Een boek begint met een kaft. Die is bij KveS (Kroniek van
een Sprookje) echt perfect: de voorkaft bestaat uit
een flap die om het boek heen is gewikkeld met daarop het
Eftelingwapenschild in goudgekleurde belijning, de titel
van het boek, eveneens in goudkleur en in het Anton
Piecklettertype. Daaronder bevinden zich drie foto's van
Anton Pieck met Doornroosje op zijn schoot in de auto,
bouwvaklieden die een
paddenstoelendak op z'n plaats duwen
en een jongetje dat naar een paddenstoel luistert. Deze drie
foto's zijn in zwart-wit en uiterst goed geselecteerd. De foto's hebben namelijk een soort
symbolische waarde: de eerste staat voor de grote
mensen die aan de Efteling hebben meegewerkt, de tweede
voor de realisatie van de attracties en andere wonderen en
de derde voor het publiek, in het bijzonder de kinderen,
die nog iedere dag genieten van de Efteling. Verder
bevinden zich nog het oude Eftelinglogo (nog bekend van
het oude voorste treintje van de Python, ik ben dol op die
mooi gekrulde letters) en het nieuwste logo dat dan weer
in goudkleur onderaan staat. Ook de naam van H. vanden
Diepstraten, de auteur, staat op de kaft vermeld.
Onder deze flap bevindt zich dan de werkelijke kaft, en wat
valt hier nu voor kwaads over te vertellen? Eigenlijk ben
je wel verplicht om twee boeken te kopen, één zet je met
de flap en één zonder flap in de boekenkast. Dat zegt
eigenlijk wel genoeg. De binnenkant van de flap is zelfs
nog bedrukt met een gouden kleurtje met twinkelsterren,
oude Efteling-E's en nieuwe Efteling-E's. Het boek eenmaal
echt opengeslagen is ook al zo mooi, een rijmpje (dat al
meteen duidelijk maakt dat het boek over de mensen achter
de Efteling gaat) en een prachtige inkadering van de titel,
vermoedelijk een Anton Pieck of een gecombineerde tekening.
De pagina daarna heeft een paginagrote schets van het
eerste openingsaffiche (met de kabouter) met daarnaast dan
het voorwoord van Ton van de Ven, met de titel "Er was
eens…". Zoals de documentaire afsloot met een wijze les
van Ton, zo begint dit boek er juist mee. Het liefst zou
ik het voorwoord uit de mond van de heer Van de Ven zelf
horen, want hij bewees al in de documentaires dat hij zo
veel diepzinnige dingen zo mooi kan vertellen. Net als
Lex Lemmens overigens, alhoewel die toch meer enthousiasme
dan diepzinnigheid kent in zijn verhalen, waardoor vele fans
hem nog vaak citeren.
Het boek volgt de geschiedenis van het park in
chronologische volgorde en laat geen jaartal onbesproken.
Het eerste hoofdstuk bestaat niet uit een
tienjarige periode, maar uit de voorgeschiedenis, over het
ontstaan van het sportpark, de speeltuin, de tentoonstelling De Schoen '49, de ideeën voor het
sprookjesbos en de aanleg van de vijvers en paden. Al
vanaf hier is het duidelijk dat KveS vooral gaat over
directieplannen, personeelsbeleid en dat soort zaken en
dus jammer genoeg niet zo zeer over de bouw van de
attracties. Oké, dat komt er ook wel in voor en dan vooral
vanaf 1981 (bij de Python) verschuift de aandacht langzaam
steeds meer naar de attracties, maar grotendeels gaat de
aandacht in het boek toch duidelijk naar de mensen van de
Efteling. De inhoud van het boek kan ook niet echt als één verhaal
worden verteld, maar moet meer als één klomp van informatie
worden gezien. Dit is wellicht ook de reden dat velen het boek
liever doorbladeren dan echt van voren naar achteren lezen.
Het eerste hoofdstuk gaat dus over de voorgeschiedenis van
het park, de periode 1933-1951, en dit is volgens mij het
meest uitgebreide verslag van die jaren dat we tot nu toe
hebben gekregen. Tot op de meest oninteressante details na.
De gehele vooroorlogse periode wordt in één alinea
besproken. Er wordt verteld dat er in die tijd te
weinig werkgelegenheid was, dat er veel kinderen waren en
dat recreatie niet verder ging dan de jaarlijkse kermis.
Vanuit dit oogpunt werd dus gedacht aan actie en wel door de Kerk
zelf. Zo ontwikkelt zich een Sport- en Wandelpark.
Blijkbaar zorgt dit alles nog niet voor genoeg brood op
de plank, want na de oorlog wordt er al over gedacht om
van dat Sportpark een ware trekpleister te maken voor heel
Brabant. De ideeën die hier worden geboren zijn
simpelweg briljant, want stel je toch eens voor dat dat
kleine ideetje nooit was ontstaan. Dit kleine bedenksel
moet toch een kiezeltje zijn geweest, dat de steen eenmaal
heeft doen rollen.
|
Wat ik overigens toch altijd merkwaardig vind is dat de
vele namen in dit hoofdstuk allemaal zijn afgekort.
