|
|
Locatie
De grootste stad
van het Diorama ligt in het nachtelijke gedeelte.
We hebben deze stad "Duisterstee" gedoopt. Op
menig Dioramabezoeker oefent de maanverlichte
stad een grote aantrekkigskracht uit. Kinderen
drukken hun neuzen plat tegen het glas om de
doostille wereld van Anton Pieck's spookachtige
nacht te bekijken. Duisterstee is het hoogtepunt
van een wandeling langs het Diorama en een stuk
Efteling dat niet snel vergeten zal worden.
|
|
|
|
Op de vraag “Wat is
het mooiste deel van het Diorama?” zal menigeen antwoorden met
“De donkere stad!”. En dat is natuurlijk niet onlogisch. De
nacht heeft een sfeer van mystiek over zich die de dag
ontbreekt:
curieuze vormen, plots onzichtbare hoeken en een uniformiteit in
kleur die alles tot een monochrome stijleenheid smeedt. De nacht
is ook de periode van ontij. Wat het daglicht niet kan verdragen
zoekt de dekmantel van de duisternis. Niet voor niks spelen
spookverhalen zich af om klokslag twaalf en dansen de geesten
nooit bij het licht van de dag tussen zerk en tombe op het kerkhof. De
nacht is de vriend van het gespuis, maar tegelijk ook van de
romanticus pur-sang. Niets zo veel bezongen als de nacht met
maanlicht.
Ook 's nachts rijden de treinen
Op het station
van Duisterstee branden de lichtjes. Reizigers wachten op
hun aansluiting die hen verder de donkere nacht in zal
voeren. Van tijd tot tijd stopt een trein op het station, om
snel weer verder te rijden, de
onmetelijke
bergen in.
|
|
|
St. Nicolaasplaets?
Op het plein in het midden van
Duisterstee staat een bron. De fontein heeft wel wat weg van
die op de St. Nicolaasplaets in Marerijk. Echter, hier geen
goedheiligman maar een soort ridder met een wapenschild. De
held van Duisterstee?
|
|
|
|
Duisterstee is in het donkere
gedeelte van het Diorama veruit de meest indrukwekkende
aanwezige. Waar het Landhuis
en de Boulevard
allebei getuigen van een meesterlijk oog voor detail en een
serene schoonheid door hun betrekkelijke eenvoud in het
zachte maanlicht, is Duisterstee groots en meeslepend.
Groter dan welke andere Diorama-stad ligt het aan de voet van
het laatste stukje bergketen die zich altijd in de verte
verheft. Een enkel kasteel verheft zijn stamvaderlijke muren
op de toppen; een eenzaam einde
ligt klein en
onbelangrijk in het verschiet. Degenen die zich uit hun jeugd
de boeken van Paul Biegel herinneren, zullen wellicht
parallellen vinden met de stad Dorr uit het prachtige boek
“De Tuinen van Dorr”. De illustraties van Tonke Dragt dragen
hier zeker aan bij. Of Pieck en Van de Ven zich bij de bouw van
het Diorama lieten inspireren door het in 1969
verschenen boek is niet bekend, maar de overeenkomst is
zonder twijfel treffend.
Op deze foto zien we Duisterstee van buiten de stadsmuren.
Een flink aantal poorten zorgt ervoor dat reizigers van
heinde en verre de stad kunnen betreden. Bovenaan de
rechterpoort op deze foto zijn de typische kleine boogjes
te vinden die ook het kasteel van Doornroosje en het
Spookslot sieren. Anton Pieck maakte ooit een ontwerp voor
een entreepoort voor het Sprookjesbos (die overigens nooit
uitgevoerd werd), en deze Duisterstee-poort heeft daar
best wel iets van weg.
|
Het
Herdersjongetje
Grimm-index 149
Er was eens een
herdersjongetje, en die was om zijn verstandige
antwoorden, die hij op alle vragen wist te geven, wijd
en zijd beroemd. Nu hoorde de koning daar ook van.
