Titel: Het wazige verhaal van Eef ter Ling
Auteur: Danny Kock
Harlekeyndatum: 20-4-2002

 

Er was eens een jongen die leefde in een ver gelegen land: Zeeland. Hij was zo arm dat hij altijd op blote voetjes moest lopen. Hij verzamelde sprookjes en sagen van over de hele wereld. Op een dag liet Eef, zo heette de jongen, bij het spelen van zijn Pardoes-spel, (te koop bij de betere speelgoedwinkels) het spel in de waterput vallen.

Eef wou niet zonder zijn spel naar huis en sprong in de put. Hij zonk naar beneden en kwam terecht in een hele andere wereld. Hij kwam lang een huis dat was gebouwd uit snoep.
"Haal me eruit, haal me eruit. Ik zijn gaar" klonk het. Eef opende de oven en daarin lag een goudbruingebakken heks. "Jij bent een vlijtig meisje," zei de oude vrouw. Eef werd boos op de heks, hij zei beledigd dat hij geen meisje was. Het krokantje vrouwtje verontschuldigde zich.
 "Sorry, ik zie niets meer doordat mijn ogen lichtjes zijn aangebrand. Alleen fijngestampte raponsel kan misschien nog iets doen voor mijn oogjes.
"Wat is raponsel nou weer?" vroeg Eef. Raponsel is een soort veldsla en dat groeit in de tuin van de Toverkol. Eef had medelijden met de vrouw en beloofde wat raponsel te gaan halen. Toen Eef zich op rooftocht naar raponsel had vermomd als een ongebluste jonge maagd, werd hij betrapt door de hovenier van Capelle van de Kaarsheuvel.
"Jij hebt hier niets te zoeken" zei de hovenier.
"Ik kom alleen wat raponsel halen," zei Eef, " en wat doet u hier?" De hovenier vertelde dat hij er werkte. Om twaalf uur slaat de hovenier de klok, daarna bengelt weer de tuinman aan het klokkenkoord.
"Leuk beroep heb ik he? Weet je wat, omdat ik in een goede bui ben mag je zoveel raponzel eten als je wilt, maar in ruil daar voor wil ik met jou een kindje."
"WATTTT????" gilde Eef en zette het op een lopen, met in zijn vuist enkele blaadjes raponsel. Hij sprong over de schutting naar het huisje van de heks. Puffend gaf hij de blaadjes aan de heks.
"Is dit alles?" zei de heks, "Nouja, toch bedankt voor de moeite, ga nu maar slapen en wacht op de dingen die komen gaan, dan zal ik je morgen laten zien dat deze heks ook echt toveren kan, let maar eens goed op". De heks wees een deur aan waar zijn slaapkamer zich bevond. Eef vroeg zich af hoe de heks dit allemaal kon betalen, zo'n groot huis had ze dat ze vast vaak moest hermaken als het begon te rotten. Misschien stond er wel wat waardevols in de kamer waar hij mocht slapen. Misschien, achter de deur gouden kelken en zilveren kandelaars voor het oprapen, hahaha. Met deze gedachte ramde hij de deur. Geen geluk. De kamer was leeg op een bed na, Eef ging dus maar wat slapen.

De volgende morgen kwam de heks zingend de kamer binnen.
"Ik wist toen ik je aan had gekeken, die wil ik niet kwijt, ik ben een heks zonder man. Dat ik van kop tot aan haard ben bezweken is nu wel een feit, wat gek dat zoiets opeens maar kan. Een man als jij dat was mijn wens, door een man als jij voel ik me mens. Dat ik weer kan zien is niet meer de vraag, dat komt door jou, dat komt door jou." zong de heks en dat bleef ze maar zingen. Eef dacht dat hij gek werd als er niet snel wat zou gebeuren. Gelukkig gebeurde er snel iets, er werd aan de deur geklopt. Eef deed de deur open en daar stonden zes koningszonen.

