|
|
Locatie
Wie uit Duisterstee
komt heeft de wandeling rond het Diorama bijna
volbracht. Nog een laatste, eenzaam huisje wacht
op een blik, voordat wij, Gullivers, onze tocht
door de Efteling kunnen voortzetten. Op weg naar
meer verwonderling en verbazing in de wereld vol
Wonderen! We zijn aangekomen in het Eenzame Einde.
|
|
|
|
Als een miniversie van de Bijbelse Toren van Babel
verheffen de bouwsels van de stad zich tegen de hoge
rotsen. De duistere nacht, hier voorzien van een
gephotoshopped firmament, ligt als een donkere deken over de
bouwsels waar het huisje in het Eenzame Einde op uit kijkt.
Wie zou niet zo'n uitzicht willen hebben!
|
Aan alle goede dingen komt een
eind, en zo ook aan de lange maar wonderbaarlijke reis door het
Diorama. Het is hier, in het Eenzame Einde, dat we de machtige
miniatuurwereld van Anton Pieck en Ton van de Ven vaarwel moeten
zeggen. De reis door wouden, bergen, dalen, steden, dorpjes,
kastelen en wonderlijke landen is nu voorbij. Wanneer we met een
finale blik op Duisterstee om het grote bergmassief heen trekken,
zien we nog een laatste, vreemd en klein gebouwtje. Wie er woont
is een raadsel. Een kluizenaar wellicht, die hier, in alle rust,
geniet van zijn dagen, of een excentrieke romanticus die zijn
dagen slijt met het schrijven van poëzie en vuistdikke romans.
Of, ja wie weet, zelfs wel een webmaster, moe van het
beschrijven van al dat moois dat de wereld van het Diorama te
bieden heeft. In elk geval is het een passend einde na zo veel
grootse of juist piepkleine indrukken. Eenzaam of niet, sfeervol
is het in elk geval wel.
De Sterredaalder
Grimm-index 150
Er was eens een klein
meisje; haar vader en haar moeder waren gestorven, en
ze was zo arm dat ze niet eens een kamertje had om in
te wonen, en ook geen bedje meer om in te slapen, en
eindelijk helemaal niets meer dan de kleren die ze
aanhad en een stukje brood in haar hand, dat een
medelijdende ziel haar had gegeven. Maar ze was lief
en vroom. En omdat ze zo door iedereen verlaten was,
trok ze, in vertrouwen op de goede God, de wereld in.
Een arme man kwam haar tegen, en hij zei: “Och, geef
me toch wat eten, ik heb zo’n honger.” Ze gaf hem het
hele stuk brood en zei: “Ik hoop dat Gods zegen erop
rust,” en ze ging weer verder. Toen kwam een kind en
dat huilde en zei: “Ik heb zo’n kou op m’n hoofd, geef
me iets om op te zetten.” Toen nam ze haar mutsje af
en gaf dat aan het kind. En toen ze nog een eind
gegaan was, kwam er weer een kind aan en dat had geen
bloesje aan en het had het zo koud en toen gaf ze het
hare weg; en nog verder vroeg iemand om haar rokje, en
dat deed ze ook uit en gaf het weg.
Eindelijk kwam ze in een groot bos, en ’t was al
donker geworden en toen kwam er nog iemand en vroeg om
een hemd en het vrome meisje dacht: “Het is toch
donkere nacht, niemand ziet er iets van, je kunt ’t
hemd best weggeven,” en ze trok haar hemd uit en gaf
dat ook weg. En toen ze zo stond en helemaal niets
meer aan had, vielen er opeens sterren uit de hemel,
en dat waren niets dan harde, blanke daalders, en al
had ze net haar hemd weggegeven, toch had ze een nieuw
aan, en dat was van ’t allerfijnste linnen. Toen
raapte ze alle daalders bij elkaar en was rijk voor de
rest van haar leven
|
|
|
|
|
|
Als een vogelnestje tegen de rotsen
Het laatste bouwseltje van het Diorama bevindt zich,
geplakt als een zwaluwnest, tegen het hoge centrale
rotsmassief van de miniatuurwereld.
|
|