De wolf krijgt een nieuw
besturingssysteem. Hij kijkt boosaardig voor zich uit,
terwijl een monteur aan zijn binnenste sleutelt. Zijn
staart ligt nog op de werkbank.
Even verderop werkt een constructeur aan een heks voor het
nieuw sprookje Raponsje. De toverkol moet straks langs de
vlecht van de blonde Raponsje naar boven klimmen. In
Duitsland kun je de klimmende heksen kant-en-klaar
bestellen, maar de ontwikkelaars van de Efteling vonden de
motoriek te houterig. Daarom werd besloten zelf een heks
te bouwen. De constructeur heeft eerst een meccanomodel
gemaakt en is nu met een mechanisch skelet bezig, dat
straks aangekleed kan worden met polyester lichaamsdelen.
In een andere ruimte werkt iemand aan het gezicht van de
heks. Het moet er lekker gemeen uitzien, maar ook weer
niet zo afzichtelijk dat kinderen er nachtmerries van
krijgen. In het Gildehuis, de werkplaats van de Efteling,
is iedereen druk bezig met het nieuwe seizoen.
Sprookjes zijn een bloedserieuze business in Kaatsheuvel.
Er wordt hard gewerkt door de 450 vaste personeelsleden,
vierhonderd seizoensmedewerkers en achthonderd
vakantiewerkers. En er wordt vooral ook hard nagedacht,
over de marketing en strategie van een attractiepark in de
overvolle markt van vrijetijdsbesteding. De Efteling
strijdt niet om de gulden, maar om de tijd van de
consument. Daarom concurreert het park niet alleen met Six
Flags, Het Land van Ooit of Disneyland Parijs, maar vooral
ook met Ikea, de autoboulevard of de koopzondag.
De Efteling beweegt zich in de voorhoede
van de moderne fun-economie. De verwende consument is op
zoek naar beleving, naar illusies en ervaringen, dicteren
de hipste managementgoeroes. Hardware maakt plaats voor
software, industrie voor toerisme en recreatie. Op deze
markt levert de Efteling slag met een Amerikaans
mediaconglomeraat als Disney, maar toch is het een typisch
Brabants bedrijf gebleven, stevig geworteld in de
zandgrond van de Langstraat. In de sobere, pretentieloze
kantoren, weggestopt in een hoekje van het park, domineert
de Brabantse tongval. Vrijwel alle seizoens- en
vakantiewerkers komen uit Kaatsheuvel en omstreken.
Maar wat in deze tijden van mobiliteit en
jobhoppen vooral opvalt, is de sentimentele binding met
het bedrijf. ‘De Efteling is bijna een manier van leven’,
zegt hoofd communicatie Henk Groenen, en hij lijkt het te
menen, zoals veel werknemers zich zonder spoor van ironie
‘echte Eftelingers’ noemen. Olaf Vugts, directeur van het
park, lijkt op het eerste gezicht een snelle
marketingjongen, een vlotte prater die routineus begrippen
als product lifecycle uit zijn mond laat komen.
Maar al snel ontpopt ook hij zich tot een ‘echte
Eftelinger’, iemand ‘bij wie de Efteling in het DNA zit’.
Zijn vader was controller bij de Efteling, zelf
deed hij er als scholier nog vakantiewerk. Hij werd nog
door de oude Anton Pieck terechtgewezen als hij iets
verkeerd deed.
Nog altijd wordt de
Efteling
vooral geassocieerd met het Sprookjesbos van Pieck, maar
er is inmiddels veel meer. Een hotel, een golfbaan,
spektakelattracties als de Python, de Pegasus en de Pirańa.
Toch schuilt uiteindelijk de kracht van de Efteling in
romantiek en nostalgie. ‘Kijk, dat is de Efteling’, zegt
Vugts, terwijl hij wijst op een foto van zijn dochtertje,
gezeten op een paddestoel in het Sprookjesbos. ‘Je bent er
als kind geweest en je gaat er met je eigen kinderen weer
naar toe.’ De Efteling heeft de status bereikt van een
Nederlands cultuurgoed, dat van generatie op generatie
wordt overgedragen.
Daarom is het ook niet erg dat het
vliegende tapijt van de fakir over duidelijk zichtbare
staalkabels rolt. Want voor de kinderen is het magie en
voor de ouders nostalgie, een dierbare herinnering aan een
tijd die achteraf zo onschuldig en onbedorven lijkt. Toen
je nog niet werd doodgegooid met special effects.
