-
afkorting - |
-
voluit - |
|
B |
Beeld |
BH |
Boekhouder |
BM |
Burgemeester |
BV |
Burgemeestersvrouw |
D |
Dominee |
G |
Gravin |
K |
Karen |
K1 |
Kuiken 1 |
K2 |
Kuiken 2 |
K3 |
Kuiken 3 |
KJ |
Krantenjongen |
KZ |
Kleine Zwaan |
LE |
Lelijk eendje |
LK |
Linkerkoe |
M |
Mooiste meisje |
ME |
Moeder eend |
MZ |
Moeder zwaan |
RK |
Rechterkoe |
T |
Toffeetje |
V |
Vrouw op straat |
X |
Gezamenlijk |
|
|
|
|
|
|
In 2005 viert de Efteling mee met de tweehonderdste
geboortedag van Hans Christian Andersen, de beroemde Deense
sprookjesschrijver. Eén van de grootste
Andersen-gerelateerde zaken die het park dit jaar extra
onder de aandacht brengt is de nieuwe parkshow in het
Efteling-theater: de "Efteling Sprookjesshow met sprookjes
van Andersen", of "Efteling Sprookjesshow". In deze door
Studio100 geproduceerde show staan twee sprookjes van
Andersen — en de schrijver zelf — centraal. Het Lelijke Jonge
Eendje en De Rode Schoentjes zijn de twee sprookjes die door
een levend standbeeld van de Deen en een hyperactieve
sprookjesfee (Toffeetje), aan elkaar gesproken en gezongen
worden.
De samenwerking tussen het Vlaamse Studio100 (bekend van
onder andere Kabouter Plop, Samson en Gert en K3) en de
Efteling is in 2005 niet vreemd: de twee jaar ervoor staan
in de winter grote Studio100 musicalproducties op de planken
van het Efteling-theater: Doornroosje en De Kleine
Zeemeermin.
Veel Efteling-liefhebbers beschouwen de nieuwe sprookjesshow
als een prima geheel dat, beter dan de voorafgaande parkshows
van Wentink Events, past in de traditie van het
sprookjespark. De show is wat kleinschaliger dan de
Wonderlijke Efteling-show die vanaf de opening van het
Efteling-theater drie seizoenen lang het theater vulde. De
uitwerking van de sprookjes van Andersen blijft in de
Studio100-productie veel dichter bij de oorspronkelijke
tekst, en wint daarmee op het terrein van de authenticiteit.
Waar de Wentink-show nog volop gebruikmaakte van alle
beschikbare mogelijkheden van het Efteling-theater,
waaronder de twee "zijtheaters" naast het hoofdpodium, is de
Andersen-show bescheiden qua gebruik van theatertechniek. De
decors worden grotendeels gevormd door fraaie en zeer snel
wisselende beschilderde doeken. De cast is kleiner, maar de meeste rollen zijn wel live gesproken en
gezongen.
Voor het seizoen 2006 blijft de "Efteling-Sprookjesshow met
sprookjes van Andersen" zonder wijzigingen in het script op
de planken van het Efteling-theater. Tegen het einde van dat
seizoen word duidelijk dat 2006 tevens het laatste seizoen
van deze show zal zijn, aangezien het park voor 2007 wil
uitpakken met een op de musical "TiTa Tovenaar" gebaseerde
parkshow.
|
De Aankondiging
<muziek>
KJ: Extra editie, extra editie! Lees de Efteling-courant!
BH: Dag allemaal, welkom in Fabelstein. Ik ben de boekhouder en
we gaan zo beginnen. Ik moet van te voren zeggen dat de mobiele
telefoons uitmoeten en dat er ook geen foto’s gemaakt mogen
worden. Ik doe het altijd heel goed op foto’s, maar het mag echt
niet. Het is namelijk feest hier in Fabelstein, dat valt na te
lezen in de Efteling-courant. Weten jullie namelijk wat er gaat
gebeuren? We gaan een beeld onthullen, een standbeeld. Weten
jullie ook van wie? Ja, van Hans Christian Andersen, die heeft
vele sprookjes geschreven en daarom is er nu feest. Nou, ik denk
dat we maar eens moeten gaan beginnen, de burgemeester zal zo
wel komen.