Blijkbaar zijn de juiste namen moeilijk of niet meer te
achterhalen. Of zou het gemakzucht zijn? In ieder geval
wordt er nu vermeld dat het goed ging met
Kaatsheuvel in 1948; genoeg centen in het potje dus om
iets te gaan maken van dat kleine sportparkje. Zo denkt
ook de nieuwe burgemeester erover, Van der Heijden, die
in dit boek eindelijk ook eens wat van de eer krijgt
toebedeeld. Ja, zeg nu zelf, tot nu toe kregen Reijnders
en Pieck toch altijd het applaus, zeg maar. Van der
Heijden wordt na al die jaren nu eindelijk, ook in de
documentaire, eens op handen gedragen. Hij en zijn vrouw
zijn gaan spelen met en gaan nadenken over de plannen om iets
te doen met het park en zij zijn dus de eerste belangrijke
schakels naar het Sprookjesbos.
Op
de pagina's 7 en 9 zien we wat promotiemateriaal en een
plattegrondje van de tentoonstelling "De Schoen ’49", het
evenement dat gezorgd heeft voor die eerste spade in de grond voor het Sprookjesbos. Als je zo de plattegrond
bekijkt, zie je meteen dat het bijna niet is te herkennen
als de Efteling. Er moet dus ongelofelijk hard zijn
gewerkt in de jaren 1950, 1951 en 1952, want pas vanaf dan
zijn er vormen in het park te herkennen (vooral van de
vijvers en paden) die nog veel lijken op de Efteling van
nu.
De naam Sportpark veranderde in Natuurpark De Efteling in 1950, gelijk bij het oprichten van de Stichting
Natuurpark De Efteling. Over deze stichting wordt niets
interessants verteld, in ieder geval niets wat mij boeit.
Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de tekst onderaan pagina
8, een ellenlange opsomming van namen gevolgd door een
gortdroge tekst, absoluut geen stof om in bed te lezen
(hoewel
in slaap vallen hier wordt gegarandeerd). Pas bij de
vermelding van Chris Sprangers (eindelijk weer een bekende
naam) gaat de aandacht weer omhoog. Langzamerhand wordt
de tekst hier ook weer wat leesbaarder.
Vanaf pagina 10 gebeurt er iets heel vervelends in het
boek. De foto's op de pagina's 6 en 8 kregen nog een
onderschrift, maar op pagina 10 ontbreekt die. In de rest
van het boek zijn hooguit tien foto's en tekeningen
van een onderschrift voorzien. Dat was toch echt stukken
beter in "Mam, een duppie voor de kip?", waarin iedere
foto een uitleg kreeg. Vervolgens staat er op pagina 11 een
soort bewijs van wat er in het voorgaande is verteld. Ook
op de daaropvolgende pagina bevindt zich een belangrijk
papier.
Zeer goed is het dat de drie oprichters even worden
voorgesteld op de pagina's 13 t/m 16. Het verduidelijkt
wat de heren hebben betekend voor het park, geeft een
korte samenvatting van hun leven en hun gedrevenheid om
van de Efteling een prachtig sfeervol park te maken. Het
dient vooral als een inleiding naar de volgende
hoofdstukken.
De pagina's 17 t/m 26 staan vol met Anton Piecktekeningen. Ik
heb geen idee welke tekeningen hiervan al eerder zijn
afgedrukt in een boek over Pieck. Toch weet ik bijna zeker
dat veel van deze schetsen en aquarellen nog nooit eerder zijn
gepubliceerd. We kunnen de tekeningen in drie categorieën
verdelen. Ten eerste: nooit gerealiseerde attracties en
sprookjes. Deze zijn toch wel het interessantst, De Zes
Zwanen (pagina 18), De Betoverde Appelboom (p. 18),
Dansende Elfen en Gedrochten (p.18, lijken sommige figuren
niet verdacht veel op Droomvluchtfiguren?), het A-veld (p.
20, hier zijn attracties in te ontdekken die pas jaren
later kwamen in een andere vorm, zoals de Gondoletta, het
Lavenlaar, de Doolhof en zelfs de suggestie voor een
achtbaan. Bij het zien van deze schets en die op de pagina
ernaast van de Heksenkelder, vraag ik me toch af hoe het
komt dat Pieck zo fel tegen de Python was. Misschien te
weinig thema; als Pieck nog had geleefd, dan zou Vogel Rok
hem blijkbaar beter bevallen zijn) en veel plannen voor
Chinese en Oosterse projecten (p. 20 t/m 23). Het is toch
geweldig om te weten dat eigenlijk alle attracties (op
Carnaval Festival en PandaDroom na) al een
bedenkseltje waren van Anton Pieck. Daarom zou de Efteling
eigenlijk ook door moeten gaan met het bestuderen van oude schetsen en tekeningen van Pieck en oude
projecten dus gewoon alsnog moeten uitvoeren.
|
De tweede categorie bestaat uit tekeningen van
gerealiseerde attracties, maar in een andere vorm. Kijk
maar eens naar het huisje van Hans en Grietje en de put
van Vrouw Holle op pagina 19. Als derde zijn er nog de wel
gerealiseerde - en ook op die manier in het park verschenen
- tekeningen. Neem nu pagina 24/25 maar eens voor je. Pieck
werkte eigenlijk als een dubbeltekenaar voor de Efteling,
hij was een soort kunstenaar, maar tegelijk ook een
architect. Voor veel werken kleurde hij nog niet eens
alles in. Zelfs van de kleinste details moest een
schetsje worden gemaakt, zoals het
Stationrestauratiebordje
op pagina 25. Ook wonderlijk is het om te zien dat Pieck zelfs
de meubels van het oude theehuis heeft ontworpen. De
sloop van het Stationskoffyhuys en Ingang West en de
metamorfose van het Witte Paard zijn dus eigenlijk niet de
eerste keren dat de Efteling echte Pieckontwerpen heeft
vernield.
|