Bij
aanvang van de persconferentie heeft Henk Groenen eerst
wat huishoudelijke mededelingen alvorens hij het woord aan
Ton van de Ven geeft. De tekst van Ton is hieronder
integraal weergegeven.
Het zal ons altijd wel blijven
verrassen hoe snel ons heden, de dag van vandaag, in de
goede oude tijd verandert. Het uur lijkt lang, het jaar is
kort. Een halve eeuw Efteling-geschiedenis ligt achter
ons, en met veel enthousiasme maken wij ons op voor het
vervolg. Hoe, dat zal vandaag wel weer duidelijk worden.
Voorlopig mag u de pennen rustig laten waar ze zijn, en
graag wil ik dan even met u omzien naar het rijke en
dierbare verleden van de Efteling.
De goede oude tijd gaan verheerlijken, is een zeker teken
dat men er zelf toe gaat behoren. Het is ongetwijfeld de
reden dat men mij hier gevraagd heeft iets over te
vertellen.
De
geschiedenis van de Efteling is vooral de geschiedenis van
haar mensen. Mensen die een avontuur aangingen met een
open einde, zonder duidelijk te zien ‘waarheen’, maar wel
met een grote emotionele betrokkenheid.
Oud-burgemeester Rein van der Heijden, fotograaf en
cineast Peter Reijnders en de befaamde romantiserend
illustrator Anton Pieck, hadden zeker wel een spijkerhard
vertrouwen dat het Sprookjesbos met speeltuin een
toeristenstroom naar Kaatsheuvel in gang zou zetten, maar
schatten daarbij in dat na een periode van zeven of achter
jaren, het nieuwe wel er vanaf moest zijn. Er zouden dan
andere wegen gezocht moeten worden, om de toerist voor
Kaatsheuvel te winnen. Hun niet breed uitgedragen zorgen
bleken ongegrond. Het succes overrompelde niet alleen hen,
maar iedere pionier die in de onzekerheid van toen, er een
nieuwe werkgelegenheid vond.
De tanende schoen- en lederindustrie, die de kurk was
waarop de lokale economie dreef, bood weinig perspectief,
en ook bij menig kleine zandboer was het absoluut geen
vetpot. De verkoop van hun bedrijfjes of delen van de
landbouwgrond aan de stichting “Natuurpark de Efteling”
was voor velen een uitkomst, temeer daar vaak aan
gekoppeld was, de tewerkstelling van één of meer
kostwinnaars in het Efteling-avontuur. En zo togen ze toen
met hun eigen paardjes, karren en spaden, dagelijks naar
hun nieuwe maar toch zo vertrouwde werkplek, om samen met
schoenmakers en leerlooiers onder regie van een
landschapsarchitect de contouren van een sprookjesland uit
te spitten. Voorzieningen zoals gereedschap voor het
personeel waren er niet of nauwelijks in die tijd. Er werd
een flinke wissel getrokken op de zelfredzaamheid van de
pioniers, die met eigen middelen en tegen een bescheiden
vergoeding in dat gemis moesten voorzien.
Het bouwen van sprookjes was een geheel nieuwe tak van
sport, die nog geleerd moest worden. Niet alleen door de
ingehuurde metselaars en timmerlieden, die zich afvroegen
waarom ze überhaupt een vak hadden geleerd, maar evenzeer
voor de gelegenheidsbouwmeesters, Anton Pieck en Peter
Reijnders.
Zo werden in een forse zandhoop lange ronde boomstammen
gespiest, gewonnen uit het eigen Mastbos (red: onduidelijk
woord), en werden de ruwe contouren van een klein
kasteeltje zichtbaar, die later met steengaas bemanteld
werden. De metselaars worstelden vertwijfeld een laag
specie ertegenaan, legden er echte oude leipannetjes op,
en ziedaar: Doornroosje mocht boven slapen. Het resultaat
was allercharmantst.
Anton Pieck’s nadrukkelijke voorwaarde om zijn medewerking
te verlenen aan het avontuur was hiermee ingevuld. Hij
wilde ver blijven van klungelbouw met bordkarton en
papier-maché, en het liefst met eerlijke oude materialen
werken, en dat bleek ruimschoots ingevuld, ook al was er
nauwelijks een metselsteen aan te pas gekomen.
Peter Reijnders knutselde met zijn ongebreideld
enthousiasme de mechaniekjes in, in de kasteelbewoners
bijvoorbeeld, en zo verrezen in korte tijd volgens deze
unieke methode de eerste sprookjes in het Brabantse land,
en een ieder was daar trots op. Het resultaat verbond, en
was van allen.