BH: Zeg jongens en meisjes, zijn jullie er klaar voor? Ik hoor
jullie niet, zijn jullie en klaar voor?!
M: Zeg, wat is dat voor een herrie hier op straat?
BH: Herrie? Maar weet u het dan nog niet? We gaan een standbeeld
onthullen.
M: Een wat?
BH: Een beeld.
M: Ach, wat beeldig.
BV: Wat zegt u nou? Een beeld? Maar van wie dan wel?
M: Nou, van mij natuurlijk, omdat ik het mooiste meisje van het
dorp ben.
BV: Wat zeg je me nou? Natuurlijk niet, dat ben ik.
M: Dat ben jij helemaal niet!
BV: Toevallig wel.
BH: Dames, dames, rustig. We gaan een beeld onthullen van Hans
Christian Andersen. Ga maar snel de burgemeester halen, dan
kondig ik hem aan.
Hiep hoera voor Andersen
<muziek>
BH: Beste burgers, boeren en buitenlui, mag ik een daverend
applaus voor de burgemeester van Fabelstein?
<lied>
BM: Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Duizend
sprookjes schreef hij neer, vermaakte ons toch keer op keer.
Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Ik lees al zijn
sprookjes graag en daarom is het feest vandaag.
<dans>
X: Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Duizend
sprookjes schreef hij neer, vermaakte ons toch keer op keer.
Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Ik lees al zijn
sprookjes graag en daarom is het feest vandaag.
M: Wie kent niet het sprookje van ’t prinsesje op de erwt?
BH: Of het lelijke eendje, dat een prachtig zwaantje werd?
M: Het meisje met de zwavelstokjes…
BH: …die werden gedoofd.
BM: Ja die kwamen allemaal, uit Andersen z’n hoofd.
BV: Oh, ik ben zo zenuwachtig. Trek dat doek nu maar opzij.
BM: Eerst moet ik een toespraak houden, dus luister nu naar mij.
<dans>
X: Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Duizend
sprookjes schreef hij neer, vermaakte ons toch keer op keer.
Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Ik lees al zijn
sprookjes graag en daarom is het feest vandaag.
BM: En dan nu, geachte bewoners en bezoekers van Fabelstein, de
onthulling van de meester der sprookjes: Hans Christian
Andersen.
<dans>
X: Andersen, Andersen, hiep hoera voor Andersen. Duizend
sprookjes schreef hij neer, vermaakte ons toch keer op keer.
Anderse-e-en, Anderse-e-en, Andersen.
BV: Wat een prachtig beeld.
BM: Ja, het kost wel wat duiten, maar dan heb je ook wat.
<kerkklok>
Hatsikidoe, hatsikidee (Toffeetje komt op)
<muziek>
T: Hihihi, wat een schattig dorpje dat Fabelstein.
<lied>
T: Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je
gouden toverstaf en tover met dit feetje mee. Hatsikidoe,
hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je gouden
toverstaf. Pief, poef, paf.
T: Hallo! Hallo? Hé, waar is iedereen nou toch? Het zou toch
hier ergens moeten zijn? Hans Christian Andersen zou naar
Fabelstein komen. Ik ben toch zo benieuwd hoe die er uit ziet.
Hallo? Meneer Andersen? Hebben jullie hem misschien gezien? Oh,
dat zal hem vast zijn. Dag meneer Andersen, ik ben Toffeetje de
sprookjesfee en ik ben uw grootste fan. Ik ken al uw sprookjes
van voor naar achter en van achter naar voor. Stel mij één vraag
en ik weet het antwoord.
<stilte>
T: Ehm, meneer Andersen, u moet natuurlijk wel een vraag
stellen. Meneer Andersen? Oh, hij slaapt. Zal ik hem even wakker
maken?
