e geest van Vader Laaf zwaaide een keer met zijn armen en begon
kleiner te worden totdat hij ongeveer tot de helft gekrompen was.
Hij was nog steeds veel te groot voor een laaf, maar hij scheen het
niet erg te vinden. Hij zwaaide nogmaals met zijn armen en de tafels
met al het lekkers verdwenen en maakten plaats voor de sombere tafel
die Lavi midden in zijn kamer had staan. In de hoek stond het bureau
waar Led normaal aan werkte.
“Hmm”, zei de geest, terwijl hij de sombere grijze ruimte met een
ontevreden blik bekeek. “Niet helemaal goed”. Hij zwaaide met zijn
armen en de kaarsen brandden ineens weer allemaal, zodat de ruimte
er alweer wat minder somber uitzag. “Beter”, zei de geest, “Maar nog
steeds niet goed genoeg.
Daar
moet je toch nog wat aan doen, Lavi. Maar volg mij nu maar, dan zal
ik je eens wat laten zien.” Hij en Lavi gingen door de deur naar
buiten, waarbij de geest bukte om zijn hoofd niet te stoten aan de
deurpost. Zodra Lavi over de drempel stapte was het buiten ineens
licht.
“Hoe kan dit?”, vroeg hij de geest. “Is het al zo laat?”
Maar de geest schudde zijn hoofd en zei: “Ik ben de geest van kerst
van het heden. Het is nu kerstmis, iedereen is druk bezig met de
voorbereidingen voor het grote banket dat Oermoeder Lot geeft. Lavi
zag dat het best druk was in de straten van het besneeuwde Lavenlaer.
De kinderen die bij hem op school zaten waren druk bezig
sneeuwballen te gooien. De sneeuwballen gingen recht door hem heen.
“Waarom word ik niet geraakt?”, vroeg Lavi aan de geest.
“Omdat je eigenlijk hier niet bent. We zijn nu in morgen, dit moet
nog gebeuren, we zijn niet echt hier”, antwoordde deze.
Lavi en de Geest liepen onder de poort door, tussen het Lonkhuys en
het Slakkenhuys, het dorp uit. Vlak daarbuiten waren enkele Laven
bezig een groots kampvuur aan te leggen. Daar rond omheen waren
tafels en banken neergezet. Hier zou het kerstfeest vanavond
gehouden gaan worden. Lavi moest toegeven dat het er gezellig en
warm uitzag. Ze keken even, maar toen liep de geest weer aan. Hij
volgde de geest terug het dorp in. Ze liepen naar het Lariekoekhuys.
Toen ze bij het gebouwtje kwamen zag Lavi dat er grote koperen
ketels waren opgesteld daar. Onder elke ketel brandde een vuurtje.
De bakkers en wat andere Laven waren druk aan het roeren in de
ketels. Boven een vuur werden kalkoenen geroosterd en aardappels
gepoft. De dampen die hem tegemoet kwamen waren werkelijk
verrukkelijk. In de ketels zag Lavi soep zitten en ook werden er
allerlei soorten groenten in gekookt. En wat rook het toch lekker.
Hij volgde de geest naar binnen, de bakkerij in, en daar zag hij dat
er allerlei soorten broden gebakken werden en dat ook de toetjes
hier gemaakt werden. Veel Laven liepen af en aan en er werd druk
gewerkt. Lavi was zich er nooit van bewust geweest dat er zoveel
werk werd gestoken in het banket dat Oermoeder Lot jaarlijks gaf.
Hij volgde de geest verder, weer het dorp in en onderweg kwamen ze
Lal en enkele brouwers van het Brouwhuys tegen, die grote tonnen
droegen waarin ongetwijfeld de nodige liters Lurk en Limoen zaten.
Ze waren onderweg naar het grote vuur, de drank was ongetwijfeld
voor vanavond. Lavi volgde de geest nog steeds en de twee kwamen bij
het kleine huisje van Led.
Lavi
keek naar binnen. “Waarom is Led niet bezig om mee te helpen met de
voorbereidingen?”, vroeg hij Vader Laaf. “Omdat Led te druk is met
andere zaken. Hij moet immers veel werk doen en als hij vandaag
niets doet krijgt hij het waarschijnlijk veel te druk de komende
tijd. Hij is veel bezig met zijn werk.”
Lavi zag dat Led achter zijn studeertafel zat te schrijven. Led was,
terwijl de andere laven druk bezig waren met de voorbereidingen voor
het grote feest, gewoon door blijven werken, uit angst voor hem.
Lavi kreeg het daar moeilijk mee. Hij was veel te hard geweest voor
zijn trouwe hulpje.
“Kom, ik moet je nog meer laten zien”, zei Vader Laaf. Lavi volgde
hem weer tot ze bij het Leerhuys kwamen. Er was niemand te zien hier,
althans niet op het eerste gezicht. De geest stopte en bleef op een
kleine afstand van het Leerhuys staan.
“Wat is hier te zien?”, vroeg Lavi hem.
De geest zei niets en keek zwijgend voor zich uit. Toen zag Lavi
onder zijn schooltje een klein ondergesneeuwd hoopje liggen. Lavi
liep erheen en zag dat het een klein mannetje met een versleten rood
mutsje was. Het was Everding, de kabouter die de avond daarvoor bij
hem om eten was komen vragen. Het mannetje lag te bibberen in de kou
en hij zag er maar bleek uit.
“Waarom ligt hij hier?”, vroeg Lavi de geest, maar die zei niets.
“Kan ik hem mijn mantel niet geven? Kan ik hem niet meenemen? Als
hij hier blijft liggen zal hij zeker doodgaan, niemand zal hem hier
zien.”
“Bedenk dat je hier niet bent. Dit is een beeld van hoe het er met
kerst uit zal zien”, antwoordde de geest hem. “Je kunt hier niets
doen”.
Lavi keek nogmaals naar de kabouter die lag te rillen in de kou. Met
zijn rode haren en zijn bleke gezichtje zag hij er kwetsbaar uit.
Lavi wendde zijn blik af.
“Haal me weg van hier. Ik wil graag ergens anders heen”, zei hij.
Hij keek nogmaals naar de kabouter die schokkerig aan het ademen
was. De geest knikte en het landschap om hem heen begon te vervagen.
De geest van Vader Laaf werd ook vager en het leek alsof Lavi omhuld
werd door een dik pak mist. De mist werd dichter en dichter en
omsloot hem als een ontastbare deken. Even was Lavi bang dat hij zou
gaan stikken…
|