Wat zagen ze eruit, de eerste had zulke grote oren dat hij vast alles kon horen wat er in de wereld gebeurde. De tweede zoon had zulke lange benen dat hij waarschijnlijk wel in een half uur van China tot hier kon lopen. De derde had zo'n grote buik dat men vast meer dan lange ladders nodig had om er overheen te kunnen kijken. De vierde moest misschien wel geblinddoekt zijn, misschien waren zijn ogen wel zo sterk dat alles stuk sprong waarin hij keek. De vijfde was een wonderlijke kerel, die, hoe warmer het werd, hoe kouder hij zich voelde. De zesde kon zijn nek zo lang uitrekken dat hij alles kon zien wat er op de wereld gebeurde.
"Mevrouw, uw bel doet het niet" zei één van hen. "Je moet ook blazen om de bel te laten werken" zei de heks. Maar hoe ze ook bliezen, de bel deed het niet. Maar de slimste zoon had het al gezien, hehe. Ze was de klepel vergeten! Toch hield hij zijn mond uit respect voor de vrouw. "Wat komen jullie hier doen?" vroeg Eef aan hen.
"Wij zijn op speurtocht, op zoek naar de naam van de boze koningin. Alleen zo kunnen wij ons land terug krijgen dat ze heeft ingepikt." De koningszoon met de grote oren vertelde het verhaal:
"Lang, heel lang geleden, in tijden van storm en hoog water, overspoelde golven van geweld onze Brabantse Kempen en het Limburgse platteland. Horden van hersenloos trollenpak trokken plunderend en brandstichtend door onze vredige dreven. Zij noemden zich De Potenrijders. Het Satanische Gildeteken der Roze Poten -|- Foto: Friso Geerlings, 2002Hun satanische gildeteken, een roze poot, vervulde ieder met huiver en angst. De mythe verhaalt dat dit duivelse pak van Potenrijders hun einde vond in een gruwelijke slag, hoog in de toren van de Porseleinen Abdij. Degene die hen versloeg was een mooie vrouw van wie nog nooit iemand eerder had gehoord. Op een dag hertrouwde de koning met de mooie vrouw. Kort erna stierf de koning. Maar de koning was onze vader en zij werd dus onze stiefmoeder en zij kreeg dus het land in handen. Niemand wist dat de mooie maar valse koningin eigenlijk een lelijke naam had en heel erg jaloers was op de schoonheid van onze namen. Daarom weet niemand haar naam. Wij denken dat haar kracht in de naam zit, zoiets stond immers in een boek dat wij vonden, genaamd Het Boek der 7 waarheden . We hoopten dat u, een krachtige heks, misschien kon helpen". De heks begon te lachen. Als ze zo machtig was, zou ze er echt niet zo gebakken uitzien. Helaas had ze ook nog nooit van deze koningin gehoord. Maar haar vriendje, de waard van herberg de Ersteling had wel eens de nare gewoonte bij mensen aan de deur te luisteren, hij wist dus ook veel. De heks zou het wel even gaan vragen en weg was ze.
"En ik maar denken dat ze alleen van jonge kinderen hield" grapte Eef.

De Koningszonen en Eef begonnen zich ondertussen te vervelen, de heks bleef wel lang weg. Ze besloten het huisje eens te gaan verkennen. De jonge man met de lange nek zag een kast staan in de hoek van de kamer, helaas was die op slot.
Maar de zoon met blinddoek haalde de doek voor de ogen weg en PANG het hele slot sprong aan stukken. De kast was de kledingkast van de heks. Eef vond een grappige oude hoed die hij snel opzette. De hoed was best groot en viel over zijn ogen. Tot Eef's verbazing hoorde hij een stem in de hoed en van schrik gooide hij die snel terug in de kast. De zes koningszonen pasten ondertussen de vele paren schoentjes die de heks in haar kast had liggen. Opeens begonnen die schoentjes te dansen. Geschrokken trokken de zes zonen de schoentjes uit. Maar wat gebeurde? De schoentjes bleven dansen! Ze dansten en dansten, tot de heks verscheen en hen voor straf veranderde in waterlelies.

"Die schoenen, die vervloekte schoenen, ze zijn een Pandadroom gelijk!" zei de heks tegen verbouwereerde aanwezigen. "Wat heb ik een spijt dat ik die ooit gekocht heb bij die tovenaar. Ik had de tovenaar beloofd drie zakken goud te geven voor een kast vol schoenen!
Gelukkig werd die oplichter van een tovenaar gepakt. Door de drie rechters van het hertogdom werd hij veroordeeld tot de brandstapel. En jullie, hoe durven jullie door mijn kledingkast te snuffelen!". Ze bleef maar tieren tegen de zes en op het laatst riep ze een verwensing uit: "Illumantus Mobilarus Twinkelus!"