Maar hij geloofde er niets van en liet het jochie bij
zich komen. Toen zei hij tegen hem: “Ik zal je drie
vragen voorleggen. Kun je daarop antwoorden, dan zal
ik je als een eigen zoon beschouwen, en dan moet je
bij me wonen in mijn kasteel.”. Het jochie zei: “Hoe
zijn die drie vragen?”
De koning zei: “De eerste vraag luidt: hoeveel
druppels water zijn er in de wereldzee?” Het jongetje
gaf ten antwoord: “Oh koning, laat alle rivieren op
aarde dichtstoppen, zodat er geen druppel meer in zee
komt, die ik niet eerst heb geteld en dan zal ik u
zeggen, hoeveel druppels water er in de zee zijn.”
Nu zei de koning: “De tweede vraag luidt: hoeveel
sterren staan er aan de hemel?” Het herdersknaapje zei:
“Geef me maar een heel groot vel wit papier.” En toen
maakte hij daar met een pen zoveel punten op, dat ze
nauwelijks te zien waren en bijna helemaal niet te
tellen, want ze dwarrelden voor de ogen als men ernaar
keek. Daarop zei hij: “Zoveel sterren staan er aan de
hemel als er hier punten op het papier staan: tel ze
maar.” Maar dat kon niemand.
Nu zei de koning: “De derde vraag luidt: hoeveel
seconden zijn er in de Eeuwigheid?” Toen zei het
herderjongetje: "In Achterpommeren ligt de Diamantberg;
die is een uur hoog, een uur breed en een uur diep,
elke honderd jaar komt er een vogeltje en dat scherpt
er zijn snaveltje aan; en als de hele berg afgeslepen
is, dan is de eerste seconde van de eeuwigheid voorbij.”
De koning zei: “Je hebt alle drie de vragen goed
beantwoord, als een wijze, voortaan moet je bij mij
wonen in het paleis, en ik zal je behandelen als mijn
eigen kind.”
|
|
|
|
's nachts als de maan schijnt...
De donkere lucht achter
Duisterstee wordt doorbroken door een aantal kleine sterren.
Het zijn er niet veel, maar Duisterstee is dan ook niet
gelegen op één van de planeetbollen in het Hemelburchtenrijk
van Droomvlucht. Alhoewel... het zou er wonderwel op passen...
En wat is dat daar in de verte? Een reusachtige gondel?
|
|
|
Duisterstee is een
ommuurde, enigszins ovale stad. Rond een centraal plein
(doorkruisd
door een lokale tramlijn) zijn cirkelvormige huizenrijen
geplaatst. Deze lopen richting het bergmassief enigszins op,
waardoor een mooie perspectiefwerking te bewonderen is vanuit
grote delen van de stad. Wat verderop, achter het plein,
doorkruist een vrij wild stromende rivier, de Donkervloed, de
stad. De kades zijn hoog en een enkele brug overspant het water
dan ook vanaf aardige hoogte met een gracieuze romaanse boog. De
rivier vindt zijn oorsprong in de bergen links van Duisterstee.
Een hooggelegen bergmeer, door rotsige randen onttrokken aan het
zicht, voedt de Donkervloed met een constante stoom koud en
schoon gletsjerwater.
|
De aan de donkerte van
Duisterstee gewende ogen van de Diorama reiziger zal
al snel merken dat zijn ogen naar een opvallende plek
binnen Duisterstee getrokken worden. Te midden van de
zwak gloeiende straatlantarenpalen en het alles
overheersende blauwe schijnsel van de maan, staan
namelijk huizen in brand. Een fel rood flakkerend
licht schijnt onheilspellend tussen de verkoolde
balken van de gebouwtjes door. Hoewel deze Diorama
locatie vooral bekend staat als het Brandende Huys,
zijn het dus eigenlijk meerdere gebouwen die getroffen
zijn door de brand.
Het is goed mogelijk dat de onweersbui die juist boven
het Landhuis is losgebarsten de brand heeft veroorzaakt.
De bliksem is meedogenloos voor de brandgevoelige
middeleeuwse bebouwing aan de rand van de stad. Want
zoals één vonk van pijp of sigaretten een bos in vuur
en vlammen kan zetten, kan een welgemikte bliksem dat
zeker met een grotendeels uit hout opgetrokken
bouwsel.
