Een Laafs Kerstverhaal - 6

 

De geest van Vader Laaf zwaaide een keer met zijn armen en begon kleiner te worden totdat hij ongeveer tot de helft gekrompen was. Hij was nog steeds veel te groot voor een laaf, maar hij scheen het niet erg te vinden. Hij zwaaide nogmaals met zijn armen en de tafels met al het lekkers verdwenen en maakten plaats voor de sombere tafel die Lavi midden in zijn kamer had staan. In de hoek stond het bureau waar Led normaal aan werkte.
“Hmm”, zei de geest, terwijl hij de sombere grijze ruimte met een ontevreden blik bekeek. “Niet helemaal goed”. Hij zwaaide met zijn armen en de kaarsen brandden ineens weer allemaal, zodat de ruimte er alweer wat minder somber uitzag. “Beter”, zei de geest, “Maar nog steeds niet goed genoeg. Het Lavenlaer -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2001Daar moet je toch nog wat aan doen, Lavi. Maar volg mij nu maar, dan zal ik je eens wat laten zien.” Hij en Lavi gingen door de deur naar buiten, waarbij de geest bukte om zijn hoofd niet te stoten aan de deurpost. Zodra Lavi over de drempel stapte was het buiten ineens licht.
“Hoe kan dit?”, vroeg hij de geest. “Is het al zo laat?”
 
Maar de geest schudde zijn hoofd en zei: “Ik ben de geest van kerst van het heden. Het is nu kerstmis, iedereen is druk bezig met de voorbereidingen voor het grote banket dat Oermoeder Lot geeft. Lavi zag dat het best druk was in de straten van het besneeuwde Lavenlaer. De kinderen die bij hem op school zaten waren druk bezig sneeuwballen te gooien. De sneeuwballen gingen recht door hem heen.
“Waarom word ik niet geraakt?”, vroeg Lavi aan de geest.
“Omdat je eigenlijk hier niet bent. We zijn nu in morgen, dit moet nog gebeuren, we zijn niet echt hier”, antwoordde deze.
Lavi en de Geest liepen onder de poort door, tussen het Lonkhuys en het Slakkenhuys, het dorp uit. Vlak daarbuiten waren enkele Laven bezig een groots kampvuur aan te leggen. Daar rond omheen waren tafels en banken neergezet. Hier zou het kerstfeest vanavond gehouden gaan worden. Lavi moest toegeven dat het er gezellig en warm uitzag. Ze keken even, maar toen liep de geest weer aan. Hij volgde de geest terug het dorp in. Ze liepen naar het Lariekoekhuys. Toen ze bij het gebouwtje kwamen zag Lavi dat er grote koperen ketels waren opgesteld daar. Onder elke ketel brandde een vuurtje. De bakkers en wat andere Laven waren druk aan het roeren in de ketels. Boven een vuur werden kalkoenen geroosterd en aardappels gepoft. De dampen die hem tegemoet kwamen waren werkelijk verrukkelijk. In de ketels zag Lavi soep zitten en ook werden er allerlei soorten groenten in gekookt. En wat rook het toch lekker. Hij volgde de geest naar binnen, de bakkerij in, en daar zag hij dat er allerlei soorten broden gebakken werden en dat ook de toetjes hier gemaakt werden. Veel Laven liepen af en aan en er werd druk gewerkt. Lavi was zich er nooit van bewust geweest dat er zoveel werk werd gestoken in het banket dat Oermoeder Lot jaarlijks gaf. Hij volgde de geest verder, weer het dorp in en onderweg kwamen ze Lal en enkele brouwers van het Brouwhuys tegen, die grote tonnen droegen waarin ongetwijfeld de nodige liters Lurk en Limoen zaten. Ze waren onderweg naar het grote vuur, de drank was ongetwijfeld voor vanavond. Lavi volgde de geest nog steeds en de twee kwamen bij het kleine huisje van Led. Het Leerhuys -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2001Lavi keek naar binnen. “Waarom is Led niet bezig om mee te helpen met de voorbereidingen?”, vroeg hij Vader Laaf. “Omdat Led te druk is met andere zaken. Hij moet immers veel werk doen en als hij vandaag niets doet krijgt hij het waarschijnlijk veel te druk de komende tijd. Hij is veel bezig met zijn werk.”
Lavi zag dat Led achter zijn studeertafel zat te schrijven. Led was, terwijl de andere laven druk bezig waren met de voorbereidingen voor het grote feest, gewoon door blijven werken, uit angst voor hem. Lavi kreeg het daar moeilijk mee. Hij was veel te hard geweest voor zijn trouwe hulpje.
“Kom, ik moet je nog meer laten zien”, zei Vader Laaf. Lavi volgde hem weer tot ze bij het Leerhuys kwamen. Er was niemand te zien hier, althans niet op het eerste gezicht. De geest stopte en bleef op een kleine afstand van het Leerhuys staan.
“Wat is hier te zien?”, vroeg Lavi hem.
 
De geest zei niets en keek zwijgend voor zich uit. Toen zag Lavi onder zijn schooltje een klein ondergesneeuwd hoopje liggen. Lavi liep erheen en zag dat het een klein mannetje met een versleten rood mutsje was. Het was Everding, de kabouter die de avond daarvoor bij hem om eten was komen vragen. Het mannetje lag te bibberen in de kou en hij zag er maar bleek uit.
“Waarom ligt hij hier?”, vroeg Lavi de geest, maar die zei niets. “Kan ik hem mijn mantel niet geven? Kan ik hem niet meenemen? Als hij hier blijft liggen zal hij zeker doodgaan, niemand zal hem hier zien.”
“Bedenk dat je hier niet bent. Dit is een beeld van hoe het er met kerst uit zal zien”, antwoordde de geest hem. “Je kunt hier niets doen”.
Lavi keek nogmaals naar de kabouter die lag te rillen in de kou. Met zijn rode haren en zijn bleke gezichtje zag hij er kwetsbaar uit. Lavi wendde zijn blik af.
“Haal me weg van hier. Ik wil graag ergens anders heen”, zei hij. Hij keek nogmaals naar de kabouter die schokkerig aan het ademen was. De geest knikte en het landschap om hem heen begon te vervagen. De geest van Vader Laaf werd ook vager en het leek alsof Lavi omhuld werd door een dik pak mist. De mist werd dichter en dichter en omsloot hem als een ontastbare deken. Even was Lavi bang dat hij zou gaan stikken…