Plotseling konden de koningszonen niet meer bewegen. "Dat zal ze leren!" zei de heks, maar ze begon zich toch schuldig te voelen. Met een simpele tegenspreuk: "Twinkel Twinkulus Fontana" maakte ze het weer goed. De zonen konden weer bewegen en dankten de heks hartelijk.
"Ik weet trouwens ook de naam van de koningin" zei de heks voldaan. Haar vriend, de waard, was op een dag muzikale paddenstoelen aan het plukken toen hij daar in het bos twee mensen zag lopen. Een man en een mooie vrouw. Hij hoorde dat de vrouw de man jager noemde en dat ze hem een geheim zou willen vertellen als dank dat hij haar buitenechtelijk kind had weten te dumpen in een toren zonder deur en zonder trap. Het kind, Raponsje geheten zou zo haar moeder geen hinder meer zijn. Haar moeder had haar die naam gegeven omdat haar huid zo wit als sneeuw was en haar haar zo zwart als ebbenhout. Ze riep de jager bij zich en zei: "niemand weet, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet. Hoepla!" Nadat de waard dit gezien had, rende hij vlug terug naar de Herberg. De koningszonen waren erg blij met dit nieuwtje en maakten zich op om terug te gaan naar de koningin.

Eef wou dolgraag mee, wat de zes vreemd-uitziende jongens prima vonden. Hij nam afscheid van de heks en ze gingen op weg. Ze moesten als eerste door een groot bos, vol reusachtige bomen. Na een half uur lopen viel er een vrucht net voor de voeten van Eef. De koningszoon met de lange nek rekte zijn nek uit en zag dat er apen in de boom zaten, deze schokken zo erg van het hoofd van deze jongeman dat ze begonnen te gooien met vruchten. Niet een paar vruchtjes, nee alles waar ze bij konden werd naar onze vrienden gegooid. Toen Eef een rotte appel in zijn gezicht kreeg, had hij er genoeg van. Hij pakte zijn dure nieuwste Zwitserse zakmes (de Python Plus) en met de ingebouwde kettingzaag zaagde hij de boom omver!
Toen al het stof weer ging liggen, hoorden ze gekraak, een grote panda tilde de boom op en riep iets als: "I have a dream!" Nu werd de geblinddoekte zoon pas echt pissig, hij trok de blinddoek weg en blies de panda de lucht in. Op Eef's vraag waar dat op sloeg zei de opnieuw geblinddoekte man dat hij gewoon een hekel had aan Engelssprekende panda's.

Voort ging de reis, uren later kwamen ze bij de Eerdennen. De zon stond laag en ze zochten bedden voor de nacht maar van dorpen was geen spoor, maar ineens, in de verte, een groot gebouw. De Abdij wisten zij. Ze brachten hun paarden in galop en toen de zon was weggezakt kwamen ze aan bij de kapel. Het was er licht achter de ramen en het was er doodstil. Voorzichtig betraden ze het gebouw. Geen mens. Op het altaar schitterde een buis. Eef ging voorzichtig kijken wat het voor buis was. Het was geen buis zag Eef, maar een stuk harnas, waarschijnlijk van een Potenrijder geweest.

De volgende morgen vertrokken ze weer vroeg. De rit was lang totdat ze eindelijk bij het kasteel aankwamen. De burgers waren blij de zes heren terug te zien. De koningin hield er een waar schrikbewind op na en de koningszonen waren de weinigen die het op durfden te nemen tegen de koningin. Toen de zeven de troonzaal binnenkwamen, zat de koningin al op ze te wachten. "Denken jullie mijn naam ooit te vinden?" zei de koningin met een lach op haar gezicht. "Geloof het of niet, stiefmoeder, maar het is ons gelukt!". De koningin zei dat als ze echt haar naam wisten te noemen de koningin vrijwillig zou vertrekken. Bij het noemen van haar naam zou ze toch haar kracht verliezen dus weerstand kon ze niet bieden. De koningszonen gingen naast elkaar staan, haalde diep adem en riepen: "Repelsteeltje!"
"Het kan niet waar zijn, wraak, wraak WRAAAAK!" en met een geluid van een brekende spiegel sprong de boze koningin uit elkaar. De zonen juichten en Eef begon te dansen, "Wij zijn vrij, zij zijn vrij, misschien komt er een taart van de regering uit Den Haag" zong Eef erbij. Na een groot feest, waar ook de heks en de waard aanwezig waren, nam Eef afscheid van zijn nieuwe vrienden en ging op zoek naar een manier naar huis. Hij wou net de deur uit lopen toen de heks hijgend achter hem aan kwam.
"Tijd voor de taart, zo zijn in sprookjesland nou eenmaal de manieren" zei de heks en gaf hem een groot stuk taart. Eef nam een hap en opeens werd alles wazig. Tegen de tijd dat hij weer helemaal bij was, zat hij thuis. En hij leefde nog lang en gelukkig.
 

(c) tekst: Danny Kock. Graphics en lay-out: Het Wonderlijke WC Web.

 

 

 
 

In Den Bonte Harlekeyn - Onderdeel van Het Wonderlijke WC Web - De Schoonste van het Land