De Stee van Arjan de Stoere?
"Ik heb gehoord dat ze verleden week de stee van
Arjan de Stoere hebben platgebrand”. Deze tekst
hoort elke reiziger door de Wondere Wereld van
de Efteling bij een bezoek aan de monumentale
villa van Hugo van den Loonsche Duynen. Zien we
hier misschien in het klein deze stee van de
koene Arjan? Of was het Diorama wellicht een
inspiratiebron voor deze zin uit het verhaal van
Villa Volta? Wellicht overanalyseren we het
geheel, maar toch... is dat geen bokkenrijder
daar in de verte? En lijkt die wolk niet
vreselijk veel op een schimmige luchtgeest, hoog
tegen de nachtelijk hemel? Hebben Hugo en zijn
duivelse maten hun werkterrein verlegt van de
Brabantse Kempen naar de Duistersteese
buitenwijken? Heimelijk op zoek naar die ene
kans om door te dringen tot in de rijkdommen van
de regenten van de stad? |
De toren naast de huisjes ziet er
eveneens uit alsof hier een fikse brand heeft gewoed.
We kijken zo tussen de dakspanten van het kegelvormige
dak door. Maar deze brand lijkt inmiddels over. Waarom
er geen blus werkzaamheden te zien zijn in de buurt
van het brandende huisje is onduidelijk. Heeft nog
niemand de brand opgemerkt? Of werd de brand wellicht
helemaal niet door bliksem veroorzaakt, maar bewust
aangestoken en stemmen de inwoners van Duisterstee in
met deze daad van wraak? Wellicht woonde in het
Brandende Huys een heks, magiër of ander onbetrouwbaar
gespuis, veroordeeld tot een gruwelijke dood door
verbranding. We zullen het nooit weten. Slechts als
toeschouwer kunnen we het tafereel in ons opnemen.
Het Brandende Huys te Duisterstee is niet de enige
plek in het Diorama waar we de sporen van een brand
kunnen zien. De oplettende reiziger zal ook in
Pretterdam de sporen, hoewel minder opvallend dan in
Duiserstee, kunnen vinden. Misschien
dat de zo uitbundige kermisstad de dag te voren
getroffen is door het noodweer dat nu Duisterstee en
omgeving teistert? En dat ook hier een inslag heeft
plaatsgevonden? Zoals zo veel Diorama vragen
zal het antwoord wel altijd onbekend blijven.
|
|
Als geheel is
Duisterstee een curieus mengsel van bouwstijlen, die echter
wonderwel tot een prachtig geheel lijken te versmelten. Volkomen
willekeurig vinden we hier onder andere trapgeveltjes,
klokgevels, torens met kegeldaken, torens met ui-vormige spitsen,
zadeldaken en traditionele pannendaken op en driehoekige basis.
Links en rechts leunen gebouwtjes tegen elkaar aan, als ware ze
op zoek naar steun om de eeuwige nacht waarin Duisterstee zich
hult te doorstaan.
Bomen in de nacht
Voor een sprookjeswereld bevat
het Diorama betrekkelijk weinig grote wouden. En dat terwijl
menig sprookje het woud toch als een belangrijke en
geheimzinnige locatie heeft. Wat zou Sneeuwwitje zijn zonder
bos? Waar zouden Jorinde en Joringel moeten wandelen?
Bijzondere bomen zijn er echter wel in Piecks
miniatuurwereld. Deze kale oude knoest aan de rand van de
stad zou 's nachts wel eens de uitvalsbasis kunnen zijn van
menig als nachtuil vermomde toverkol.
|
|
|
Deze brug overspant de wild stromende "Donkervloed",
de rivier die Duisterstee doorsnijdt. De kromme
tegen elkander steunende en leunende huisjes
aan weerskanten weerspiegelen zich met hun
sfeervol verlichte ramen in het water van de
stroom.
|
|
|
De Dood als Peter
Grimm-index 39
- eerste deel
Er was eens een arme
man, die twaalf kinderen had, en hij moest dag en
nacht werken, zodat hij tenminste brood voor hen had.
