Proza Logo -|- Het WWCW 2002
Titel: Een Geweldig Feest voor Hugo
Auteur: Remco Groote
Harlekeyndatum: 15-11-2006
Naar aanleiding van het tienjarig bestaan van Villa Volta (1996-2006), schreef Remco Groote een verhaal rond een bijzondere dag voor Hugo van den Loonsche Duynen. Lees hier hoe de getormenteerde ziel even aan zijn vloek wist te ontsnappen.

 

 
Een Geweldig Feest voor Hugo

Ons verhaal begint in de jaren negentig van de vorige eeuw. Nog niet eens zo heel lang geleden dus. Eigenlijk begint ons verhaal al veel eerder, ergens in het midden van de achttiende eeuw. Maar de meesten van ons zullen de voorgeschiedenis van dat deel van het verhaal al kennen… Wie kent hem namelijk niet? Hugo van den Loonsche Duynen. Samen met zijn bende, de Bokkenrijders, teisterde hij zestig lange jaren met een schrikbewind de voorheen zo vredige Brabantse Kempen en het rustige Limburgse platteland.

   We weten allemaal hoe er een einde kwam aan de glorieuze tijd van Heer Hugo en zijn Bokkenrijders; op een donkere avond in de Belgische Kempen zoeken Hugo en zijn vrienden onderdak en vinden dat in de Postelse Abdij. Wanneer zij de abdij binnen gekomen zijn, waarschuwt een mysterieuze vrouw de leider van de bende. Hugo mag, bij God’s naam, de abdij niet leegroven. Maar Hugo trekt zich niets van de vermaningen aan en rooft toch.
De volgende dag staat de mysterieuze vrouw Hugo al op te wachten bij zijn parmantige villa. Hugo is vervloekt! Zijn huis is vervloekt! Nergens kan hij meer verblijven! Hij is gedoemd om te verblijven in een voorkamer, wachtende op een bezoeker met het reine geweten van een pasgeboren baby. Tevergeefs...

   Inmiddels verstrijken de jaren. Ze glijden voorbij. In 1952 wordt een groot deel van het landgoed behorende bij de villa van Hugo verkocht aan Natuurpark de Efteling, dat uit zal groeien tot de wondere wereld die wij vandaag de dag allen kennen. In de jaren die volgen wordt de Efteling steeds groter en steeds grotere stukken landgoed van Heer Hugo worden in gebruik genomen door de Efteling.
   Door het verstrijken van de jaren overwoekert de tuin. De ooit zo ijverig werkende tuinman is al jaren geleden gestorven, evenals al het andere personeel van Villa Volta. De prachtige bloemenperken maken plaats voor grote bossen onkruid. De altijd netjes gesnoeide heggen groeien en groeien. Uiteindelijk groeit alles zo hard, dat de ooit zo statige villa eigenlijk helemaal niet meer te zien is in de Efteling.
   Op een dag zocht de Efteling naar nieuwe attractie-ideeën. Iemand van de staf opperde het idee om de oude villa open te stellen voor publiek. Dit idee werd echter vrijwel meteen van tafel geschoven. De villa openstellen? Het is vervloekt! En dus overwoekerde de villa verder en verder. Zelfs wanneer men vanaf 1987, na opening van de Pagode, vanaf grote hoogte goed keek, was er niets meer te zien van de villa.

   In 1993 opent de Efteling op een steenworp afstand van de villa een overweldigende nieuwe attractie: Droomvlucht. De tuin van de villa was nu echt niets meer dan een enorme wirwar van takken, doornen, stengels en bladeren. En iedereen was het gebouw eigenlijk al een beetje vergeten. Toen men in 1996 een nieuwe achtbaan wilde bouwen, in een donker gebouw, ging men aan de slag met het braakliggende, overwoekerende stuk grond naast Droomvlucht. Na dagenlang graven, zagen en hakken in de struiken kwam de oude villa weer tevoorschijn. De villa werd opgeknapt en alsnog opengesteld voor publiek: dat ging als een lopen vuurtje door de hele Efteling.

