Ook dit schip had een flinke reputatie. Wat vroeger ooit een zeer aangenaam schip was geweest was door de jaren uitgegroeid tot een van de meest gevreesde schepen die de zeeen bevaarden. Met een roder wordend hoofd keek kapitein Dubbelhoofd naar het schip. Haar masten schoten hoog de lucht in. Het schip was door de jaren heen zo verbouwd dat het steeds hoger was geworden en doordat de steeds weer grotere zeilen steeds meer wind konden vangen, was het schip door de jaren heen ook steeds sneller geworden.
“Kom”, zei Bullevis, “Ik geloof dat we hier al weer lang genoeg zijn geweest.”
 
Kapitein Dubbelhoofd en Bullevis liepen naar ‘De Halve Maen’. Deze lag nu keurig aangemeerd, maar het was nog een heel karwei geweest om het op zijn plaats te krijgen. Gelukkig was het schip niet al te erg beschadigd en de handige Mex Mellens, de klusjesman van het schip, had het voor een groot gedeelte al weten op te knappen. Mex was heel handig in zulke dingen. Hij was aan boord gekomen om de afvalverwerking van het schip wat te verbeteren, het stonk verschrikkelijk aan boord meestal en veel ratten deden zich tegoed aan de resten die kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning overal achterlieten, maar door de jaren heen had hij zich weten te ontpoppen tot een volwaardig bemanningslid. Zijn creatieve kant beperkte zich tot technische grapjes. Technische invullingen, daar voelde hij zich bij thuis. Van het hele gebeuren op het schip had hij niet zo’n weet, maar door zijn innovaties werd vaak veel tijd bespaard.
 
Mex was aan het werk samen met Matroos Gijs, een enorme veelvraat die weliswaar enorm sterk was, maar die kapitein Dubbelhoofd klauwen vol geld kostte aan eten en die vaak de etensvoorraad van het schip naar een dramatisch laag niveau wist te brengen. Maar net als Mex was ook hij onmisbaar voor het schip. De twee waren net het laatste deel van de voorsteven van het schip aan het bewerken.
“Zijn we klaar om te varen, Mex?”, vroeg Kapitein Dubbelhoofd.
“Uiteraard, kapitein Dubbelhoofd”, zei deze.
“Ik wil dat je wat voor me doet Mex”, zei Kapitein Dubbelhoofd. Hij legde Mex uit over Djofri, en hoe het gelegen was boven de zeespiegel. “Ik zou graag een manier hebben om er te komen.”
“Ik zal kijken wat ik kan doen, kapitein Dubbelhoofd”, zei Mex.
“Mooi zo, Mex, ik wist wel dat ik op je kon rekenen”, zei de kapitein. Vervolgens wendde hij zich tot Bullevis. “En is iedereen aanwezig?”
“Iedereen is er, kapitein, op een na, Ronalder van ’t Zijl is er nog niet”.
Kapitein Dubbelhoofd had Ronalder nog niet zo lang geleden aangenomen. Hij was een heel goede stuurman, maar toch was kapitein Dubbelhoofd niet helemaal tevreden over deze man. Hij deed zijn werk goed, perfect zelfs, maar kapitein Dubbelhoofd vond dat hij te weinig hart voor zijn werk had. Iets wat hij toch wel heel belangrijk vond.
“Waar blijft hij dan?”, vroeg hij.
“Hij komt er net aanlopen, schreeuwde Kenny Noeth hen toe vanuit het kraaiennest. Hij heeft die oude blinde sukkelaar bij zich”.
“Mooi, dan kunnen we vertrekken”, zei Dubbelhoofd, terwijl hij in zijn handen wreef.
Ronalder van ’t Zijl en de blinde vreemdeling betraden het schip via de loopplank. De trossen werden losgegooid en ‘De Halve Maen’ vertrok. De koers naar de Nevelen des Doods was al uitgestippeld en met enige tegenzin vertrok de bemanning in de richting van de plaats des onheils.