<lied>
T: Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je
gouden toverstaf. Pief, poef, paf.
Het beeld komt tot leven
<knarsend geluid>
B: Wat gebeurt hier allemaal?
T: Ah, meneer Andersen, u bent wakker.
B: Andersen, Andersen, wie is dat nou weer?
T: Nou wordt ie mooi, dat ben u.
B: Maar nee mevrouw, dat beeld u zich maar in. Ik ben beeld.
T: Beeldend zult u bedoelen. U bent de meester der sprookjes, u
heeft wel honderden sprookjes geschreven en menig kinderhart op
hol doen slaan en ik ben uw grootste fan.
B: En hoe heet de goede man ook weer?
T: Hans Christian Andersen.
B: Andersen… nooit van gehoord. Zeg, tovert u mij maar weer
terug in een beeld, ik zat net veel te gemakkelijk.
T: Dat gaat niet.
B: Dat gaat niet?
T: Nee, de betovering duurt precies één uur. Als de klok twaalf
uur slaat wordt u vanzelf weer een beeld.
B: Beeldig! En wat moet ik tot die tijd doen dan?
T: Mij uw prachtige sprookjes vertellen natuurlijk, zodat ik ze
hoor uit de mond van de meester zelf.
<twinkelgeluid>
B: Nou goed dan, ik heb toch niet veel te doen. Er was eens een
meisje en ze heette Sneeuwwitje.
T: Sneeuwwitje? Maar dat is helemaal geen sprookje van u.
B: Geen sprookje van mij? Maar wat is dan wel een sprookje van
mij?
T: Dat staat in je boek.
B: In mijn boe… Oh, warempel, had ik me toch altijd al
afgevraagd wat er in dit boek stond. Nou Toffeetje, welk
sprookje wil je horen?
T: Even denken… ehm, de Nieuwe Kleren van de Keizer.
B: De Nieuwe Kleren van de Keizer…
T: Of nee, de Kleine Zeemeermin.
B: De Kleine Zeemeermin…
T: Of nee nee, het Lelijke Jonge Eendje.
B: Ja, welk sprookje wil je nu eigenlijk horen?
T: Het Lelijke Jonge Eendje.
B: Het Lelijke Jonge Eendje… ah, hier staat het. ‘Het begon
allemaal op een boerderij…’
T: Hatsikidokidee!
Blij, blij, blij, op de boerderij
<poefgeluid> <twinkelgeluid>
<muziek><dans><lied>
X: Blij, blij, blij, op de boerderij. Nog heel even wachten en
er komt er eentje bij. Blij, blij, blij, op de boerderij. Kijk,
de blije moeder zit al op het eerste ei.
ME: Kwak, kwak, kwak.
B: ‘Het was op deze boerderij dat Moeder Eend haar eieren aan
het uitbroeden was.’
<krakend ei>
ME: Kwak, kwak, kwak.
K1: Hallo.
<krakend ei>
K2: Joepie.
ME: Dag m’n lieve kindjes, jullie zijn zo lief en zacht. Ja dit
zijn echte kuikentjes waarop ik heb gewacht. Dag m’n lieve
kindjes, jullie zijn zo lief en zacht. Dit zijn echt de
kuikentjes waarop ik heb gewacht.
<dans>
X: Blij, blij, blij, op de boerderij. Nog heel even wachten en
er komt er eentje bij. Blij, blij, blij, op de boerderij. Kijk,
de blije moeder zit al op het tweede ei.
ME: Tweede ei? Nee hoor, het is m’n derde. Kijk maar: één, twee,
drie. Kwak, kwak, kwak.
<krakend ei>
K3: Mama.
B: ‘Zo waren drie van de vier eieren uitgebroed. Nu nog het
vierde en grootste ei.’
