ij schrok wakker. Het was er nu heel donker. Hij wilde weer naar de
klok kijken, maar ditmaal hij kon de wijzers niet zien. De maan
moest achter de wolken zijn verdwenen, want ook buiten was het
pikdonker. Hij keek opnieuw heel aandachtig naar de klok en langzaam
maar zeker kon hij de wijzers onderscheiden. Hij schrok. Zowel de
grote als de kleine wijzer draaiden snelle rondjes. Lavi werd er
bang van. Zijn kamer was gevuld met grote zwarte schaduwen. Maar
toen hij naar de deur keek schrok Lavi weer. Er was licht aan achter
die deur. Het leek wel daglicht.
In dat licht zag hij de schaduw van twee voeten. Er stond iemand
achter de deur. Lavi wilde zijn pantoffels aandoen, maar het viel
hem op dat hij ze nog aan had. Was het dan allemaal geen droom
geweest? Hij liep behoedzaam naar de deur en pakte de deurknop. Lavi
haalde een keer diep adem, draaide de knop om en opende voorzichtig
de deur. Toen hij zag wat erachter stond viel hij bijna om van
angst. Achter zijn deur stond een lange, slanke gedaante, die geheel
in het zwart gehuld ging. Een grote zwarte kap verborg zijn gezicht,
maar ergens was Lavi daar blij om. De gedaante had een lange stok.
Hij keek Lavi aan en zei niets.
“Bent u…de geest van de toekomst?”, vroeg Lavi de gedaante. De
gestalte bewoog langzaam zijn hoofd bevestigend op en neer. Hij ging
aan de kant en Lavi kon nu achter zijn rug kijken. Hij keek niet,
zoals hij verwacht had, de hal van zijn huisje in, maar hij keek
naar het Lavenlaer, dat er nu wel erg somber uitzag. Het was zo te
zien winter, er waren geen bladeren aan de bomen en het Lavenlaer
werd bedekt door een dik pak sneeuw. Hij stond tegenover het
Leerhuys. Toen hij achter zich keek was de deur van zijn slaapkamer
verdwenen.
“Wat is hier te zien?”, vroeg hij de geest, maar die gebaarde dat
hij zelf moest kijken. In het Leerhuys zag Lavi iemand zitten. Eerst
dacht hij dat hij het zelf was, maar toen hij nog een keer keek zag
hij dat het Led was. Maar wat zag Led er oud uit! Hij was gerimpeld
en bleek en hij had grote wallen onder zijn ogen. Hij was druk bezig
met een studie in een dik boek.
“Is dat Led? Maar, is dit niet kerstmis? Jij bent toch de geest van
kerstmis van de toekomst?”, vroeg Lavi.
De geest zweeg.
“Waarom is hij dan aan het werken? Het is zo’n levensgenieter.”
De geest zweeg nog steeds. Hij stak zijn dunne arm uit en wees
ergens naar. Het was een plaats vlak voor het Leerhuys. Er stond een
kleine steen, het leek wel een gedenkplaat. Lavi keek ernaar en
kreeg het ineens erg koud. Hardop las hij voor wat erop stond:
“Een les om nooit meer geleerd te worden. Voor Everding, de kabouter
die hier het grote Lood legde.” Lavi keek naar de geest, die naar
hem stond te kijken. “Is hij…dood?”.
De geest draaide zich om. Hij zweefde een stuk van het Leerhuys
vandaan en wenkte Lavi om hem te volgen. Lavi volgde de geest. De
zwarte gestalte leek niet te lopen, maar te zweven in zijn lange
zwarte kleed. Even voelde Lavi iets van angst. Voor zich uit zag hij
nu het Loof en Eerhuys opdoemen, waar het beeld van Vader Laaf stond.
Hij zag ook dat er een toren bij was gekomen in het midden. De geest
ging naar binnen, waar het beeld van Vader Laaf stond en Lavi volgde
hem. Binnen stond de geest hem op te wachten voor het beeld van
Vader Laaf. Hij verborg de opening naar de middelste toren. Lavi
wilde weten wat er in die toren was.
“Wat is daar?”, zei Lavi, terwijl hij zijn angst voelde groeien.
De geest bleef zwijgen, draaide zich om en zweefde verder, de
middelste toren in, alwaar hij weer stil bleef staan. Lavi volgde
hem niet. Hij had het erg koud gekregen en hij voelde zich
diepongelukkig. De gedenkplaat ter ere van Everding, de kabouter die
hij in de steek had gelaten, Led die zo ongelukkig was geworden, het
werd hem allemaal teveel. Langzaam schuifelde hij op zijn sloffen
naar de geest. Die stond te kijken naar een gouden beeld. Het was
een Laaf, met een bril op en een lang gewaad aan. Het was hijzelf!
“Dit kan toch niet, geest, zeg me dat het niet waar is”, jammerde
Lavi. Hij las de tekst die onder zijn beeld op een bordje was
geschreven.
Voor Lavi, de Laaf die het Grote Lood legde omdat hij niet van
Lotje getikt wilde worden.
Lavi voelde het bloed wegtrekken uit zijn gezicht. “Dit kan niet”,
jammerde hij. “Dit wil ik niet. Dit moet toch te veranderen zijn.
Geef me nog een kans!”, smeekte hij de geest, die bleef zwijgen.
“Geef me een kans om alles goed te maken.” De geest begon naar hem
toe te komen en ging vlak voor Lavi zweven. Hij begon angstig
achteruit te schuifelen, de derde toren in. “Geef me nog een kans”,
Lavi voelde dat hij begon te huilen, maar het kon hem niets meer
schelen. “Alstublieft”, maar de geest bleef zwijgend naar Lavi
toekomen, die angstig achteruit bleef schuifelen. “Ik zal alles
goedmaken, ik beloof het”, jammerde Lavi tegen de geest die zich
over hem heen begon te buigen, alsof hij hem wilde verzwelgen in
zijn zwarte kleed. Lavi keek om en zag dat hij vlak boven het gat
stond waardoor de Laven in Laafsheuvel waren gekomen. Hij verschrok
en verloor zijn evenwicht. Hij het nog te bewaren, door zich vast te
houden aan de kap van de geest. Maar die liet los en hij viel
achterover in het gat, met de kap in zijn handen en zijn ogen
gericht op het gat daarboven. Hij zag een oude man, met wallen onder
zijn ogen en veel rimpels. De man had zilvergrijze haren en op zijn
mondhoek was een flauwe glimlach te zien. Maar veel tijd kreeg Lavi
niet om de geest van de toekomst te bekijken, hij viel snel naar
beneden, naar het eind van zijn bestaan… Het eind van zijn leven…
Naar de slaapkamervloer. De slaapkamervloer?
|