De zeilen wapperden tegen de sterke wind en de golven sloegen wild tegen de romp van het schip. Boven ‘De Halve Maen’ pakten de grijze  wolken samen. Kapitein Dubbelhoofd stond met Ronalder en Mex te praten. Mex had een nieuw systeem bedacht voor het roer en was hier enthousiast over aan het vertellen: “Ik heb een nieuw systeem gevonden waarmee het roer soepeler draait. Het viel me op dat Ronalder de laatste tijd wat spierklachten begon te krijgen. Het is ook niet niks, de hele dag aan het roer staan! We moeten gedurende de hele dag in staat zijn om het schip te besturen en dat lukt met dit systeem perfect.”
“Mex, als we jou toch niet hadden!”, brulde kapitein Dubbelhoofd en hij gaf zijn klusjesman een flinke schouderklop. Met zichtbare vreugde vertrok Mex en ging het terug naar zijn werkruimte, die zich onder in het ruim bevond.
“Toch vind ik het maar niks”, zei Rolander toen hij weg was “Mex zit de hele dag dingen te bedenken en vanalles te verzinnen om het hier beter te maken, maar wat doet hij nou eigenlijk voor het schip zelf? Niets toch? Als je het mij zou vragen dan zou je veel geld besparen door de man te ontslaan. Hij heeft zijn bijdrage aan dit schip ondertussen wel geleverd.”
“Ronalder, Ronalder toch. Je begrijpt er helemaal niets van. Het mooie van dit schip is nu juist dat iedereen hier zichzelf kan zijn. Kijk naar Gijs. Hij eet zoveel, geen enkele andere kapitein zou het in zijn hoofd halen zo’n matroos toe te voegen aan zijn bemanning. En toch is hij een onmisbaar lid. Wat zou dit schip nu zijn zonder Gijs? Hij draagt bij aan de sfeer, vertelt goede zeemansgrappen en hij is nog sterk ook. Zo is dat ook met Mex. Alhoewel zijn uitvindingen niet altijd even nuttig zijn zou ik hem toch niet kunnen missen. Hij heeft zoveel plezier in zijn werk, ik gun hem dat. Geld speelt hierin geen rol, dat is met dit soort dingen bijzaak. De sfeer moet niet ten koste gaan van mijn bezuinigingsmaatregelen, ondanks dat ik wat weinig geld heb op het moment.”
 

“U heeft gelijk, kapitein Dubbelhoofd”, zei Ronalder.
“Natuurlijk, dat heeft de baas altijd. Hij moet je immers uitbetalen”, gromde de kapitein.
Kenny Noeth kwam het kraaiennest uitgeklommen.
“Kapitein, moet u eens kijken!”
Hij gaf de kapitein zijn verrekijker. De kapitein schoof deze uit en keek in de richting die Kenny aanwees. Het was achter hen. Heel vaag zag de kapitein twee schepen, maar aan de masten van een van de twee zag hij dat het ‘De Zes Vlaggen’ moest zijn. Geen enkel ander schip had zulke hoge masten. Hieruit kon hij ook opmaken dat het andere bijna zeker de ‘Hellendoorn’ was.
“Bij Neptunus”, brulde de kapitein, terwijl hij zijn vuisten balde, “Die vervloekte zeemonsters zijn ons aan het volgen. Ze moeten me doorgehad hebben.”
“Alstublieft kapitein, maak u er toch niet zo druk om, alstublieft, ojeetje”, zei Ton Panieck, terwijl hij de kapitein met zijn handen tot kalmte gebaarde.
“We kunnen er niets aan doen. Zodra ze merken dat we van plan zijn de Nevelen des Doods te betreden zullen ze wel omdraaien. Niemand is zo gek daar in te gaan.”
“Toch wel”, mompelde Ronalder van ’t Zijl.

Naar de vorige pagina   Naar de volgende pagina

 
 

Tekst: Jorn van de Wetering