<X: Blij, blij, blij, op de boerderij. Nog heel even wachten en
er komt er eentje bij. Blij, blij, blij, op de boerderij. Kijk,
de blije moeder zit al op het vierde ei.>
<klopgeluiden>
ME: Wat een vreemd ei is dit.
<muziek> <krakend ei>
ME: En wat een vreemd eendje ben jij.
B: ‘Zo had Moeder Eend naast drie gewone eendjes een vreemde
eend in de bijt.’
X: Blij, blij, blij, op de boerderij. Zie ze daar nu zitten,
vier eendjes op een rij. Blij, blij, blij, op de boerderij. Al
past dat vierde eendje, er eigenlijk niet bij. Blij, blij, blij,
op de boerderij. Zie ze daar nu zitten, vier eendjes op een rij.
Blij, blij, blij, op de boerderij. Al past dat vierde eendje, er
eigenlijk niet bij.
Namen bedenken
B: ‘Nu moest Moeder Eend nog vier namen bedenken.’
ME: Eens kijken, hoe zal ik jou noemen?
K1: Ik ben het eerste kuikentje, het eerste.
ME: Dan noem ik jou Kuiken 1.
K2: Ik ben het tweede kuikentje, het tweede.
ME: Kuiken 2.
K3: Ik ben het derde kuikentje, het derde.
ME: Dan word jij Kuiken 3.
LK: Moe! Wacht eens even: Kuiken 1, Kuiken 2 en Kuiken 3?
RK: Maar dat is K3.
<dieren lachen>
LE: Mama, en ik dan? Ik heb nog geen naam.
LK: Nou moe, wat is dat voor een lelijk mormel?
RK: Ja, dat is me er eentje.
LK: Ja, een lelijk eendje.
<dieren lachen>
ME: Dat is een mooie naam: Lelijk Eendje. Kwak, kwak, kwak.
Een ‘alleendtje’
T: Maar dat is niet eerlijk.
B: Maar zo staat het geschreven Toffeetje.
T: En wat gebeurde er toen?
B: Iedereen liet het lelijke jonge eendje in de steek. Ze trok
de wijde wereld in en belandde uiteindelijk in een groot bos.
Zeg, kun jij ook een bos toveren?
T: Natuurlijk. Hatsikidokidee!
<poefgeluid>
B: Zo zwom het eendje dagenlang in de vijver om erachter te
komen wie ze werkelijk was.
T: En wie was ze dan?
B: Tja, dat staat achterin het verhaal. Maar ik weet wel dat ze
heel alleen was, als het ware een ‘alleendtje’.
Het lelijke alleendtje
<lied>
LE: Ik ben in mijn eentje, het lelijke alleendtje. Was ik maar
een tweetje, dan was ik niet meer alleen. Ik ben in mijn eentje,
het lelijke alleendtje. Oh, wat is de wereld toch gemeen,
niemand om me heen, maar alleen. Had ik maar een mama, die mij
de mooiste van de wereld vond. Die, als ik verdriet had, met
haar vleugels voor me open stond. Was ik maar zo lelijk niet, zo
lelijk als de nacht. Dan zou er misschien wel iemand zijn, die
aan mij dacht. Ik ben in mijn eentje, het lelijke alleendtje.
Was ik maar een tweetje, dan was ik niet meer alleen. Ik ben in
mijn eentje, het lelijke alleendtje. Oh, wat is de wereld toch
gemeen, niemand om me heen, maar helemaal alleen.
T: Oh, wat zielig meneer Andersen. En wat gebeurt er nu?
B: Tja, wat gebeurt er nu? Laten we maar gaan kijken.
Moeder Zwaan
<spartelend eendje><gegiegel>
MZ: Lotje, kom mee, want we moeten op zoek naar het verloren ei.
KZ: Maar mama, er is hier nog een zwaantje.
LE: Zwaantje? Nee hoor, ik ben een eendje, een lelijk eendje.
MZ: Maar nee, je bent een zwaan, net zoals wij. Maar heb jij
geen moeder dan?