Toen een pop, die dankzij een ingebouwde bandrecorder
‘papier hier’ zei, een verpletterende indruk maakte. Soms
krijgt Vugts de vraag of hij die fakir niet beter over kan
beamen. Die mensen hebben duidelijk niets van het
Efteling-gevoel begrepen.
De Efteling werd geopend in mei 1952. Het
park is ouder dan Disneyland. Walt Disney zelf kwam in
1953 naar Kaatsheuvel, om ideeën op te doen voor zijn
eerste park, dat drie jaar later werd geopend in Anaheim,
Californië. Opmerkelijk genoeg liggen de wortels van de
Efteling niet in de vermaaksindustrie, maar in het
katholieke milieu van Kaatsheuvel. Al in de jaren dertig
legden kapelaans hier een trapveldje voor de plaatselijke
jeugd aan, dat met behulp van werkloze arbeiders werd
uitgebouwd tot een natuurpark, met slingerende zandpaden
en pittoreske waterpartijen. Na de oorlog zocht de
burgemeester van Kaatsheuvel, een oerconservatieve
katholiek, naar een nieuwe impuls voor de lokale economie,
omdat de traditionele schoen- en leerindustrie langzaam
wegkwijnde. Met vooruitziende blik dacht hij daarbij aan
het toerisme. Anton Pieck, destijds de bekendste
sprookjes-illustrator van Nederland, werd gevraagd een
sprookjesbos te ontwerpen. Hij stemde toe, mits attracties
gemaakt zouden worden van ‘eerlijke en deugdzame’
materialen. De haardos van Sneeuwwitje werd gemaakt van
haar dat de nonnen van een naburig klooster bij hun
professie moesten afknippen.
De pers was razend enthousiast over het park, vooral over
het technisch vernuft achter de bewegende
sprookjesfiguren. ‘Zinsbegoochelend, doch cultureel
volkomen verantwoord’, vond het Dagblad Oost-Brabant.
In de jaren vijftig was het katholieke karakter van de
Efteling nog duidelijk merkbaar. In het zwembad waren
tweedelige badpakken verboden en caissičres kregen de
opdracht om vrouwen met blote armen of benen zonder pardon
weer naar huis te sturen.
Het is half maart, de lucht is grijs
en er valt een druilerige regen
over het park. Dit is de Efteling in haar kaalste, minst
mythologische verschijningsvorm. Er lopen geen vaders in
korte broek rond, maar mannen in blauwe overalls die
timmeren, bouwen, schilderen en graven. De bootjes van de
wildwaterattractie Pirańa liggen op het droge, een man
spuit het mos van de houten achtbaan Pegasus. De tableaus
in Droomvlucht, thuishaven van koning Oberon en zijn
elfen, worden schoongespoten en de software voor de
karretjes getest. Fata Morgana en Droomvlucht lijken
opeens gewone fabriekshallen, al zijn ze opgespoten met
verf die er in de bus al verweerd uitziet.
Ondanks alle rommel is assistent-parkdirecteur Jan van
Meel rustig. Hij werkt hier al 23 jaar en hij weet dat
alles op tijd af zal zijn. Desnoods trekken ze een nachtje
door, want zo zijn de Eftelingers. Op de Tweede Kerstdag
was het onverwacht druk bij de Winter Efteling. Zo veel
mogelijk werknemers werden thuis opgetrommeld. Zo van het
kerstdiner naar het park. Dat doe je gewoon, zegt Van
Meel, als de gasten je nodig hebben.
Van Meel is vergroeid met het park. Op mooie zomeravonden,
als het publiek naar huis is en het rumoer weggestorven,
gaat hij vaak nog even naar het Sprookjesbos. Gewoon een
beetje mijmeren op een bankje, bij de kikkers op het
Herautenplein. Vroeger was het natuurlijk kleiner, zegt
hij, en gemoedelijker. Er kwamen vooral gezinnen met
kinderen en als boswachter van het Sprookjesbos kon je het
makkelijk in je eentje af. De Efteling vergoedde zelfs de
schade aan auto’s op het parkeerterrein. Maar daarmee is
het bedrijf opgehouden, toen half Brabant met zijn
gedeukte oude bak naar Kaatsheuvel kwam.
Het publiek van de Efteling verloor zijn
onschuld. Vorige zomer werd de actrice die de
sprookjesfiguur Pardijntje speelt, belaagd door een
groepje jongens. Ze kreeg een klap op haar achterhoofd en
zit nu thuis met een whiplash. Maar niet alleen de jeugd
kan zich misdragen. ‘Er zijn ouders die tegen kun kinderen
zeggen: geef die heks maar een schop’, zegt Frederike
Oosterhoff, medewerker personeelszaken. ‘Ik heb zelf ook
weleens een klap gehad’, zegt hoofd entertainment Henk
Merkelbach. ‘Ik ging door een zijdeur een attractie binnen
en iemand dacht dat ik wilde voordringen.’