Toen kwam de dertiende. Hij wist niet, wat hij nu nog
doen moest en in zijn nood liep hij naar buiten, naar
de landweg en hij wou de eerste die hij tegenkwam
vragen als peter. En de eerste die hij tegenkwam, dat
was de Here God; en die wist al wat hij op ’t hart had
en zei tegen hem: “Arme man, ik heb medelijden met u,
ik wil uw kind ten doop houden, wil ervoor zorgen en
het op aarde gelukkig maken.” De man zei: “Wie ben je?”
“Ik ben de goede God.” “Die wil ik niet tot peter, zei
de man: “De rijken krijgen alles en de armen moeten
hongeren.” Zo sprak de man, omdat hij niet wist, hoe
wijs God rijkdom en armoede heeft verdeeld. Dus wendde
hij zich af van de Heer en ging verder. Nu kwam hij de
duivel tegen. En die zei: “Wat zoek je? Wil je mij tot
peter nemen, dan zal ik je kind goud geven in
overvloed, en alle plezier van de wereld op de koop
toe.” De man zei:”Wie ben je?” “Ik ben de duivel.”
“Die wil ik niet tot peter,” zei de man, “Je bedriegt
en verleidt de mensen.” Hij ging verder. Daar kwam de
dood op dorre benen naar hem toegestapt en zei: “Neem
mij als peter.” De man zei: “Wie ben je?” “Ik ben de
dood, die allen gelijk maakt.” Toen zei de man: “Jij
bent de ware; je haalt de rijken net zo goed als de
armen, jij zult de peter zijn.” De dood antwoordde:
“Ik wil je kind rijk en beroemd maken, want wie mij
tot vriend heeft, hem kan niets ontbreken.” De man zei:
“Aanstaande zondag is de doop, zorg dat je er op tijd
bent.” De dood verscheen, zoals hij beloofd had, en
hij stond als peter, helemaal zoals ze hadden
afgesproken.
Toen de jongen tot de jaren des onderscheids gekomen
was, trad op een keer de peter binnen en zei tegen
hem, dat hij mee moest gaan. Hij bracht hem naar
buiten in een bos, toonde hem een plant die daar
groeide en sprak: “Nu zul jij je peetgeschenk
ontvangen. Ik maak je tot een beroemd geneesheer. Als
je bij een zieke wordt geroepen, zal ik steeds
verschijnen: sta ik aan het hoofdeind, dan kun je alle
hoop geven, dat je hem weer gezond zult maken; en je
geeft hem deze plant als geneesmiddel, en dan wordt
hij weer beter; maar sta ik aan het voeteneind, dan is
hij van mij; en dan kun je zeggen: alle hulp is
vergeefs en geen dokter ter wereld kan hem redden.
Maar pas goed op, dat je de plant niet tegen mijn wil
gebruikt, want dan zou het slecht met je aflopen. |
|
Beste lezer, wees niet
bevreesd
Er is nog meer als ge graag verder leest.
|
|
Een totaaloverzicht van het station. De kleine lampjes en
de verlichting achter de ramen geven het geheel een
bijzonder feeërieke aanblik. Helaas is een deel van de
dakjes boven de perrons ingestort. De Duistersteeders
nemen het duidelijk niet zo nauw met het bouwbesluit.
|
Een sierlijk stadhuis
Als grote stad beschikt
Duisterstee natuurlijk over een stadhuis. Wij hebben het
vermoeden dat het het gebouw met het bordes en de twee
torens aan het centrale plein is.
Wie het gebouw wat beter bekijkt zal de nodige
overeenkomsten met het door Ton van de Ven ontworpen
Efteling-theater ontdekken: de krullige gevel in het midden,
de hoektorentjes en het bordes met de trappen: het klopt
allemaal.
|
|
|
Ver achter Duisterstee verheft zich op de achtergrond
een groot slot. Ongenaakbaar staat het stoer en stevig
te zijn op een hoge rotspunt, en slechts via een
smalle brug over een diep ravijn is het te benaderen.