LE: Jawel, moeder eend, maar die heeft me in de steek gelaten
omdat ik niet één van hen was.
KZ: Mama, misschien zat zij wel in het verloren ei?
MZ: Als dat zo is dan, dan ben jij mijn dochter en dan ben ik
je…
LE: …mama?
MZ: Ja, kom maar bij mij, ik heb je eindelijk gevonden.
LE: Oh mama…
MZ: Wat is er?
LE: Nou ik ook een zwaantje ben, word ik dan later net zo mooi
als jij?
MZ: Maar natuurlijk, jij bent geen lelijk eendje, jij bent een
prachtige zwaan.
LE: Oh, ik ben zo blij.
Blij, blij, blij (reprise)
<muziek><dans><lied>
X: Blij, blij, blij, op de boerderij. Kijk, die blije moeder
wenkt de kindjes aan hun zij. Blij, blij, blij, op de boerderij.
Iedereen gelukkig…
LK: …en het sprookje is voorbij.
Nog een sprookje
<kerkklok>
T: Oh, er is al een half uur verstreken en ik heb nog maar pas
één sprookje gehoord. Snel meneer Andersen, nog een sprookje.
B: Goed dan, wat dacht je van de Zeemeermin op de Erwt?
T: Huh? Volgens mij is meneer Andersen een beetje in de war. Het
is de Prinses op de <kinderen schreeuwen ‘erwt’> Erwt en de
Kleine <kinderen schreeuwen ‘zeemeermin’> Zeemeermin. Maar ik
wil het sprookje horen van de Rode Schoentjes.
B: De Rode Schoentjes, eens even kijken. Ah, hier heb ik het.
T: Oke, wat moet ik toveren?
B: Niets.
T: Niets?
B: Nou ja, een klein meisje.
T: Een klein meisje? Nou goed. Hatsikidokidee!
Er was eens een meisje
<poefgeluid><muziek><lied>
B: Er was eens een meisje, zo lief en zo klein. Ze droomde er
van een prinsesje te zijn. Een prinsesje met schoentjes, als
kersen zo rood. Want nu waren haar kleine voetjes zo bloot.
T: Bloot? Maar meneer Andersen, dat is koud hoor.
B: Geen vader, geen moeder, om voor haar te zorgen. Maar al haar
problemen verdwenen die morgen. Een koets met een rijke gravin
kwam voorbij. De vrouw vroeg aan het meisje:
G: Zeg, wie ben jij?
K: Karen, zo heet ik, heb honger en kou. Heeft u wat brood en
een deken mevrouw?
G: Ik zal je helpen, ik heb een idee. Spring in mijn koets en ga
met me mee.
T: Er waar gaan ze nou naar toe?
B: Ze gaan naar het landhuis van de gravin. Dat was een prachtig
huis, zo’n mooi huis had Karen nog nooit gezien.
T: Ah, een sprookjeslandhuis. Hatsikidokidee!
Het landhuis
<poefgeluid><twinkelgeluid>
B: En zo kwam Karen bij de gravin te wonen, ze kreeg werkelijk
alles wat ze maar wilde: mooie kleren, prachtig speelgoed, maar
er was maar één ding wat ze altijd had willen hebben, waar ze
altijd van had gedroomd.
T: Ja, ik weet het. Mag ik het zeggen?
B: Nee, je mag kijken.
G: Zo Karen, hier heb je geld voor medicijnen. Wees een lief
kind en ga ze voor me halen.
K: Mevrouw.
G: Wat is er m’n kind?
K: Mag ik…?
G: Wat wil je?
K: Rode schoentjes.
G: Rode schoentjes?
K: Ja, daar heb ik altijd al van gedroomd. Rode dansschoentjes
als kersen zo rood, dat ik kan dansen als een prinsesje.
G: Nee, daar komt niets van in. Rode schoentjes zijn uit den
boze, die zijn alleen bedoeld voor prinsessen. Jij, m’n kind,
gaat medicijnen halen.