Hoewel alle personeelsleden een training
in het omgaan met agressie krijgen, moet het probleem ook
weer niet overdreven worden, zeggen alle betrokkenen. ‘We
krijgen elk jaar een vijfde deel van de Nederlandse
bevolking binnen. Daar zitten ook vervelende mensen bij.
Het is een maatschappelijk probleem, waar iedereen last
van heeft’, zegt Olaf Vugts.
‘Help! Help!’
Fata Morgana wordt ontruimd. Er
is brand uitgebroken in de kelder en de gangen rond de
attractie vullen zich razendsnel met rook. De bootjes
varen automatisch naar de nooduitgangen, uit het water
komen luchtkussens omhoog waarover de bezoekers naar
buiten kunnen. Een man blijft gewond achter, terwijl de
rook nadert. Met gillende sirenes komen de auto’s van de
eigen Efteling-brandweer aanrijden.
Het is een rampenoefening, zoals er bijna
elke maand wel een of twee plaatsvinden. De plaatselijke
club van Lotus-slachtoffers doet enthousiast haar werk. De
een heeft een gapende hoofdwond gegrimeerd, de ander ligt
kreunend op de grond, spelend dat hij getroffen is door
een rookvergiftiging. De ster van de avond is echter een
dement oud vrouwtje dat niet wil geloven dat er brand is.
Obstinaat weigert ze de boot te verlaten. Oefening of
niet, ze drijft een jonge Efteling-medewerker, die haar
met zachte dwang naar buiten moet praten, tot oprechte
wanhoop.
Een zomer in de Efteling vergt veel
oefening, voorbereiding en logistieke organisatie. Er is
altijd een arts op het park, die de spuiten met insuline
en antistof voor wespengif klaar heeft liggen. Er zijn
duikers paraat, mocht er iemand in de roeivijver
verdwijnen. Als een kind in het water valt, kunnen zijn
kleren gedroogd worden in de droogtrommels op het park. De
Efteling, begonnen als overzichtelijk Sprookjesbos, is een
enorm bedrijf geworden, met 72 hectare grond, zo’n drie
miljoen bezoekers per jaar en een omzet van 152 miljoen
gulden (WWCW: 69 miljoen euro). En het park is nog altijd
niet af. Er zijn plannen voor een uitgaanscentrum, met
winkeltjes, een theater en een sprookjesachtige wedding
chapel, terwijl nog gestudeerd wordt op een
Efteling-bungalowpark.
Aan het einde van de jaren zeventig stond
de Efteling voor de keuze: flink investeren of langzaam
sterven in de schoonheid van de traditie. Destijds trok
het park ruim een miljoen bezoekers per jaar en de groei
leek eruit. De Efteling loste het dilemma op met een
dramatisch gebaar. In 1981 verrees de Python, destijds de
grootste achtbaan van Europa. ‘We merkten dat we de oudere
doelgroep, de tieners, niet meer bereikten. En omdat we
van de Efteling geen lunapark wilden maken, gingen we
meteen voor het non plus ultra’, zegt creatief directeur
Ton van de Ven.
De oude Anton Pieck gruwde van de Python.
Het stalen monster werd dan ook gebouwd in het uiterste
hoekje van het park, zo ver mogelijk van het Sprookjesbos
verwijderd. Naderhand verrezen nog meer spectaculaire
attracties, op de Duitse markt zo fraai aangeprezen met
Nervenkitzel. Toch besefte de Efteling dat deze koers
eindig was. ‘Hoe veel groter, hoger en sneller moet je nog
worden?’, zegt Van de Ven. Bovendien: iedereen kan een
achtbaan neerzetten. Die zijn gewoon per strekkende meter
te koop.
De Efteling besloot zich
derhalve weer te richten
op haar core business,
de sprookjes. Nieuwere attracties zijn weer van een
typische Efteling-stempel voorzien. Villa Volta, waar de
bezoeker ook danig heen en weer geschud wordt, is gebouwd
rond een zelf bedacht sprookje over heer Hugo van den
Loonsche Duynen. Fata Morgana is gebaseerd op de Sprookjes
van 1001 Nacht, Droomvlucht op het verhaal van Elfenkoning
Oberon.