Het familiegevoel was geboren bij de zo verschillende
karakters en disciplines, die zo sterk tot elkaar
veroordeeld waren. Men ploegde ongegeneerd door elkaars
vakgebied, men ontdekte elkaars onvermoeide kwaliteiten en
talenten, en een uniek amateurisme vierde hoogtij. Het mag
niemand verwonderen, dat juist dat amateurisme het succes
van de Efteling in grote mate bepaald heeft.
De amateur (red: hier is Ton even echt onverstaanbaar) is
immers een liefhebber, met de gedrevenheid om zich te
bewegen in een vakgebied dat niet tot de zijne behoort, en
zo werkten bijna alleen in die tijd. De liefde was
zichtbaar in het volkskunstige karakter van de creaties,
en oogsten een enorme waardering bij de miljoenen mensen
die het Sprookjesbos bezochten. Het was bijna meer waard
dan de inhoud van het wekelijkse ‘loonzakske’. Het was als
het applaus voor artiesten die op de bühne een psychisch
orgasme beleven, en verlangend naar het volgende uitzien.
Men ging zich ook als artiesten gedragen, als een hechte
circusfamilie. ’s-Avonds kroop men bij elkaar om nog eens
na te genieten, en vertelde elkanders wel en wee. Het was
een vrij wereldje waarin rangen en standen vervaagden.
Dat gold overigens niet voor de strenge ‘pater familias’,
burgemeester Van der Heijden, die met vaste hand de
teugels strak hield en dwars door alle lagen fietste.
Weinig kon voor hem verborgen blijven, en wee degene die
het waagde ook maar een enkele boom te rooien zonder dat
hij daar weet van had. Met de poort in de rug wist je dan
dat het sprookje voor jou over was, en wie in dat bos de
baas was.
In de zestiger jaren maakte ik zelf kennis met de
Efteling-familie. In reactie op een advertentie in het
Eindhovens Dagblad, mocht ik bij een tweede
sollicitatiegesprek Anton Pieck ontmoeten, van wie ook ik,
zoals velen, dacht dat hij al lang gestorven moest zijn.
Hij hulde zich het hele gesprek in zwijgen, en stelde
tenslotte één enkele vraag: “Mijnheer Van de Ven,
beheerst
u het perspectief?”. Mijn volmondig ja was niet geheel
naar waarheid, maar ik wist dat daar wel iets aan te doen
was. Het heeft gewerkt, want ik werd aangenomen.
Ik kwam terecht in een wereldje waar een echte ‘Pietje
Bell-cultuur’ heerste, en zo mocht ik een plaatsje
veroveren in een vreemd nest waar ik als een koekoeksjong
bekeken werd. Het duurde even voor dat vertrouwen groeide,
dat ik de andere jongen niet uit het nest werkte, en door
de familie werd geaccepteerd.
De gevestigde orde verstoren was bij de afdeling
vormgevers tot kunst verheven, en afwijkend gedrag werd
gehonoreerd met een hoger aanzien. Hoe vuiler de werkjas,
deste sneller steeg je in de hiërarchie. Een werkjas die
zo stijf stond van de polyester dat je hem bijna rechtop
in de hoek kon zetten, was bijna gelijk aan het uniform
van een drie-sterren-generaal. Zo leidde het verstrekken
van nieuwe, hagelwitte werkjassen tot een aardige
anekdote, één van de ontelbare, want we lachten ons iedere
dag de longen uit het lijf; de toenmalige directie wat
minder. Niet zelden leverde onze grappen een precent,
waarop ingegrepen moest worden, zoals op de dag na het
verstrekken van de witte jassen.
Het vroor dat het kraakte, en de uitgevroren tuinlieden
werd gevraagd het rechtslaan van kromme spijkers te staken
en de vormgevers te helpen bij het polyesteren van een
serie leliebladeren. U hoort het goed, en neem het maar
voor waar: het rechtslaan van spijkers voor hergebruik
tekent die tijd. De tuinlieden werden opgewacht bij de
deur door twee van mijn collega’s in een smetteloze
outfit, injectiespuit in de hand en een flesje met wat
watten, en werden verzocht hun mouwen
op te stropen. Er moest ingeënt worden. Met de gezondheid
mocht niet gespot worden. Het werken met chemicaliën was
namelijk niet zonder risico. De hevig geschrokken
tuinlieden namen onmiddellijk de benen, en even later
verscheen op hoge poten hun baas, witheet, met de
mededeling dat zijn personeel niet ingeënt hoefde te
worden en dat hij dat zelf bij de directie zou gaan
melden. Het resultaat was dat ik daar moest opdraven om
verantwoording af te leggen over de ontstane commotie.
Toen ik breed grijzend de directiekamer betrad om enige
bijval voor de uit de hand gelopen grap te gaan oogsten,
werd mij onmiddellijk de mond gesnoerd. Er werd
aangegeven dat de hoveniers terecht geweigerd hadden, en
dat de directie daar volledig achter stond. Voor ik het
wist stond ik weer buiten, en realiseerde me dat we die
leliebladen maar zelf moesten gaan doen.