Het is bijna onmogelijk te bepalen waar de rotsen
ophouden en de eeuwenoude muren beginnen. Het weerbare
bouwwerk is een bijna stereotyp slot voor een gemene
stiefmoeder, een Blauwbaard of een ander boosaardig
sprookjesfiguur.
De Zeeslak
Grimm-index 190
- eerste deel |
|
Er was
eens een prinses, en die had in haar kasteel, hoog bij
de tuinen, een zaal met twaalf vensters, en die keken
naar alle hemelstreken, en als ze daar naartoe klom en
rondkeek, dan kon ze het hele rijk overzien. Uit het
eerste raam zag ze al scherper dan anderen, uit het
tweede nog beter, uit het derde nog duidelijker, en zo
verder tot aan het twaalfde raam toe, en van daaruit
zag ze alles, wat boven en onder de aarde was; en zo
kon niets voor haar verborgen blijven. Maar omdat ze
heel trots was en van niemand de mindere wilde zijn en
zelf alleen de heerschappij in handen wilde houden,
liet ze afkondigen dat niemand haar heer, meester en
gemaal zou worden, die zich niet zo voor haar kon
verstoppen, dat het onmogelijk was voor haar om hem te
vinden. Maar als iemand het toch probeerde en ze
ontdekte hem, dan ging z’n hoofd eraf en ’t hoofd
bovenop een paal. Er stonden zo al zeven en negentig
palen met doodshoofden voor het slot, en in lange tijd
had zich ook niemand meer aangemeld. De prinses was
zeer tevreden en dacht: “Ik blijf mijn leven lang een
vrij mens.” Toen kwamen er drie broers bij haar en die
kondigden haar aan, dat ze hun geluk wilden beproeven.
De oudste meende al geborgen te zijn als hij in een
kalkputje kroop, maar ze zag hem al uit het eerste
venster, liet hem eruit trekken en hem z’n hoofd
afslaan.
De tweede kroop in de kelder van ’t kasteel, en deze
zag ze ook al uit het eerste raam, en ’t was met hem
gedaan, zijn hoofd kwam op paal negenennegentig. Toen
kwam de jongste voor haar staan en vroeg om een dag
bedenktijd, en hij vroeg ook of ze zo genadig wilde
wezen om hem tweemaal de proef te laten doen, als ze
hem zou ontdekken; mislukte het voor de derde maal,
dan kon hij met z’n leven ook niets meer beginnen.
Omdat hij zo’n knappe man was en zo smeekte, zei ze:
“Ik wil het het je wel toestaan, maar ’t zal je niet
lukken.” De volgende dag dacht hij er lang over na,
hoe hij zich zou verstoppen, maar het was tevergeefs.
Toen greep hij z’n buks en ging op jacht. Daar zag hij
een raaf en nam hem op de korrel, hij wou juist vuren,
toen riep de raaf: “Niet schieten! Ik zal het je
vergelden!” Hij liet de loop zakken, trok verder en
kwam bij een meer waar hij een groter vis betrapte,
die uit de diepte naar de oppervlakte was komen
zwemmen. Toen hij aanlegde, riep de vis: “Niet
schieten! Ik zal het je vergelden!” Hij liet toe dat
de vis weer onderdook en ging verder en daar kwam hij
een vos tegen; en die vis hinkte. Hij legde aan en –
schoot mis en toen riep de vos: “Kom liever hier en
haal me die doren uit mijn poot.” Nu deed hij dat wel,
maar dan wilde hij de vos doden en hem z’n pels
aftrekken. De vos zei: “Laat dat, ik zal ’t je
vergelden!” De jonge man liet hem toen maar lopen, en
omdat de avond gevallen was, ging hij naar huis.