Villa Volta -|- Foto: Friso Geerlings © het WWCW 2006

   Terug naar ons verhaal. Het was een prachtige dag in de bossen van de Efteling. Ook in Droomvlucht scheen de zon sierlijk tussen de blaadjes van de bomen door. Koning Oberon, koning van de elfjes en al het andere wat leeft in de bossen van Droomvlucht, was in zijn sas. Deze morgen heeft hij zijn wekelijkse verhaaltjesochtend, met alle kleine elfjes, bosgeestjes en andere belangstellenden. Vandaag zou hij gaan vertellen van die rijke meneer die naast Droomvlucht woonde.
   Het volkje van Droomvlucht vond de oude, grijze buurman maar een vreemde man. Hij kwam bijna nooit buiten. Koning Oberon begon met vertellen. Hij vertelde over de mythe, en de tijd dat de villa langzaam maar zeker in verval raakte en overbegroeide met bomen en struiken. De kleintjes luisterde ademloos toe.
   “En toen,” zei Oberon, “mochten er voor het eerst mensen naar binnen. Die vonden het geweldig! Natuurlijk zijn wij ook wel eens stiekem binnengeweest. Ik, samen met de Sultan van Fata Morgana. Wij hadden verhalen gehoord tijdens onze BBF, Bijeenkomst Belangrijke Figuren. Daar vertelde de directeur over Heer Hugo.” De kleintjes vonden het altijd al geweldig als Oberon vertelde, maar werden nu toch ook wel heel nieuwsgierig.
   “Oberon,” zei één van de kleintjes, “hoe lang is dat nou al geleden?” Oberon begon eens hard na te denken. Hij draaide in zijn keurige, licht bruine baard.
   “Nou, dat moet nu ondertussen toch wel zo’n tien jaar geleden zijn.”
Hij schrok er zelf een beetje van. Tien jaar alweer? Wat gaat de tijd toch snel! En ze zouden het bijna vergeten zijn! Dat kan toch niet! Tien jaar is tien jaar! Maar waarom heeft de parkdirecteur daar niet aan gedacht? Er moet een feest komen, en wel zo snel mogelijk!
   Oberon stopte zijn verhalenochtendje en riep direct alle elfen bij zich. Hij was inmiddels driftig aan het schrijven op stukjes perkamentpapier. Hij schreef hierop:
   “Let op! Heer Hugo is tien jaar in ons gezelschap. Graag BBF in grote paleiszaal bij Sultan om 12:00 uur, Anderrijk. Vriendelijke groet, Oberon.”

   Hij liet de rolletjes perkament bezorgen door de elfen, bij alle Belangrijke Figuren. Eén elfje vloog naar het paleis van de Sultan. Die knikte goedkeurend. Een ander elfje vloog naar Doornroosje. Zij is ook een BF-er, maar zij sliep nog. Het elfje zuchtte.
   “Ik krijg altijd de post voor de BF-ers uit het Sprookjesbos. Maar iedereen slaapt.” Ze wist dat ze nu volgens de statuten van het BBF naar de reus moest. Want die is het grootst. Maar ze dacht bij zichzelf, die zal ook wel slapen. En dus ging ze meteen door naar de Trollenkoning.
   De Trollenkoning was de tweede BBF-er van het sprookjesbos, en was gelukkig bijna altijd wakker. Als hij sliep was het maar voor even. Hij brabbelde vrolijk en voorspelde voor de vierde keer deze week de toekomst van het elfje. En het was pas woensdag! Nu had het elfje nog één rolletje perkament. Dat was voor de Delegatie van Slechteriken uit het Sprookjesbos. De delegatie werd vertegenwoordigd door de Indische heks. Het elfje was als de dood voor de Indische heks. Ze had al zevende dansende elfjes en die keken niet altijd even blij als ze langskwam. Ze gaf snel de uitnodiging af aan het kikkerorkest dat druk aan het repeteren was en vloog weg.
   Aan de andere kant van de Efteling was een elfje net boven het Lavenlaar aangekomen. Ze ging haastig op zoek naar Oermoeder Lot. Oermoeder Lot zat net een mooie sjaal te breien, voor Langnek. Ze was al een heel eind, want overal om haar heen lag kleurige sjaal. Lot vond visite altijd gezellig en bood meteen een kopje Laafse Lebber aan.
   Weer een ander elfje vloog boven Reizenrijk om Jokie de Pretneus een uitnodiging te geven. Jokie had echter een feestje en dus nam zijn plaatsvervanger Loekie de uitnodiging voor hem aan. Nu moest het elfje nog naar Willem van der Decken, de kapitein van de Vliegende Hollander. De kapitein was nors. Al weken! Eindelijk aangekomen in de Efteling en dan mocht hij zijn schepen niet varen. Technische problemen, had de Parkdirecteur gezegd. Belachelijk! Vond Willem. Ondanks zijn depressieve buien besloot hij toch maar te gaan naar het BBF en bedankte het elfje met wat zeebanket.

