Voor velen is de Efteling veel meer dan zomaar
een dagje uit in een omgeving met vaak
verbluffend originele attracties. De Efteling
is voor hen meer dan de som van haar
vermakelijkheden; want tussen de meesterwerken
van Reijnders, Pieck, Van de Ven, Knoet, Den
Dulk en alle anderen is de natuur hét cement
dat het park naadloos bijeenhoudt. De natuur
vormt een groene deken van rust die de hectiek
van een dagje Efteling neutraliseert. Ze zorgt
er voor dat een bezoek aan het Sprookjespark
mentaal lang niet zo vermoeiend is als een
bezoek aan om het even welk ander ‘pretpark’
ook. De Efteling is namelijk in hart en nieren
nog steeds een natuurpark; de moderne
voortzetting van ‘Stichting Natuurpark de
Efteling’, zoals men het in de vroege jaren
vijftig notarieel liet vastleggen.
Genieten van de Eftelingse flora en fauna kan
uiteraard te voet; wie in de vroegte door het
Sprookjesbos loopt, met de dauwdruppels nog
onaangeroerd op de frisse blaadjes van de in
een ochtendbries ritselende beuken, zal zich
niet direct in het grootste en drukste
themapark van Nederland wanen. Wie wandelt over
het Heksenpad en tussen de boomstammen door de
brokkelige muren van het
Spookslot ontwaart,
zal zich wellicht voelen als Jorinde of
Joringel; te dicht bij de vervaarlijke burcht
van de heks die hen daarvoor zal straffen.
Genieten van de Wereld vol Wonderen in al haar
groeiende en bloeiende pracht kan echter ook in
de attractie die in 1981 het Kaatsheuvelse
attractieaanbod kwam versterken. Wie de rust te
voet niet vindt, zal in de Gondoletta zeker
slagen.
1981 is in de Efteling-geschiedenis zonder
twijfel vooral hét jaar van de Python. De
ruimtereis in Europa’s enige multiloopcoaster
was binnen luttele weken een begrip in het
land. Luid schreeuwden jeugdigen hun longen uit
hun lijf tijdens de drop en even zo luid
krijsten dappere vaders in de kurkentrekkers of
Bajern-curves. Heel wat minder scherpe bochten
maken de bootjes van de Gondoletta. Welhaast
alsof ze ter compensatie van het stalen geweld
in Areaal Oost zijn aangekocht, dobberen ze
statig en zonder enig vertoon van hectiek over
de Siervijver en het aansluitende kanaal. Een
tochtje met de Gondoletta is een tocht vol rust
en natuurschoon. Het is de perfecte
onderbreking van een dag vol intense
verwondering in al die andere attracties van
het park. Even weg van het bliep bliep, het
tuut tuut. Even alleen maar dobberen, varen,
glijden tussen zwanen, eenden, honderden
karpers en de zachte klanken van een harp...
De geschiedenis van de rustieke vaartocht, maar
met name haar pittoreske landschappelijke
omgeving, begint veel eerder dan het
openingsjaar 1981. Weinig andere
Efteling-attracties wortelen met hun oorsprong
zo diep in de zandige stoffige geschiedenis van
het Natuurpark. Voor de basis van de Gondoletta
moeten we namelijk terug naar een periode nét
na de Tweede Wereldoorlog. Ja heus: we gaan
zelfs terug tot voor de opening van het
Sprookjesbos.
We schrijven het jaar 1948; een belangrijk jaar
in de ontstaansgeschiedenis van de Gondoletta.
Het is in dit jaar dat burgemeester Rein van
der Heijden de leiding over het slaperige
Langstraatdorpje Kaatsheuvel op zich neemt.
Zijn visie op de ontwikkeling van het toerisme
als tweede pijler voor de economie van het
gebied (naast de dan nog florerende
schoenenindustrie) zal van verregaande invloed
blijken te zijn, met name voor de dan nog
sluimerende toestand van de stichting “Sportpark”.
De in 1937 opgerichte stichting en haar gronden
hebben de oorlog heelhuids doorstaan, maar veel
meer dan wat voetbalwedstrijden van club “de
Parktrappers” is er niet voorgevallen in deze
periode.
Het sportpark werd destijds, midden jaren
dertig en dus midden in de crisisjaren voor de
oorlog, aangelegd door de Koninklijke
Nederlandsche Heidemaatschappij. Het waren
zware tijden met een hoge werkloosheid, waarbij
voor honderden arbeiders de door Sociale Zaken
gesubsidieerde werkverschaffingsprojecten van
de Heidemij de enige manier waren om brood op
de plank te krijgen.
In het zelfde jaar 1948 keert de Heidemij terug
naar Kaatsheuvel. De ingenieurs Heijdelberger
(van de K.N.H.M.) en Markvoort (van de D.U.W.,
Dienst Uitvoerende Werken), presenteren een
plan tot uitbreiding van het Sportpark.
