Een Laafs Kerstverhaal - 7

 

Hij schrok wakker. Het was er nu heel donker. Hij wilde weer naar de klok kijken, maar ditmaal hij kon de wijzers niet zien. De maan moest achter de wolken zijn verdwenen, want ook buiten was het pikdonker. Hij keek opnieuw heel aandachtig naar de klok en langzaam maar zeker kon hij de wijzers onderscheiden. Hij schrok. Zowel de grote als de kleine wijzer draaiden snelle rondjes. Lavi werd er bang van. Zijn kamer was gevuld met grote zwarte schaduwen. Maar toen hij naar de deur keek schrok Lavi weer. Er was licht aan achter die deur. Het leek wel daglicht.Het Loerhuys -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2001 In dat licht zag hij de schaduw van twee voeten. Er stond iemand achter de deur. Lavi wilde zijn pantoffels aandoen, maar het viel hem op dat hij ze nog aan had. Was het dan allemaal geen droom geweest? Hij liep behoedzaam naar de deur en pakte de deurknop. Lavi haalde een keer diep adem, draaide de knop om en opende voorzichtig de deur. Toen hij zag wat erachter stond viel hij bijna om van angst. Achter zijn deur stond een lange, slanke gedaante, die geheel in het zwart gehuld ging. Een grote zwarte kap verborg zijn gezicht, maar ergens was Lavi daar blij om. De gedaante had een lange stok. Hij keek Lavi aan en zei niets.
“Bent u…de geest van de toekomst?”, vroeg Lavi de gedaante. De gestalte bewoog langzaam zijn hoofd bevestigend op en neer. Hij ging aan de kant en Lavi kon nu achter zijn rug kijken. Hij keek niet, zoals hij verwacht had, de hal van zijn huisje in, maar hij keek naar het Lavenlaer, dat er nu wel erg somber uitzag. Het was zo te zien winter, er waren geen bladeren aan de bomen en het Lavenlaer werd bedekt door een dik pak sneeuw. Hij stond tegenover het Leerhuys. Toen hij achter zich keek was de deur van zijn slaapkamer verdwenen.
“Wat is hier te zien?”, vroeg hij de geest, maar die gebaarde dat hij zelf moest kijken. In het Leerhuys zag Lavi iemand zitten. Eerst dacht hij dat hij het zelf was, maar toen hij nog een keer keek zag hij dat het Led was. Maar wat zag Led er oud uit! Hij was gerimpeld en bleek en hij had grote wallen onder zijn ogen. Hij was druk bezig met een studie in een dik boek.
“Is dat Led? Maar, is dit niet kerstmis? Jij bent toch de geest van kerstmis van de toekomst?”, vroeg Lavi.
De geest zweeg.
“Waarom is hij dan aan het werken? Het is zo’n levensgenieter.”
De geest zweeg nog steeds. Hij stak zijn dunne arm uit en wees ergens naar. Het was een plaats vlak voor het Leerhuys. Er stond een kleine steen, het leek wel een gedenkplaat. Lavi keek ernaar en kreeg het ineens erg koud. Hardop las hij voor wat erop stond:
“Een les om nooit meer geleerd te worden. Voor Everding, de kabouter die hier het grote Lood legde.” Lavi keek naar de geest, die naar hem stond te kijken. “Is hij…dood?”.
De geest draaide zich om. Hij zweefde een stuk van het Leerhuys vandaan en wenkte Lavi om hem te volgen. Lavi volgde de geest. De zwarte gestalte leek niet te lopen, maar te zweven in zijn lange zwarte kleed. Even voelde Lavi iets van angst. Voor zich uit zag hij nu het Loof en Eerhuys opdoemen, waar het beeld van Vader Laaf stond. Hij zag ook dat er een toren bij was gekomen in het midden. De geest ging naar binnen, waar het beeld van Vader Laaf stond en Lavi volgde hem. Binnen stond de geest hem op te wachten voor het beeld van Vader Laaf. Hij verborg de opening naar de middelste toren. Lavi wilde weten wat er in die toren was. Lals Brouwhuys -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2001
“Wat is daar?”, zei Lavi, terwijl hij zijn angst voelde groeien.
De geest bleef zwijgen, draaide zich om en zweefde verder, de middelste toren in, alwaar hij weer stil bleef staan. Lavi volgde hem niet. Hij had het erg koud gekregen en hij voelde zich diepongelukkig. De gedenkplaat ter ere van Everding, de kabouter die hij in de steek had gelaten, Led die zo ongelukkig was geworden, het werd hem allemaal teveel. Langzaam schuifelde hij op zijn sloffen naar de geest. Die stond te kijken naar een gouden beeld. Het was een Laaf, met een bril op en een lang gewaad aan. Het was hijzelf!
“Dit kan toch niet, geest, zeg me dat het niet waar is”, jammerde Lavi. Hij las de tekst die onder zijn beeld op een bordje was geschreven.

Voor Lavi, de Laaf die het Grote Lood legde omdat hij niet van Lotje getikt wilde worden.

Lavi voelde het bloed wegtrekken uit zijn gezicht. “Dit kan niet”, jammerde hij. “Dit wil ik niet. Dit moet toch te veranderen zijn. Geef me nog een kans!”, smeekte hij de geest, die bleef zwijgen. “Geef me een kans om alles goed te maken.” De geest begon naar hem toe te komen en ging vlak voor Lavi zweven. Hij begon angstig achteruit te schuifelen, de derde toren in. “Geef me nog een kans”, Lavi voelde dat hij begon te huilen, maar het kon hem niets meer schelen. “Alstublieft”, maar de geest bleef zwijgend naar Lavi toekomen, die angstig achteruit bleef schuifelen. “Ik zal alles goedmaken, ik beloof het”, jammerde Lavi tegen de geest die zich over hem heen begon te buigen, alsof hij hem wilde verzwelgen in zijn zwarte kleed. Lavi keek om en zag dat hij vlak boven het gat stond waardoor de Laven in Laafsheuvel waren gekomen. Hij verschrok en verloor zijn evenwicht. Hij het nog te bewaren, door zich vast te houden aan de kap van de geest. Maar die liet los en hij viel achterover in het gat, met de kap in zijn handen en zijn ogen gericht op het gat daarboven. Hij zag een oude man, met wallen onder zijn ogen en veel rimpels. De man had zilvergrijze haren en op zijn mondhoek was een flauwe glimlach te zien. Maar veel tijd kreeg Lavi niet om de geest van de toekomst te bekijken, hij viel snel naar beneden, naar het eind van zijn bestaan… Het eind van zijn leven… Naar de slaapkamervloer. De slaapkamervloer?