   Nu alleen de Oosterse Geest nog en natuurlijk de Parkdirecteur zelf. De Sultan zorgde echter voor dat laatste, want die had als enige inwoner van de Efteling een eigen internetverbinding. Hij liet een van zijn haremdames een mailtje sturen naar de Parkdirecteur die vrijwel meteen terugmailde er te zullen zijn. De Oosterse Geest moest echter nog wel even bezocht worden om een uitnodiging te bezorgen. Het elfje dat naar het spookslot moest vond dit maar niets. De laatste keer dat zij naar de Oosterse Geest moest hadden de duiveltjes in de ronde zaal heel gemeen en lelijk gedaan. Ze krijsten afschuwelijk en klapten oorverdovend met hun vleugels tegen elkaar. Nu was het echter rustig in de zaal. De apenarm die de kroonluchter vasthield wiegde rustig heen en weer, de duiveltjes waren buitenspelen en in de vitrine met doodskoppen was een eindeloze discussie gaande over Gordon, George Bush en andere enge onderwerpen. Het elfje gaf de Oosterse Geest het perkamentrolletje en vertok weer richting Oberon. Alles was geregeld.

   De bel van de Magische Klok op het Herautenplein sloeg twaalf keer. Aan de andere kant van het pretpark, in de grote ontvangstzaal van de Sultan, was een lange tafel neergezet. Aan het hoofd van de tafel zat de Parkdirecteur. Aan zijn rechterkant zaten achtereenvolgens de Sultan, Oberon, de Trollenkoning en Jokie. Deze laatste twee vertelden elkaar luid schaterend moppen, terwijl de Sultan en Oberon een praatje maakte met de Parkdirecteur.
   Aan de andere kant, links van de directeur zat Kapitein van der Decken, half met zijn rug naar de Parkdirecteur gekeerd. Hij luisterde naar Oermoeder Lot van de Laven, die naast hem zat. Lot vertelde over de keer dat ze een muts breidde voor de reus Dzjin uit Fata-Morgana. Naast haar zaten de Oosterse Geest en de Indische heks, die het over de nieuwe (oosterse) meditatiecursus hadden die de Vliegende Fakir gaf. Het was een mooi zooitje bij elkaar, zo van een afstandje bezien.
   De Parkdirecteur sloeg met zijn hamertje op de grote lange tafel en het werd stiller. De vergadering begon.
   “Zoals jullie weten,” zei de Parkdirecteur, “is het tien jaar geleden dat Heer Hugo van den Loonsche Duynen opgenomen werd in onze magische samenleving. Oberon en ik willen Hugo in het zonnetje zetten en dat gaan we doen door een groot feest te houden.” Meteen begon de drukte weer. Jokie de Pretneus danste op de lange vergadertafel terwijl hij samen met de Trollenkoning het vrolijke deuntje van Carnaval Festival brulde. De Sultan riep:
   “Oh prachtig! Dat kan wel in mijn paleis plaatsvinden! Dan laat ik de buikdanseressen een nieuwe dans instuderen. Dat zal die oude Hugo vast waarderen!”
   Oermoeder Lot verveelde Kapitein van der Decken opnieuw door haar verhaal af te maken over de gigantische muts voor Dzjin. De Parkdirecteur zuchtte nog eens diep en realiseerde zich dat dit nog een lange vergadering zou worden…
   De Parkdirecteur had vier pogingen gedaan om het gezelschap te bedaren. Uiteindelijk had de Sultan een harde dreun op tafel gegeven om het stil te krijgen. Er waren goede afspraken gemaakt. De locatie was op neutraal terrein, in het Efteling-theater. De verantwoording voor de versieringen lag in handen van Koning Oberon en zijn Droomvolk. De Laven zouden ervoor zorgen dat er genoeg te eten was. De Oosterse Geest wilde een speciale “Dans Macabre” uitvoeren voor Hugo en was nu bezig uit alle parkdelen geschikte dansers te contacteren. De Indische heks had een compromis gesloten met Jokie voor het leveren van geschikte muziek: de spelende kikkers van de Indische heks zouden samenwerken met Harmonie De Kwakers uit het Carnaval-Festival. De Trollenkoning zorgde ervoor dat er uitnodigingen kwamen en mocht deze maken op de computer van de Sultan. De Sultan zelf had de algemene leiding. Kapitein van der Decken zou Hugo naar het theater vervoeren in één van zijn schepen. De Parkdirecteur had de taak op zich genomen Hugo naar het theater te lokken… En dat was precies wat hij een paar dagen later ging doen.