De rode schoentjes
<muziek><lied>
B: En zo ging het meisje terug naar de stad,…
<poefgeluid>
…terwijl ze er niet zoveel zin meer in had. Ze liep door de
straten en wat zag ze daar? Twee knalrode schoentjes, een
schitterend paar.
K: Die moet ik hebben.
B:…zei Karen meteen. Met het geld in haar handen liep ze er
heen.
T: Stop!
<poefgeluid><twinkelgeluid>
B: Wat is er?
T: Wie heeft dit geschreven?
B: Hans Christian Andersen?
T: Maar dat kan toch niet? Nu koopt dat verwende kind van het
geld voor de medicijnen rode schoentjes, terwijl de gravin nog
zo had gezegd dat dat niet mocht.
B: Maar het staat er toch echt.
T: Oh. En wat komt er dan nu?
B: Eh… ‘En toen kwam er een fee…’
T: Een fee? Nou, die speel ik zelf wel.
B: Zeg Toffeetje, wat ben jij van plan?
T: Ik zal dat kind eens een lesje leren.
<twinkelgeluid>
K: Wie bent u?
T: De fee.
K: De fee?
T: En ik betover nu die twee, zodat ze dansen eeuwenlang, met
alle muziekjes mee. Hatsikidokidee!
<poefgeluid>
B: Er gebeurt niets.
T: Wacht nou maar af. En waar gaat ze nu naar toe?
K: Ze? Ik ga naar de kerk.
B: Inderdaad, de kerk.
T: Oke. Hatsikidokidee!
In de kerk
<poefgeluid>
B: En zo ging Karen met haar gloednieuwe rode dansschoentjes
naar de kerk.
<kerkgeluiden>
D: Dominus patrus. Geachte gemeente en mensen in de kerk. En dan
zal nu het lied weerklinken van het orgel. Gustaf, zet maar in.
<klompendansmuziek op orgel><dans>
T: Zie je wel, de spreuk werkt. De schoentjes zullen dansen op
de muziek en nooit meer stoppen.
D: Zeg meisje, wil jij wel eens ophouden met dat dansen?
K: Maar dat kan ik niet.
X: Ooh.
D: Hoezo, dat kan je niet? Je bent hier wel in de kerk hoor.
K: Maar ik ben het niet die dansen wil, dat zijn mijn
schoentjes. Ze dansen vanzelf.
D: Maak dat de kat wijs. En hoe durf je met rode dansschoentjes
in de kerk te komen? Nee meisje, stop, verdwijn.
T: Zo, haar verdiende loon.
Het draaiorgel
<klompendansmuziek op draaiorgel><dans>
V: Zeg meisje, waarom ben je zo raar aan het dansen midden op
straat?
K: Ik kan niet anders, mijn schoentjes zijn betoverd.
V: Betoverd?
K: Wat moet ik nou doen? Ik sta overal voor gek.
B: Ga naar de dansherberg, daar val je niet zo op.
T: Dat is een goed idee. Hatsikidokidee!
De dansherberg
<poefgeluid><klompendansmuziek op marsritme><dans>
B: Die rode schoentjes kunnen wel erg goed dansen he?
T: Ja, maar ze kunnen ook de tango.
<twinkelgeluid><klompendansmuziek op tango><dans>
T: Ik weet er nog één: Rock and Roll.
<twinkelgeluid><klompendansmuziek op rock and roll><dans>
B: Ik hou toch meer van klassiek.
T: Dat kan ook.
<twinkelgeluid><klompendansmuziek op klassiek>
K: Oh, lieve fee, ik kan niet meer.
T: Sorry Karen, maar de schoentjes zijn nog lang niet
uitgedanst.
<dans>
B: Zeg, kunnen die schoentjes misschien ook tappen?
T: Da’s een goeie.
<twinkelgeluid><klompendansmuziek op tap><tapdans>
<klompendansmuziek op Riverdance>
De schoentjes zijn uitgedanst
K: Ik wil niet meer dansen en ik wil ook geen rode schoentjes
meer.