Beste lezer, wees niet
bevreesd
Er is nog meer als ge graag verder leest. |
|
|
Bergen hoog en dalen diep
De bergen die hoog en dreigend opreizen achter
Slot Duisterstee maken het kasteel nietig voor ons,
kijkers van achter het glas. De bewoner van
Duisterstee zal het echter altijd als een machtig
silhouet in de verte boven de stad uit zien
toornen. Als een teken van de grote macht van haar
bewoner(s). |
De Zeeslak
Grimm-index 190
- tweede deel |
|
De volgende dag moest hij zich
verstoppen, maar hoe hij zich er z’n hoofd ook over
brak, hij wist niet waar hij heen moest. Toen ging hij
naar het bos, naar de raaf, en zei: “Ik heb je in
leven gelaten; zeg mij nu eens waar ik me verstoppen
moet, zodat de prinses me niet kan zien.” De raaf liet
de kop hangen en dacht er lang over na. Eindelijk
kraste hij: “Ik heb het!” Hij haalde een ei ui zijn
nest, brak het in tweeën, en sloot de jonge man daarin
op, toen maakte hij het weer heel en ging er tenslotte
zelf op zitten. Toen de prinses voor het eerste raam
kwam, kon ze hem niet vinden, ook niet voor het
volgende raam, en ze begon al bang te worden, maar uit
het elfde raam zag ze hem. Ze liet de raaf
doodschieten, het ei halen en breken, en de jonge man
moest eruit komen. Ze zei: “Eenmaal heb ik je het
leven geschonken. Maar als je ’t niet beter kunt, dan
ben je verloren.”
De volgende dag ging hij naar het meer; riep de vis en
sprak: “Ik heb je het leven geschonken, zeg mij nu
eens hoe ik mij verbergen kan zodat de prinses me niet
ziet.” De vis dacht lang na, eindelijk riep hij: “Ik
heb het! Ik zal je verstoppen in mijn eigen maag.” Hij
slokte hem op, en ging naar de bodem van de zee. De
prinses was al aan het kijken door haar vensters, en
ook door het elfde venster zag ze hem nog niet, en ze
was uit ’t veld geslagen, maar eindelijk, door het
twaalfde venster, daar zag ze hem. Ze liet de vis
vangen en doodmaken, en daar kwam de jonge man te
voorschijn. En iedereen kan zich indenken, hoe het hem
te moede was. Zij sprak: “Tweemaal is je de kans
gegeven, maar jouw hoofd zal wel op de honderdste paal
komen.”
De laatste dag ging hij bang naar buiten en hij kwam
de vos tegen. “Jij weet altijd alle schuilhoeken,” zei
hij. “Ik heb je in leven gelaten, maar nu moet je me
ook raad geven, waar ik me moet verstoppen, zodat de
prinses mij niet kan vinden.” “Dat is moeilijk,” zei
de vos en zette een bedenkelijk gezicht. Eindelijk
riep hij: “Ik heb het!” Hij ging met hem naar een
bron. Daar dook hij kopje-onder en hij kwam er uit als
marskramer en handelaar in dieren. Dat moest de jonge
man ook doen en hij dook eruit op als een zeeslak. De
koopman ging naar de stad en liet het aardige beestje
overal zien. Er liep een massa volk te hoop om ernaar
te kijken. Tenslotte kwam de prinses zelf ook, en
omdat ze het een bijzonder leuk dier vond, kocht ze
het en betaalde er de koopman voor, een heleboel geld.
Voor hij ’t haar gaf zei hij tegen ’t diertje: “Als de
prinses naar die ramen gaat, kruip dan onder haat
vlecht.” Nu kwam de tijd waarop ze hem moest gaan
zoeken. Ze ging de rij af, van het eerste raam tot het
elfde toe. En ze zag hem niet. En toen ze hem ook door
het twaalfde raam niet zag, was ze bang en boos en
sloeg het met zoveel geweld dicht, dat het glas van
alle ramen stuk sprong en ’t hele slot dreunde.
Ze ging de zaal uit, voelde de zeeslak onder haar
vlecht en toen pakte ze hem beet, gooide hem neer en
riep: “Weg! Uit m’n ogen!” en het dier rende naar de
koopman en ze snelden samen weer naar de bron en daar
doken ze in en kregen hun werkelijke gedaante weer
terug. De jonge man bedankte de vos en zei: “De raaf
en de vis zijn nog oerdom bij jou vergeleken, jij weet
alles, dat is zeker!”
Rechttoe rechtaan ging de jonkman naar het slot. De
prinses wachtte al op hem en schikte zich in haar lot.
