eer was er een lichtflits en opnieuw stonden ze bij een groot feest.
Lavi en de geest waren nog steeds in de ondergrondse ruimte, maar nu
stonden er in het midden lange rijen tafels. Alle Laven waren er en
ze vierden uitbundig feest, zoals alleen Laven dat kunnen doen. Luim
zat in een hoek bij Lal, Lijn en wat andere laven. Lavi en de geest
liepen naar hem toe.
Luim
haalde een groot pak tevoorschijn waar met krullerige letters ‘Lavi’
op geschreven stond. Hij gaf het aan Lurk, een oude laaf die
waarschijnlijk binnenkort het loodje zou gaan leggen. “Alsjeblieft,
Lurk, het was eigenlijk voor Lavi, maar het is hier soms tochtig en
koud en jij kan dit dan wel gebruiken”. De oude laaf glimlachte en
nam het pak aan. Hij haalde het papier eraf en Lavi zag dat er een
hele mooie rode trui inzat. “Ik hoop dat je hem mooi vindt, ik heb
hem zelf gebreid. Vrolijk kerstfeest”.
“Dank je wel, Luim, jammer dat Lavi er niet is, ik denk dat hij hem
erg mooi had gevonden. Heb je hem zelf gebreid?”, vroeg de oude laaf.
“Ja”, antwoordde Luim, “hij kan soms vervelend zijn, maar ondanks
alles houd ik veel van hem en ik weet dat hij ook van mij houdt.”
Lavi kreeg opnieuw een brok in zijn keel. Zijn eigen broer had een
cadeau voor hem gemaakt en hij was niet hier geweest om het aan te
nemen. Wie weet wat hij door zijn starre houding wel niet was
misgelopen. Hij was eigenlijk wel wat wreed geweest tegen Luim.
Misschien moest hij in het vervolg maar wat aardiger doen tegen zijn
broer. Lavi kon er niet meer naar kijken. “Ik heb genoeg gezien.
Kunnen we niet naar huis?”. Het kleine geestje wees naar een plaats
rechts van hem. Oermoeder Lot was daar opgestaan en tikte met haar
lepel tegen haar glas. “Mag ik even jullie aandacht? Ik wil graag
een dronk uitbrengen op Lavi en Larley, die, ondanks dat ze hier
niet aanwezig zijn, onmisbare leden zijn in ons volkje. Op Lavi en
Larley!”
Alle aanwezigen hieven hun glazen hoog in de lucht en riepen
volmondig: “Op Lavi en Larley.”
“Ik zou nu graag echt gaan”, zei Lavi tegen het geestje, terwijl hij
de tranen voelde opwellen. “Ik heb echt genoeg gezien”. Het geestje
hief haar armpjes en bewoog ze naar beneden. Er was weer een
lichtflits en Lavi begon weer te zweven, terwijl de ruimte rondom
hem begon te vervagen. Het geestje bleef achter in de feestruimte.
Het werd steeds lichter rondom hem. En ineens was er een grote
duisternis. Hij voelde geen grond, hij zag niets, er was niemand.
Hij was alleen…
Lavi schoot wakker. Hij was terug in zijn kamer, in zijn bed. Hij
keek op de klok. Het was vijf over drie. Had hij alles dan toch
gedroomd? De geest van kerstmis van het heden was er immers niet en
die zou toch om drie uur komen? Lavi liet zich achterover in zijn
bed vallen. Het maanlicht verlichtte nog steeds zijn kamer en er was
niemand te zien. Hij draaide zijn hoofd en staarde een tijdje naar
het plafond.
Het
was allemaal maar een vervelende droom geweest. De stilte werd
verbroken door wat gerommel beneden. Er was iemand beneden, dit
geluid kwam niet van de wind. Zo stil als hij kon trok hij zijn
pantoffels aan. Lavi sloop naar de deur en opende deze, zodat hij zo
weinig mogelijk kraakte. Hij schuifelde geluidloos naar de trap en
begon deze voorzichtig af te dalen. Toen hij halverwege was zag hij
dat er licht was in de huiskamer. Er was iemand aan het lachen. Een
diepe, doordringende lach die Lavi herkende. Toen Lavi beneden was
liep hij naar de deur die naar zijn kamer leidde. Hij opende hem tot
hij op een kier stond en keek hierdoor naar binnen. Zijn
huiskamertje was bijna onherkenbaar. Binnen stonden tafels die
gevuld waren met de heerlijkste dingen. Met taarten en gebak, met
allerlei soorten vlees, met allerlei soorten groenten, gebakken
aardappeltjes, bruine, glanzende broden, kannen met wijn, het hield
niet op. En daar voor de open haard zat hij. Lavi’s mond viel ervan
open. Het was Vader Laaf, maar dan drie keer zo groot. Hij zat op
een enorme stoel en hij was een beetje gebukt omdat het plafond te
laag was. Hij keek Lavi recht aan, alsof hij hem verwachtte.
“Kom binnen, kom binnen, oude vriend. Het is hier warm en gezellig”,
zei Vader Laaf. Lavi zag dat het haardvuur in zijn open haard flink
knetterde en dat het vuur goed opgestookt was. Het was lekker warm
in de kamer, een stuk warmer dan op zijn koude slaapkamer.
“Dit…dit…dit kan toch niet?”, stamelde hij. “U bent toch Vader Laaf
en u hebt jaren geleden het Grote Lood gelegd. Hoe kan u nu hier
zijn? En wat bent u groot.”
“Dat komt omdat ik Vader Laaf niet ben. Ik ben enkel zijn
verschijning, dat wat er van hem is blijven hangen. Ik ben de geest
van kerstmis van het heden. Maar vooruit. Stel geen vragen en ga
lekker zitten. Laat je zorgen eens lekker van je af vallen. Eet wat,
want je ziet eruit alsof je wel een maaltijd kan gebruiken. Dat is
toch geen lavenbuik, die buik kan veel ronder en strakker zijn.”
Lavi ging zitten aan een van de goed gevulde tafels. Er stond zoveel
lekkers op dat hij niet wist waar hij moest beginnen. Hij had in
jaren niet zo’n maaltijd gezien en hij begon van alles wat te eten.
Lavi at de heerlijkste dingen, totdat hij het gevoel had dat hij
ging ontploffen. Zoveel en zo goed had hij in jaren niet gegeten.
Hij kon zich zelfs niet herinneren of hij ooit wel zo had gegeten.
“Was het lekker?”, vroeg Vader Laaf hem met een grote glimlach toen
hij de voldane blik op Lavi’s gezicht zag.
“Heerlijk. Echt overheerlijk”, antwoordde hij, want de maaltijd was
echt een culinair meesterwerk geweest.
“Mooi zo, dan gaan we nu eens wat rondkijken. Daar ben ik immers
voor hier. Ach, maar wat zie ik er uit! Ik zal mezelf eerst eens wat
inkrimpen, anders kom ik de deur nog niet uit.”
|