Al die attracties zijn het werk van
creatief directeur Ton van de Ven, die in 1965 bij de
Efteling kwam werken en al snel de rechterhand van Anton
Pieck werd. Van de Ven is een romanticus die zijn strenge,
functionalistische leermeesters op de Academie voor
Industriële Vormgeving al verbaasde met een
afstudeerproject over de Rattenvanger van Hamelen. Op zijn
werkkamer ontbreekt een computer, terwijl de muren vol
hangen met schetsen van trollen, heksen en kabouters. ‘Ik
houd van romantiek en ambachtelijkheid’, zegt hij.
‘Misschien ben ik zo in sprookjes geďnteresseerd, omdat ik
in de bossen ben opgegroeid. Die geheimzinnige sfeer van
een bos in de schemering, met al zijn mysterieuze
geluiden, heeft me altijd aangesproken.’ Thuis maakt hij
moderne kunst, maar op het werk tekent hij voor een
massapubliek.
Zijn creaties zijn uiterste succesvol
gebleken. Droomvlucht was jarenlang de populairste
attractie van het park. Toch noemt Van de Ven zijn werk
het ‘product van onvermogen’. Fata Morgana mist de
eenvoudige helderheid van een tafereeltje in het
Sprookjesbos. ‘In hun zuiverste vorm worden sprookjes
mondeling verteld, bij het snorrend haardvuur. Elk kind
geeft er zijn eigen invulling aan. In het Sprookjesbos kan
een simpel beeld van Roodkapje en de wolf een hele
fantasiewereld tot leven wekken.’
Maar Van de Ven kon niet meer terugvallen
op de bekende sprookjes. Die waren immers al door Pieck
uitgebeeld. Daarom moest hij zijn toevlucht zoeken tot
minder bekende of zelf bedachte verhalen. ‘Vrijwel niemand
kan de Sprookjes van 1001 Nacht navertellen. De meeste
mensen komen niet verder dan een paar namen: Ali Baba,
Sinbad en Sheherazade. Daarom kan die wereld niet tot
leven gewekt worden met een eenvoudige scčne. Ik heb toen
een tableau gemaakt, waarin ik een wereld heb gecreëerd
rond die beperkte, spontaan aanwezige kennis. Het is
eigenlijk een clichématige invulling van een sfeer:
beelden van grote rijkdom, grote armoede, overvloedige
feesten, een mysterieuze dreiging.’
|
|
|
Een attractie voor de Efteling is geen
vrij kunstwerk. Van de Ven moet ook rekening houden met
zakelijke eisen. ‘Om de investering terug te verdienen
moeten er toch wel zo’n 1500 mensen per uur door een
attractie kunnen. Dat betekent dat je ze in een bootje of
treintje moet zetten. De mensen moeten er niet te kort,
maar ook niet te lang inzitten. Ze moeten er niet
verzadigd uitkomen. Voor een dark ride geldt een
periode van zeven tot tien minuten.’
Van de Ven is een ambachtsman gebleven,
die liever vertrouwt op zijn ‘buikgevoel’ dan op moderne
vondsten als marktonderzoek. Op basis van een handjevol
schetsen wist hij de directie te bewegen tot een
investering van 28 miljoen gulden (WWCW: 12,7 miljoen
euro) in Droomvlucht.
Niettemin is de Efteling een
miljoenenbedrijf geworden dat oneindig veel professioneler
te werk gaat dan in de gloriedagen van Anton Pieck. Ook in
Kaatsheuvel wordt steeds meer aan onderzoek gedaan.
Onlangs nog trokken medewerkers met een videocamera door
het Sprookjesbos. Ze zaten met hun knie. Ze zaten met hun
knieën op een skateboard, zodat ze het bos door de ogen
van een kind konden bekijken. Er zijn kleine vernieuwingen
aangebracht die het bos een nog geheimzinniger sfeer
moeten geven: laag hangende mist, een mysterieus pluimpje
rook, lichtjes die suggereren dat er een uil in de dichte
struiken zit.
In de schrale lentezon slentert het
personeel van een
verzekeringsmaatschappij door het park. Hun baas heeft de
Efteling afgehuurd, een paar dagen voor de officiële
opening. Een uitje ter versterking van de corporate
spirit. Ondertussen wordt op sommige plaatsen nog hard
gewerkt aan de voorbereidingen voor het nieuwe seizoen. In
een enorme tent oefenen de schaatsers van Holiday on Ice
voor de ijsshow die deze zomer in de Efteling zal draaien.
Ze zien er een beetje vreemd uit, als ze hun Axels maken
in slobberige trainingspakken, tegen een decor van witte
luxaflex. In de lege tent klinkt de muziek schel, maar
over een week moet hier een spectaculaire show staan.