Er werd bruiloft gevierd, en nu was hij koning, en
meester van het hele rijk. Nooit heeft hij haar
verteld, waar hij zich voor de derde maal had
verstopt, en wie hem behulpzaam was geweest; en zo
geloofde ze, dat hij dat alles aan z’n eigen kunst te
danken had, en ze had ontzag voor hem, want ze dacht
bij zichzelf: “Die kan meer dan jij!”
|
|
|
|
Een zicht over de Donkervloed de stad in. Langs de kaden
loopt een smal pad de stad in. Tientallen boogjes en
geveltjes maken het tot de ultieme Pieckprent.
|
Op het punt waar de
Donkervloed de stad verlaat (vreemd genoeg zonder verdere
fortificatie zoals een waterpoort) vinden we de opvallendste
kerk van Duisterstee. Deze kerk is een eenvoudige gotische kerk,
voorzien van een schip zonder zijbeuken of transcept, een enkele
met twee uiën bekroonde toren, en een kooromgang met drie ramen.
Van binnen schijnt immer een uitnodigend en warm licht, dat de
religeuze inwoner van Duisterstee vast en zeker met regelmaat
tot een nachtelijk bezoekje zal weten te verlokken.
Over de daken onder de hemel
Er zijn veel sprookjes- en
spookachtige verhalen die zich boven de daken van de
nietsvermoedende mens afspelen. Heksen vliegen er rakelings
tussen en langs schoorstenen en de goede engelen kijken erop
neer om de mensheid te behoeden voor onheil.
|
|
|
De stadsmuren van Duisterstee
moeten op een onbekende bezoeker van de stad als welhaast
onneembaar overkomen: voorzien van kantelen en een weergang, met
versterkte poorten en een enkele uitzichttoren zijn ze zo
indrukwekkend als men dat van een sprookjesstad mag verwachten.
De belangrijkste toegang tot de stad is een grote poort met
poortgebouw aan de voorzijde van de stad. Links daarvan is een
andere en kleinere toegang te vinden.
Duisterstee is niets minder dan de gedriedimensionaliseerde
droom van Pieck. Een hyperromantische blik in een ongelooflijk
prachtige sprookjeswereld. Een stad zonder eigen tijdsbesef of
werkzame natuurwetten. Het is de belichaming van het absolute begrip
sprookjesachtig. Het is, en die uitspraak zal niemand willen
weerleggen, het toonbeeld van de wonderlijke wereld van het
Diorama. Het hoogtepunt van een attractie die in al z'n details
een absolute Efteling-topper zonder weerga is.
De Dood als Peter
Grimm-index 39
- tweede deel |
|
Het duurde niet lang,
of de jongeman werd de beroemdste dokter van de hele
wereld. “Hij hoeft de zieke maar aan te kijken, dan
weet hij al hoe het er mee staat, of hij weer gezond
wordt, of dat hij sterven moet,” zeiden alle mensen;
en van wijd en zijd kamen de mensen naar hem toe,
lieten hem bij een zieke halen en gaven hem zoveel gou,
dat hij al spoedig rijk werd. Nu gebeurde het eens,
dat de koning ziek werd, de dokter werd er bij
geroepen en die moest zeggen, of de koning nog beter
kon worden. Maar toen hij aan ’t bed kwam, stond de
dood al aan de voeten van de zieke, en toen zou niets
meer baten. “Als ik de dood nu toch eens te slim af
was,” dacht de dokter, “Hij zal ’t me wel kwalijk
nemen, maar ik ben zijn petekind en dan zal hij wel
een oogje dicht doen; ik waag het erop.” Hij nam de
zieke op en legde hem omgekeerd in bed, zodat de dood
aan het hoofd stond. Daarna gaf hij hem van de
geneeskrachtige plant, en de koning herstelde en werd
geheel gezond. Maar de dood kwam bij de dokter, keek
boos en onheilspellend, dreigde hem met de vinger en
sprak: “Je hebt me om de tuin geleid; voor deze keer
zal ik het je vergeven, omdat je mijn petekind bent;
maar waag het nog eens, dan gaat het om je zelf; en
dan neem ik je meteen mee.”