T: Zo Karen, heb jij je lesje geleerd?
K: Bent u daar alweer? Oh, het spijt me zo, lieve fee.
T: Ach, het geeft niet. Nu heb ik tenminste in jouw sprookje
kunnen meespelen.
Ga maar naar de gravin en vertel haar alles wat je hebt
meegemaakt.
K: En mijn schoentjes dan?
T: Oh, bijna vergeten. Hatsikidokidee.
<muziek><twinkelgeluid>
K: Dank u wel, lieve fee.
T: Graag gedaan Karen.
<muziek><dans>
Twaalf uur
B: En de rode schoentjes dansen nog altijd door. Zo, dat was een
mooi sprookje he?
T: Ja, en nu wil ik nog een sprookje horen, dat van de Kleine
Zeemeermin.
B: De Kleine Zeemeermin. ‘Het begon allemaal in een grote
oceaan…’
<kerkklok>
T: Oh nee, het is twaalf uur, het uur is om. Je zal weer een
beeld worden.
B: Ah, eindelijk weer mezelf. Ik voel mijn ledematen al strammer
worden.
T: Maar nu zal ik geen sprookjes meer van jou kunnen horen.
B: Oh, dat spijt me Toffeetje. Maar ik weet een plaats waar je
al mijn sprookjes kan horen en zien.
T: Oh, wat fantastisch. Vertel maar, waar is het?
B: Dan moet je naar de Eft… Dan moet je naar de E…
<knarsend geluid>
T: Oh nee, hij is weer een beeld geworden en wat is nu de Eft?
Weten jullie het misschien kinderen? Wat zeggen jullie? De
Efteling? En kan ik daar alle sprookjes zien en horen? Dan ga ik
daar naar toe.
Hatsikidoe, hatsikidee (slotlied)
<muziek><lied>
T: Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je
gouden toverstaf en tover met dit feetje mee. Hatsikidoe,
hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je gouden
toverstaf. Pief, poef, paf. Ik woon op een grote wolk, achter de
regenboog. Met wel honderd feeën wonen wij daar hoog en droog.
Het zijn echt leuke meiden, ’t is altijd dolle pret. Want we
slapen met z’n allen in het feeënhemelbed.
<dans>
X: Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je
gouden toverstaf en tover met dit feetje mee. Hatsikidoe,
hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je gouden
toverstaf. Pief, poef, paf.
T: Ik zwaai met mijn toverstaf en roep voor het slapen gaan:
Hatsikidokidee, het sprookjesboek zal open gaan. Kom gezellig
bij me zitten, dan lees ik een sprookje voor. Ik lees ze van
begin tot eind, van achteren naar voor.
<dans>
X: Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je
gouden toverstaf en tover met dit feetje mee. Hatsikidoe,
hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je gouden
toverstaf. Pief, poef, paf.
T: Als de maan dan aan de hemel staat, sluit ik het grote boek.
Maar het sprookjesfeest is niet gedaan, oh nee. Ik zeg: Meiden
kom, we brengen nu een nachtelijk bezoek, aan de Efteling, dus
vlieg maar met me mee.
<dans>
X: Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je
gouden toverstaf en tover met dit feetje mee. Hatsikidoe,
hatsikidee, ik ben de lieve sprookjesfee. Neem je gouden
toverstaf. Pief, poef, paf. Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de
lieve sprookjesfee. Neem je gouden toverstaf en tover met dit
feetje mee. Hatsikidoe, hatsikidee, ik ben de lieve
sprookjesfee. Neem je gouden toverstaf. Pief, poef, paf.
T: Dag kinderen, nog veel plezier vandaag. Misschien zien we
elkaar nog eens in de Efteling. Hatsikidoei.
< X: Hatsikidoe, hatsikidee, hatsiki-hatsiki-hatsikidee.
Hatsikidoe, hatsiki-hatsiki-dee!>
<muziek>
|