Je moest overigens in die tijd altijd jezelf weten te
redden. De doe-het-zelf-cultuur van de vijftiger jaren was
nog lang niet dood. Zo timmerde ik mijn eerste kantoortje
met panlatten in elkaar, spande het af met zwart plastic
en een doosje punaises, en dat stelde mij in staat te
midden van gipsstof en polyesterdampen mijn eerste
ontwerpen te vervaardigen. En ook dit is niet verzonnen.
We hebben ons vroeger altijd niet zozeer afgevraagd wat de
Efteling voor ons kon doen, maar veel meer wat wij voor de
Efteling konden doen. Het was óns Sprookjesbos. Het was
soms hard werken, maar nooit saai. Vele uitdagingen werden
opgezocht, daar waar helemaal geen opdracht lag. Zoals
midden zeventiger jaren, toen de investeringen op een
kleiner pitje raakten, en er twijfel rees aan de
voortgaande (red: lastig te verstaan) groei. Grootschalige
projecten bleven op de tekentafel steken en werden
vervolgens in het ijs gelegd. Dat bracht wat onrust in het
Efteling-veld, en de familie zocht haar heil in het
ongehoorzame. Spontaan werden kleine projectjes in de
werkplaatsen, achter gesloten deuren, opgestart. De
creatief stuwende kracht kwam gewoon uit het gefrustreerde
veld, ook al stond er niet op papier en ontbrak het aan
enige status. Bij een groeiend zelfvertrouwen werden die
ontwikkelingen manifest, kregen officiële status omdat het
nu eenmaal toch gebeurd was, en zo rolde het ene avontuur
na het andere naar een niet al te beschreven uitkomst. Het
bleef tot het einde toe een boeiend proces van vallen en
opstaan.
Het ongehoorzame wierp wel zo zijn vruchten af, en al
waren het kleine kersjes op de taart, de Efteling ging er
wel beter door smaken. Het was verbazingwekkend om te zien
welke invloed het ongehoorzame had, soms op de
baanbrekende ontwikkelingen die de faam van de Efteling
mede hebben bestendigd. En daarbij kom ik niet voorbij aan
een man met naam te noemen, die zijn sporen in dit park
duidelijk heeft achtergelaten.
Op het gebied van bewegingstechnieken voor poppen, de
zogenaamde robotica, was het de kleurrijke Tilburger Henk
Smulders die altijd voorop stond grenzen te overschrijden.
Via een loopbaan als manusje van alles, frietbakker,
beeldjesspuiter, marktkoopman en modelleur van eigen
creaties, kwam hij bij de Efteling. Snel groeide hij uit
tot de man met de vuilste jas, een ereteken dat hij
terecht mocht dragen. De bewegingen van onze poppen vond
hij wat magertjes. Zijn fantasie ging veel verder, en voor
een man die tot aan zijn dood aan een perpetuum mobile
gesleuteld heeft is dat te begrijpen. Hij modelleerde de
Wolf van Roodkapje, en begon uit eigen beweging
mechanieken in te bouwen met een passie die niet te
beschrijven is. Hij maakte de werkplaats van de
geschrokken techneuten tot zijn domein, en terwijl de
gebroken boortjes in de rondte vlogen en diverse bloedende
vingers van pleisters moesten worden voorzien, ontstond
een werkende machine uit schroot en oude motoren, die de
Wolf zo’n overtuigend karakter gaf, dat iedere techneut er
stil van werd.
De voorzichtige kritiek dat sommige delen niet volgens de
Technische Bijbel waren aangebracht nam hij zich ter harte
met de opmerking: “Moakt ‘m maar beter. Ge ziet nauw wat
ie ken”, waarna de roboticadiscipline weer terecht kwam
waar ze thuishoorde. En zo beweegt de Wolf nog steeds met
een degelijke techniek, maar het wondertje van Smulders
werd niet geëvenaard.
Inmiddels is er veel veranderd, maar de maatstaf is toen
gezet. Als je terug kijkt kun je je nauwelijks voorstellen
dat de Efteling zo’n onvoorstelbare groei heeft
doorgemaakt met de mensen en de middelen van weleer.
Zonder ook maar iets af te willen doen aan de prestaties
van hen, die vandaag onze akker bewerken: je ontkomt er
niet aan, die schrille contrasten te noteren met die
zogenaamde ‘goeie oude tijd’.
