Poëzie
Titel: Het Villa Volta-gedicht
Auteur: Ewald Van Looveren
Harlekeyndatum: 28-3-2005
Ewald van Looveren stuurde het WWCW de allereerste bijdrage voor "Poëzie" in "In Den Bonte Harlekeyn". Lees hier een ode aan Villa Volta.

 


Het Villa Volta-gedicht - Poëzie door Ewald van Looveren

Wees welkom in dit statig huis
Weg van wind en bladgeruis
Dit verblijf, reeds oud en kras
Maar toch nog steeds van eerste klas
Alles glimt van’t zuiver marmer
Hier wordt men geraad niet armer
Maar dat is slechts de buitenschijn
Vanbinnen, beste lezer mijn
Is een banvloek des bewoner’s deel
’t Is Hugo, ’t zegt u vast niet veel
Deez’ krapuul van’t onderste allooi
Deed dingen, mensen, echt niet mooi
Zijn “Bokkenrijders”, zo geheten
Zaaiden angst zonder geweten
Hoefgetrap in’t hoge gras
Het ganse dorp in puin en as
Reeds 60 jaar was’t zo geweest
Des bendes naam werd zeer gevreesd
Men bad maar om een god’lijk wonder
Hen stoppen was niet moog’lijk zonder
En in’t Kempenland, een avond laat
De zon tot schemering ondergaand
Werd al’t gebed terstond verhoord
De Rijders zochten een vredig oord
Om hedennacht in door te brengen
Want nachten waren reeds aan’t lengen
Maar gans in’t rond kwam slechts één licht
De moede mannen in’t gezicht
Bij aankomst echter stelden zij
Dat’t geen stee was, maar een abdij
’t Was Postel, en’t gerucht ging rond
dat men veel bezat op deze grond
Een schat van kerkelijken aard
Zou op dit gebied worden bewaard
Uit de kapel kwam een zacht licht
En de mannen, op’t gevaar beticht
Keken met acht, Hugo vanvoor
Zonder paard het raampje door
Er was geen ziel, zoals verwacht
Maar toch brandden de kaarsen zacht
Geen acht slaand op dit vreemd geval
Stormden ze binnen in de hal
’t Begeven des deurs, een luide krak
was ’t enige dat ’t stil verbrak
Daar stond nu eind’lijk menigeen
Voor wat hij wou en wel meteen
Want aan het raampje werd reeds klaar
Hetgeen geplaatst op dit altaar
Het was een zee van glimmend goud
Met zilver ook in velenvoud
Hugo leek, verbaasd door ’t zicht
Met twee voeten des gronds gelicht
Hij nam zijn zak en net als velen
Begon hij al deez’ buit te stelen
Maar eensklaps, en vraag mij niet hoe
Deed iedereen er ’t zwijgen toe
Zelfs ’t rinkelen van’t zilver zelf
Stierf plots’ling uit in’t groot gewelf
Zelfs Hugo, verbaasd door dit gebeuren
Moest zijnen blik van’t altaar scheuren
Want op zijn schouder lag een hand
Van een jonge deerne, gans in’t kant
Uit haar scheen zacht een parelig licht
En z’had zich reeds tot hem gericht
Ze verhaalde met een vreemde stem
En maande Hugo aan met klem
Om af te zien van deze roof
Maar gier naar goud maakte hem doof
Hij riep dat het hem niets kon schelen
En zij hem niets had te bevelen
En duwde’t vrouwtje in zijn vuur
Met een stoot des hands tegen de muur
Hij keek naar haar en zag toen dit:
Een flits, een waas, een wolk van wit
Schrik hadden de Rijders veel
Maar angst was nimmer Hugo’s deel.
Tot nu, want dit was toch wel eng
Dat jonge mens, dat lastig kreng
Was plots’ling, na een waas van kleuren
In geen enk’le hoek meer te bespeuren
Toch nam hij het finaal besluit
En draafde weg met verdoemde buit
Maar bij zijn aankomst bij z’n huis
de man zeer moe en eind’lijk thuis
verstijfde hij pas echt van schrik
want hij zag in een ogenblik
de vrouw die stond op’t dakfronton
haar lokken glanzend in de zon
haar armen wuivend op de wind
en daar klonk plots de stem van’t kind
die spookte nu door des man’s hoofd
en Hugo luisterde verdoofd
terwijl hij nog in’t zadel zat
naar wat de vrouw te zeggen had
’t Verzuim van haare goede rade
en ’t plegen van deez’ laffe dade
brachten hem tot deze straf
die ’t vrouwtje woedend aan hem gaf
Door woorden van die vreemde stem
Lag nu een banvloek over hem
Waardoor hij nimmer rust zou vinden
Noch in’t huis tussen de linden
Noch op heel deze planeet
En Hugo wist reeds dat’t hem speet
Maar hij zag het op haar gelaat:
Zijn berouw kwam al te laat
Slecht iemand met een rein geweten
Zou hem deez’ ban laten vergeten
Als die ’t gedoemde huis betrad
Verviel de doem die het bezat
Maar tot die dag zit hij gedwee
Gevangen in zijn eigen stee
Tot op vandaag immer vervloekt
Terwijl hij nog steeds ’t reine zoekt
In zijnen geest een diepe wond
Zijn woonverblijf tolt gans in’t rond
Verlost u hem van deze smart
Bezit u vast een zuiver hart.
Maar raakt u hem met vloek of spot
Bezegelt u zijn eeuwig lot
Maar denkt u nu bij zelfberaad:
“Mijn hart is vuil als de stenen der straat
’t Geweten zal geraad vermijden
Hugo van zijn ban te bevrijden”
Denkt dan aan dit, dames en heren:
’t Kan toch nooit kwaad om te proberen?

© tekst: Ewald van Looveren. Graphics en layout: Het Wonderlijke WC Web.

 

 

 
 

In Den Bonte Harlekeyn - Onderdeel van Het Wonderlijke WC Web - De Schoonste van het Land