De Efteling doet de laatste jaren steeds meer aan
entertainment. Sinds 1998 loopt de Sprookjesshow,
geproduceerd door Wentink Events, een dochteronderneming
van Joop van den Endes Stageholding. Een half uur durend
theatraal spektakel met muziek, stunts en special effects,
mijlenver verwijderd van de verstilde nostalgie van Anton
Pieck Bij de introductie werd hier en daar gegromd, maar
het succes smoorde elke kritiek in de kiem. Vorig jaar
verdrong de Sprookjesshow Droomvlucht als populairste
attractie.
‘Entertainment is de software van het
park. Een Python kun je niet zomaar vervangen, een show
wel’, zegt Henk Merkelbach, hoofd entertainment. Hij is
niet alleen verantwoordelijk voor de grote show, maar ook
voor de kleinere acts in het park. Zijn kantoor ligt vol
met videobanden, die hij uit de hele wereld krijgt
toegestuurd, van the Argentinan devils tot
Straatartiestem, deel 2. ‘Entertainment geeft net die
finishing touch aan het park’, zegt hij. Het
volstaat niet meer om bezoekers simpelweg langs de
attracties te laten slenteren. De bezoeker moet zo vroeg
mogelijk in zijn lurven worden gepakt, bij voorkeur al op
het parkeerterrein. Daar moet hij het ‘Efteling-gevoel’
krijgen, een sentiment dat hem die dag niet meer mag
verlaten. In het park komt hij dan ook sprookjesfeeën
tegen, een komische fanfare of een spectaculaire stunt bij
de Python. Een paar jaar geleden had de Efteling nog
zestig acteurs in dienst, maar dat bleek te weinig
flexibel. Nu zijn de acteurs vervangen door een steeds
wisselend legertje van free-lance clowns, acrobaten,
dansers, mimespelers, muzikanten en stuntmannen.
Het Efteling-gevoel moet onontkoombaar
zijn. Overal klinkt zachtjes de speciaal gecomponeerde
Efteling-muziek, die langzaam van karakter verandert
naarmate de gast verder het park in loopt. Niemand zal het
bewust merken, maar het bedrijf gelooft heilig in de
stemmingsverhogende werking van zulke subtiliteiten.
Steeds verfijnder, tot in de kleinste details wordt het
Efteling-gevoel uitgewerkt, van de popcornbeker in de vorm
van een Pardoesmuts tot het jaarverslag van de directie,
verpakt als schatkist met hangslot. ‘Totaalbeleving’ is
een sleutelwoord dat steeds weer terugkeert.
De echte totaalbeleving wordt vervolmaakt
door een verblijf in het Golden Tulip Efteling-hotel, op
een steenworp afstand van het park. Onlangs werd daar de
themasuite ’t Noorderlicht opgeleverd, met een pinguďn als
ijskast en een gesponsorde sint-bernardshond die drankjes
van Nutricia schenkt. Maar hoeveel thematisering kan een
mens verdragen? Krijgt de gast niet het gevoel dat hij
vanaf de eerste stap bij de hand wordt genomen? Uit
onderzoek blijkt echter grote tevredenheid. Ook het
Efteling-hotel loopt god. Veel mensen combineren een dagje
Efteling met een nachtje hotel.
Zo groeit de Efteling, begonnen als
eigenwijs idee van een paar mensen in Kaatsheuvel, steeds
verder uit tot een steeds professioneler bedrijf. En
daarmee ook tot een steeds normaler bedrijf. Als er een
nieuwe medewerker geworven moet worden, kun je niet langer
zomaar je buurvrouw uit Kaatsheuvel meenemen. Zelfs
vakantiewerkers worden tegenwoordig in een rollenspel
getest op klantvriendelijkheid en flexibiliteit. De
Eftelinger moet er ook representatief uitzien, van hoog
tot laag. Tatoeages en paardenstaarten zijn uit den boze.
Het verloop onder het personeel is niet
groot, maar neemt wel langzaam toe. Anders dan
assistent-parkdirecteur Jan van Meel kunnen jonge
Eftelingers zich best voorstellen dat ze ooit ergens
anders zullen werken. Maar helemaal doorsnee zal het wel
nooit worden in het sprookjespark. Het Efteling-gevoel is
vooralsnog ongebroken, ook al wordt de cultuur zakelijker.
Caroline Segers, hoofd marketing en sales: ‘Het is
fantastisch als je op een mooie zomerochtend naar de
ingang loopt. Achter het hek zie je al die mensen die
nauwelijks kunnen wachten totdat ze naar binnen mogen.
Daar doe je het toch voor.’ <
© tekst:
Volkskrant Magazine. Graphics en lay-out: Het
Wonderlijke WC Web. |
|