Wij maakten als familie gezamelijk een start vanaf
dezelfde streep, en stortten ons in het diepe; verloren
elkaar onderweg, omdat iedereen z’n eigen koninkrijkje
binnenvluchtte, en trof mekaar op die momenten waar de
nood ons samenriep en opnieuw verbond. Verwonderd haalden
we dan de eindstreep, om dan pas te zien waar het avontuur
ons had heengevoerd. Het is opmerkelijke dat het vroege
ondernemersschap zonder keiharde garanties voor succes
risico’s heeft durven aangaan, die nauwelijks door een
haalbaarheidsstudie te vermijden zullen zijn geweest.
Natuurlijk: ondernemen is risico nemen. Maar wie kan in
godsnaam een onderbouwing maken of de combinatie van
elfjes op boomtakken en een poeltje Blubbertrollen een
miljoeneninvestering rechtvaardigt?
Het is ons goed gegaan, en daar mogen we dankbaar voor
zijn. We bevinden ons gezond en wel op een spannende weg
en zodadelijk hoort u al ons nieuws. De wegen die we
willen gaan om vanaf dit jubileumjaar onze dromen in te
vullen, zullen zodadelijk ruimschoots aandacht krijgen, en
ik moge u verzoeken uw pennen hierbij weer ter hand te
nemen, want er is genoeg nieuws om alom in den lande en
ver daarbuiten kont van te doen.
Wat die goede oude tijd betreft: ook dat wordt nieuws. Een
lijvig en fraai standaardwerk met de titel: “De Efteling –
Kroniek van een Sprookje” zal op 31 mei aanstaande het
licht zien, en daarmee zal een veelgehoorde wens in
vervulling gaan. Uiteraard houden wij u graag op de hoogte
van de activiteiten rondom de verschijning van het boek,
dat met veel plaatjes, tekeningen en foto’s alsmede
achtergrondverhalen en statement van de Efteling-familie
een blik gunt in het verleden, ook daar waar niet eerder
de sluier gelicht werd.
Tevens gaat er uitgebracht worden, een geweldig mooie
documentaire-videoband, die de geschiedenis van de
Efteling, zij het dan op een wat andere manier, belicht,
met de titel “50 jaar sprookjes in Kaatsheuvel”. Met dank
aan de TROS dat ze dat ook nog voor ons op het scherm gaan
brengen. Het zij van harte aanbevolen.
Rest mij u te vragen nog even met mij nog even terug te
gaan naar 1965 met een kleine anekdote. Het illustreert
eens te meer hoe belangrijk ieder mens was die zijn
bijdrage heeft geleverd aan het grote avontuur ‘De
Efteling’.
Ik bevond mij in de timmermanswerkplaats en was op zoek
naar een stukje hout. In de werkplaats was verder niemand,
behalve d’n Ouwe Frans. Een forse, grijze zestiger met een
beetje kromme rug, en kolenscheppen van handen waarvan de
kracht gevreesd werd. Hij werkte gebogen over een werkbank
die tegen het venster geschoven stond, en zo kende men hem
al jaren: altijd op die zelfde plaats. Ouwe Frans was
bezig een eiken stoelpoot te ‘ronden’ met een steekguts,
want een draaibank was er toen nog niet. Plotseling ging
de deur open en directeur Diender trad naar binnen, zoals
gewoonlijk strak in het krijtstreeppak. Hij stelde zich op
naast de werkbank, keek naar de kapotte stoel en de nieuw
wordende stoelpoot, en zei belangstellend: “Zo, meneer van
Berkel, dat zal niet zo snel kapot gaan! Dat kan er wel
weer een paar jaartjes tegen.”
D’n Ouwe Frans liet de guts even rusten, schoof zijn bril
wat dieper, keek over de bovenrand de gesoiëerde
bezoeker aan, en zei: “Als dees’ kapot ga, dan stoat er al
lang graas op jouwen buik”. Hij nam de guts weer op, en
stak weer rustig verder. De heer Diender vond geen woord
om het gesprek nog verder voort te zetten, knikte kort
naar mij, en verliet maar snel de werkplaats. De deur was
nauwelijks dicht of d’n Ouwe Frans vroeg mij “Wa waar d’r
da voor ene?”
“Frans,” zeg ik, “Die ken je toch? Dat is toch meneer
Diender, onze directeur.”
“Ohw,” zei d’n Ouwe Frans, “die meester ken ik nie.”
Waarom deze anekdote? Het is een tribuut aan allen die aan
onze Efteling een steentje hebben bijgedragen. Namen die
in de vergetelheid raakten gaven ons de stoel waarop wij
nu zitten. Het zal niet verkeerd blijken met een toekomst
die klinkt als een klok ons te blijven realiseren. Ook als
we door de wolken kijken op een honderdjarige Efteling, en
ook al groeit er dan al lang gras op onze buiken.
Ik dank u hartelijk voor de aandacht.
©
speech: Ton van de Ven.
Transscriptie: Friso Geerlings.
Graphics en lay-out: Het Wonderlijke WC
Web. |
|