Spoedig daarop werd de dochter van de koning hevig
ziek. Zij was enig kind, de koning weende dag en nacht
zijn ogen blind. En hij liet omroepen, dat wie haar
van de dood redde, haar echtgenoot zou worden en de
kroon zou erven. Toen de dokter bij het ziekbed kwam,
zag hij de dood reeds staan, en aan haar voeteneind.
Hij had zich de waarschuwing van zijn peetoom wel
moeten herinneren, maar och, de prinses was zo mooi en
het geluk, haar echtgenoot en prins-gemaal te worden
brachten hem het hoofd zozeer op hol, dat hij alles
van de waarschuwing vergat. Hij zag niet, dat de dood
hem boos toewenkte dat hij de arm ophief en met zijn
dorre vuist dreigde, hij tilde de zieke op, legde haar
om zodat haar hoofd laag, waar pas haar voeten hadden
gelegen. Dan gaf hij haar van de geneeskrachtige plant
het heilsap te drinken, weldra werden haar wangen weer
rood en het leven keerde weer terug.
Ten tweedenmale zag de dood zich zijn prooi ontfutseld.
Met grote stappen trad hij op de dokter toe en zei:
“Met jou is het gedaan; nu is het jouw beurt!” en hij
pakte hem aan met zijn ijskoude hand, zo hard, dat hij
geen weerstand kon bieden en hij sleepte hem naar een
onderaards hol. Toen zag hij daar duizenden en nog
eens duizenden lichten branden, onafzienbare rijen;
sommige groot, andere half groot, andere klein. Ieder
ogenblik doofden er een paar uit. Andere vlamden weer
op. Het leek wel, of de lichten voortdurend wisselden
en heen en weer sprongen. “Kijk god toe,” zei de dood,
“Dit zijn de levenslichten van de mensen. De grote,
dat zijn de kinderen. De half-grote, dat zijn de
getrouwde mensen in hun beste jaren; de kleine zijn de
grijsaards. Maar ook kinderen en jonge mensen hebben
dikwijls maar een klein lichtje.” “Toon mij mijn
levenslicht,” zei de dokter, want hij dacht dat dat
nog een flink groot licht was. De dood wees hem een
heel klein eindje, dat op ’t punt stond, uit te gaan,
en hij zei: “Zie je, dat ben jij.” “Ach lieve peetoom,”
riep de dokter geschrokken, “steek toch nog een nieuw
aan, doe het voor mij, zodat ik nog van mijn leven
genieten kan, en koning worden en de mooie prinses
trouwens.” “Dat kan ik niet,” zei de dood, “het moet
eerst doven voor een nieuw kan branden.” “Zet dan op
het oude licht een nieuw, zodat het dadelijk
doorbrandt als het oude op is,” smeekte de dokter. De
dood deed, alsof hij dat wel wilde, hij pakte een
groot, nieuw licht. Maar hij wilde zich wreken en
stootte bij ’t verwisselen het kleine lichtje om en
het doofde uit. De dokter zonk ter aarde; hij was nu
zelf in de handen van de dood gekomen.
|
|
|
|
Een zwarte schaduw in de maanverlichte
nacht
Een
Hond? Sirius Black? Cerberus? Of toch de hond uit sir Arthur Conan
Doyle's 'Hound of the
Baskervilles'? De boze en hongerige wolf uit een naburig
bos? Tsja.. Wie zal het zeggen. In elk geval doet
het wel onheilspellend aan, zo'n enorme viervoeter voor de
poorten van de stad. |
|
|
Bezoekers van Duisterstee zijn bijna klaar met hun
lange reis door de wereld van het Diorama indien
ze de ramen in oplopende volgorde volgen. Slechts
het Eenzame Einde ligt dan nog op de route.
Reizigers die liever andersom lopen komen uit bij
het Landhuis, alwaar meer duisternis en
nachtelijke avonturen op ze wachten. Een donker
Duisterstee blijft achter, maar één ding weten we
zeker: vergeten zullen ze de stad niet snel.
|
|
|
|