Uiteraard in de vorm van werkzaamheden die
passen binnen het kader van D.U.W. en K.N.H.M.:
veel graven en zand verplaatsen. Op één
augustus 1949, snel na het grote succes van de
tentoonstelling “De Schoen” op het terrein van
het Sportpark, gaat de gemeente (bij monde van
Van der Heijden, pastoor De Klijn en kapelaan
Rietra) in zee met de Heidemij, om zo de
toeristische aantrekkingkracht van het gebied
nog meer te versterken. De plannen van de
gemeente overstijgen die van Heijdelberger en
Markvoort van het jaar ervoor. Groots wil men
uitpakken: tien hectaren aan vijvers moeten er
aangelegd worden en bergen opgeworpen, om zo
een aantrekkelijk recreatiepark te creëren.
Een jaar later, op vrijdagmiddag 25 augustus
1950, steekt Markvoort zelf de eerste spade in
de grond. De aanleg van een grote vijver is
begonnen. Het toekomstige eiland in de vijver
wordt gemarkeerd door een vlag die de
erevoorzitter van de kort ervoor opgerichte
stichting “Natuurpark de Efteling”, deken Van
den Berkel, en burgemeester Van der Heijden
samen hijsen. Hoewel de vijver het opvallendste
onderdeel van het project is op dat moment,
werken de tientallen arbeiders in de periode na
de start van de eerste werkzaamheden ook aan
paden, velden en parkeerplaatsen. Zwaar werk,
dat geheel zonder mechanische hulpmiddelen
wordt verricht.
Is de Gondoletta, of tenminste de
Siervijver, een rustiek monument ter
herinnering aan de uitbuiting van
laaggeschoolde, sociaal zwakkere arbeiders?
Of is het een onopvallend symbool van de
hoop die velen in de naoorlogse jaren toch
putten uit het werken aan de wederopbouw
van het land, waarbij ook een project als
de herstructurering van het Sportpark als
positief gezien kan worden? Rijk werd de
arbeider er in elk geval niet van; in deze
naoorlogse jaren verdiende iemand in de
“werkverschaffing” tussen de € 8,00 en €
10,00 per week. Opzettelijk stuurde de
regering de werklozen naar grote projecten
ver van huis, zodat de meesten daar wel
moesten overnachten. Alleen op
zaterdagavond en de hele zondag konden zij
thuis bij hun gezinnen zijn, om zo het
vlees te snijden en de kerk te bezoeken.
In 1944, vlak na de bevrijding, werd in het
zuiden van het land de Dienst Uitvoerende
Werken (D.U.W.) opgericht. Het formele doel
van de D.U.W. werd in die tijd omschreven
als “Het verruimen van de werkgelegenheid
en het verschaffen van nuttige arbeid aan
werklozen”. In werkelijkheid richtte de
D.U.W. zich op tijdelijk werklozen. De
dwang die voorheen bekend was van de
vooroorlogse werkverschaffing bleef
bestaan. Het geboden werk bleef even
primitief en ongezond als toen en de
arbeidsvoorzieningen waren meestal treurig.
De D.U.W. bouwde dan ook een slechte
reputatie op onder betrokkenen. 'Door
Uitbuiting Winst' en 'Door Uitputting tot
Wanhoop' waren de weinig vleiende bijnamen
die de dienst droeg. Er was veel verzet
tegen de D.U.W. en behalve stakingsacties
waren er ook 'omgekeerde' stakingen,
waarbij fatsoenlijk werk werd afgedwongen.
In 1954 werd de D.U.W. als gevolg van de
toenemende krapte op de arbeidsmarkt en
protesten afgeschaft.
De Koninklijke Nederlandsche
Heidemaatschappij is veel ouder dan de
Dienst. De “Heidemij” of K.N.H.M. werd in
1888 opgericht met als doelstelling “Het
adviseren bij en het stimuleren van de
ontginning van woeste gronden, het
aanleggen en in standhouden van bossen en
het aanleggen en onderhouden van
bevloeiings- en grondverbeteringswerken.”
Al snel breidden de werkzaamheden zich uit
van alleen adviseren tot het uitvoeren van
deze werken, al of niet in samenwerking met
arbeiders in dienst van de
werkverschaffing. De K.N.H.M. bestaat in
afgeleide vorm nog steeds; de
grondwerkzaamheden worden tegenwoordig
uitgevoerd door het commerciële bedrijf
Arcadis. Onder de naam “Koninklijke
Nederlandsche Heidemaatschappij” opereert
tegenwoordig een ideële vereniging. Haar
doel is “het bijdragen aan de verbetering
van de leefomgeving”.
|
|