Hugo -|- Foto: Bram Elstak © het WWCW 2006

   De afgelopen dagen waren omgevlogen en langzaam was het theater omgetoverd tot een geweldige feestzaal met de prachtigste versieren, gemaakt door Oberon en zijn volk. Het heerlijkste eten en drinken van de Laven, die samen hadden gewerkt met de heks van Hans en Grietje, stond op tafel. De heks had voor vandaag zelfs speciaal Hans vrijgelaten uit zijn hok, zodat hij kon helpen met koken. Vele uren was er geoefend op de muziek, onder deskundige leiding van de Indische heks en Jokie de Pretneus. Zelfs de Dans Macabre van de Oosterse Geest was een groot succesnummer geworden. De Parkdirecteur gaf zichzelf een klopje op zijn schouder.
   “Dat hebben we goed gedaan!” zei hij zacht tegen zichzelf.

   Ondertussen kwam de directeur aan op het st. Nicolaasplaets en had vanaf daar een mooi zicht op de mysterieuze villa van Hugo. Hij verbaasde zich erover dat het huis er na al die honderden jaren nog zo goed en keurig uitzag, terwijl de vloek dagelijks nog bezoekers deed tollen en rondraaien. Hij liep naar de zijdeur, wat eigenlijk de enige ingang was om binnen te komen zonder meteen door de vloek getroffen te worden. Hij klopte op de deur en even later ging de deur open. Twee lichtblauwe ogen keken hem doordingend aan.
   “Dag meneer de directeur”, zei Hugo. “Wat brengt u op een dag als deze naar mijn vervloekte villa?”
   “Nou,” zei de Parkdirecteur, “zou ik even binnen mogen komen?” Hugo knikte met zijn hoofd en deed een stap opzij. Hugo nodigde de Parkdirecteur niet uit om verder te lopen. Ze bleven in de kamer die aandeed als een rommelzolder staan. De Parkdirecteur was dit wel gewend van Heer Hugo. Die hield niet zo van bezoekers.
   “Ik wil je uitnodigen, Hugo.” Zei de Parkdirecteur. “Er speelt vanavond een prachtige nieuwe show in het theater. Ik zou het erg op prijs stellen als je met mij mee zou gaan.” Hugo zuchtte. Hoe vaak moest hij nou nog zeggen dat hij alleen maar rust wilde. Geen theatervoorstellingen, geen lidmaatschappen van het BBF, gewoon rúst! Aan de andere kant… Het was alweer maanden geleden dat hij de deur uit was geweest. Hugo dacht nog even, maar deed daarna vastbesloten zijn zware mantel aan, en liep met de Parkdirecteur mee naar buiten.
   Eenmaal buitengekomen stond de stoomtrein al in het station te wachten. De stoomtrein bracht Heer Hugo en de Parkdirecteur naar de spoorwegovergang bij Fata Morgana. Daar stopte de trein. Kapitein van der Decken stond op de vlonder van de Vondelplas. Aan de vlonder lag een prachtig rood scheepje, met een schitterende leeuw met een flakkerende lantaarn in zijn bek, al klaar. De Kapitein was helemaal in zijn sas. En dat was niet meer voorgekoBeeldje van Pardoes in het Efteling-theater -|- Foto: Friso Geerlings © het WWCW 2006men sinds de Parkdirecteur de zwaarste beslissing voor 2006 had moeten nemen, namelijk dat Van der Decken nog niet mocht uitvaren. Hugo stapte in en met zijn drieën vaarden ze over de Vondelplas naar de andere oever.

