Titel: Het Ganzenhoedstertje
Auteur: Maarten Fest
Harlekeyndatum: 20-4-2002
Voor een Dramales op school bewerkte Maarten
Fest, alias Laafmaster, het aloude verhaal "Het
Ganzenhoedstertje". |
Hallo, ik ben een prinses, maar
jullie zullen mij beter kennen als het ganzenhoedstertje.
Zo sta ik ook vereeuwigd in een sprookjespark, kijk maar!
Nu ben ik even hier.
Eigenlijk ben ik niet blij dat jullie mij alleen maar
kennen als het ganzenhoedstertje want daarvoor heb ik een
treurige geschiedenis voor moeten doorstaan. Ik zal jullie
in de komende minuten vertellen van mijn treurige verhaal.
Vroeger, toen ik nog niet getrouwd was en nog een kind
was, was ik erg gelukkig bij mijn moeder. Mijn vader, de
koning van ons rijk, was al jaren dood. Ik was een erg
mooi prinsesje, ben ik trouwens nog, zo mooi dat moeder
soms er wel eens van moest huilen van geluk.
Maar goed, mijn pa had vroeger tijdens een partijtje
schaak met de naburige koning afgesproken dat ik als ik 18
was zou trouwen met de zoon van die koning. Op de dag van
mijn 18e verjaardag maakte ik mij dus klaar om te
vertrekken. Van mijn moeder kreeg ik een gouden drinkbeker,
een halsketting, twee koninklijke washandjes met prinses
erop geborduurd, zes zilveren theelepeltjes en nog veel
meer dingetjes mee. Vervolgens regelde ze een kamermeisje
om mij op mijn reis te vergezellen en ze paarden om op te
reizen.
Mijn paard was heel bijzonder, ze heette Falada en kon
spreken als een mens.
Toen we uiteindelijk op weg wilden gaan gaf moeder mij nog
een zakdoek met drie bloeddruppeltjes erop, ze zouden me
nog van pas komen tijdens de reis. Daarna gingen we echt
op weg naar mijn aanstaande man, de prins.
Toen we een tijdje op weg waren kreeg ik dorst, ik vroeg
aan mijn kamermeisje of ze even wat water wilde scheppen
met de gouden beker uit de stromende beek. Ze weigerde dit,
ze had geen zin. Maar ik ben goedhartig, misschien wel te
goedhartig, en zei er verder niets van. Brutaal als ze was
moest ik zelf van het paard stijgen om water te gaan
drinken. Ik hing boven het beekje en zuchtte, op dat
moment begonnen de bloeddruppeltjes te spreken:
”als je moeder wist wat hier gebeurde, zou haar hart
breken van verdriet.”
Een tijdje later kreeg ik weer dorst, ik was de
brutaliteit van het dienstmeisje vergeten en vroeg haar
nogmaals water te halen uit de beek. Deze keer was ze nog
brutaler: "doe het zelf mens!" zei ze. Ik wist niet wat ik
terug moest zeggen, steeg af en haalde water. Weer spraken
de bloeddruppeltjes hetzelfde.
Toen ik mij bukte viel het zakdoekje in het water, ik
merkte het niet maar mijn kamermeisje wel. Expres zei ze
niets want ze wist dat mijn ik dan al mijn kracht en macht
verloor. Toen werd mijn kamermeisje echt gemeen, ze liet
mij van paard wisselen zodat zij op Falada zat, en ik
moest mijn kleren met haar wisselen. Ik moest wel
gehoorzamen. Ik moest haar beloven nooit hierover iets te
vertellen anders zou ze me ter plekke vermoorden. Mijn
paard zei niets, maar hield zijn oren goed open.
Eindelijk aangekomen bij het kasteel kwam de prins ons
tegemoet, in plaats mij van het paard te tillen nam hij
mijn kamermeisje mee naar binnen. Hij dacht dat zei mij
was. Ik kon buiten blijven staan. Ondertussen smeedde zij
binnen een gemeen plan, ik moest maar gaan werken,
eigenlijk was er helemaal geen werk maar de koning liet
mij met de ganzenhoeder meegaan, een jonge jongen.
Koentje heette hij.
Een paar dagen later liet de prinsen een paardenslager
komen, ze liet Falada onthoofden, want Falada kon spreken
en wist alles wat er gebeurd was. Hij zou zijn mond
voorbij kunnen praten. Nadat het voltrokken was klampte ik
de paardenslager aan, ik gaf hem ene goudstuk in ruil voor
het hoofd van Falada, hij hing hem aan de muur van de
stadspoort, zo kon ik Falada af en toe nog eens zien. Elke
ochtend kwam ik erlangs en zei tegen hem: Ach m’n lieve
Falada daar hang je nou. Elke keer antwoordde hij: ach
Prinsesje, daar ga je nou. Als je moeder het wist, zou
haar hart breken van verdriet.
Elke dag zag Koentje me mijn haar borstelen, zulk mooi
haar had hij nog nooit gezien, hij zou graag een lokje
willen hebben. Elke keer als hij het wilde pakken zei ik
en spreuk en kwam er een rukwind die zijn hoedje meenam.
Als ik klaar was met borstelen kon Koentje zijn hoedje
weer pakken.
Koentje bleek naar de koning toe gegaan te zijn om van de
vreemde voorvallen te vertellen.
Hij durfde niet meer samen met mij te gaan hoeden, maar
hij moest. De dag erna bleek de koning ons stiekem gevolgd
te hebben en bekeek ons dagelijks ritueel. Het spreken
tegen Falada en Koentje die achter zijn hoedje aanging.
Thuis gekomen liet de koning mij naar zich brengen en
vroeg wat er was, ik huilde en zei dat ik niets mocht
vertellen. Ik moest het dan maar tegen de kachel vertellen
en hij verdween, ik gehoorzaamde maar wist niet dat de
koning meeluisterde. De kachel hoorde mijn hele verhaal
aan. De koning kwam huilend naar mij toe en gaf mij een
mooie jurk die ik aan moest trekken. Hij nam mij mee naar
zijn zoon en vertelde kort dat ik de echte prinses was. Ik
de ganzenhoedster was een echte prinses.
De prins was blij want hij had al verschillende keren
ruzie gehad met het kamermeisje waarvan hij dacht dat dat
de prinses was. De prins werd erg gelukkig dat ik zijn
vrouw zou worden.
’s Avonds was er ene groot banket, ik zat rechts van de
koning en de nep-prinses zat links van hem. Zij herkende
mij niet, zo mooi was ik die avond. Na het eten vroeg de
koning de aandacht, hij vroeg aan de nep-prinses wat voor
een straf iemand verdiende die, en toen vertelde hij mijn
verhaal, iemand dan verdiende. De nep-prinses antwoordde
dat zo iemand in zijn blootje in pek en veren gerold moest
worden en verbannen moest worden uit het rijk. De koning
bulderde het uit en schold op haar, hij onthulde dat zij
daar schuldig aan was. De straf die zij bedacht had werd
ook haar straf.
Daarna werden de prins en ik heel gelukkig.
Nu weten jullie mijn treurige geschiedenis en als jullie
mij dan weer zien staan op mijn vetrouwde plek, denk daar
dan even aan.
(c) tekst:
Maarten Fest. Graphics en layout: Het Wonderlijke WC
Web. |
|
|
|
|