   Aangekomen aan de overkant stonden Langnek, Dzjin, de poortwachters van de Indische Waterlelies en de Reus van Klein Duimpje al te wachten. Dit groepje werd vaak min of meer benadeeld omdat zij te groot waren. Meestal vierden ze daarom maar een eigen feestje, buiten.
   Binnen in het theater kreeg Hugo bijna de schrik van zijn leven. Werkelijk alle Efteling-bewoners waren naar het theater gekomen: het dromerige volk en Koning Oberon, maar ook de rijke en minder rijke bewoners van Fata-Morgana, uiteraard samen met de Sultan en zijn lijfwachten. Daarachter stond, in het donkerste hoekje van het theater, het meest ongure gezelschap wat je ooit samen zag: het hele Spookslot was leeggelopen. Monsieur Cannibale stond tussen de vrolijke rode neuzen van Carnaval Festival. Het Volk van Laaf was te vinden in de keuken van het theater en hielden zich bezig met de catering. Het kaboutervolk, de prinsessen, heksen en (stief)moeders, iedereen was er! Tot de Fakir en het Meisje met de Zwavelstokjes toe!

   Je begrijpt wel dat het een geweldig feest werd. In het begin was Hugo nog een beetje teruggetrokken en beduusd. Maar na verloop van tijd vond hij het geweldig. Na tien jaar was het híj die in de belangstelling stond! Hij kreeg felicitaties, cadeaus, mooie muziek en de prachtigste Dans Macabre die hij ooit zag. Pas toen de opkomende zon weer voorzichtig probeerde te schijnen door de sierlijke ramen van het theater kwam het feest tot een einde. De reuzen buiten lagen languit en uitgeteld te slapen. De bewoners van Carnaval Festival hadden nóg rodere neuzen en joelden er op los. De buikdanseressen hadden zere buikspieren van het dansen en Monsieur Cannibale ging, zijn buik rond van lekkers, op weg naar huis.
   Als één van de laatste kwam Hugo naar buiten. Samen met de directeur, die op het dienstenterrein moest zijn, liep hij een stukje mee op richting zijn villa.
   “Ik wil je bedanken.” zei Hugo tegen de Parkdirecteur. “Je hebt mijn ogen weer geopend. Vannacht heb ik gezien hoe gezellig en leuk het leven kan zijn! Bedankt daarvoor.” Toen ze bij de groene zijdeur van zijn woonstede kwamen namen de heren afscheid. Niet veel later viel Hugo in een lekkere diepe slaap en droomde over de afgelopen tien jaar, en de volgende tien jaar, en de tien jaar daarna, en daarna, tot in de eeuwigheid… Eigenlijk was het zo erg nog niet om in een vervloekt huis te wonen… De volgende ochtend toen hij tevreden, vrolijk en uitgeslapen wakker werd besloot hij meteen weer maar eens naar buiten te gaan. Hij had tenslotte die feestnacht heel wat nieuwe vrienden gemaakt.
 

© tekst: Remco Groote. Graphics en layout: het Wonderlijke WC Web 2001-2006.

 

 

 
 

In Den Bonte Harlekeyn - Onderdeel van Het Wonderlijke WC Web - De Schoonste van het Land