|
|
Locatie
Tussen de rotsen
die Burcht "Hoornwerk" dragen en het diepe
Klievendal ligt een groot stuk land met weinig
bebouwing. Weides, rotsige grond en in de verte
besneeuwde pieken wisselen elkaar af. Daar
middenin echter ligt wel een kleine stad: de Stad
met de Prinsenpoort. Of er werkelijk koningszonen
wonen weten we niet. Maar dat de stad een bezoekje
waard is voor we verder trekken door de wereld van
het Diorama, dat bewijzen we op deze pagina.
|
|
|
|
Oh dat lieflijke
Herautenplein. Efteling-liefhebbers, van jong tot oud, van
Pieck-purist tot drager van neonletterjas, stuk voor stuk komen
ze superlatieven te kort als het gaat over de sfeer van het
Herautenplein. Het plein is nog net niet bezongen in een “Aan
die Amsterdamse Grachten”- of “Oh, Champs-Elysee”-achtig lied,
maar wees eerlijk - we zouden er toe in staat zijn.
Wat is het toch dat het plein voor velen tot zo’n oase van rust
en schoonheid in de drukke Wereld vol Wonderen maakt? Is het het
geklater van de fontein, of het zachte geruis van de vlucht
duiven die hier van tijd tot tijd de wieken uitslaat? De stemmen
van Ton van de Ven en Peter Reijnders die, onverstoorbaar, jaar
in jaar uit doorpraten over honger, klepels en eerlijke klechten?
Of is het misschien toch het besloten, afgezonderde karakter van
het plein, dat rondom door kasteelmuren en hoge bomen
afgezonderd is van de rest van het Sprookjespark?
In elk geval zal de Prinsenpoort,
één van de oudste elementen van dit in de loop der jaren
toch best aan veranderingen onderhevige plein, voor velen
een belangrijk aspect zijn in de visuele aantrekkingskracht
van het Herautenplein. De twee stoere torens, het stevige
ruwe metselwerk, en de bijzonder ‘Pieckse’ leisteentjes op
het dak zorgen er samen voor dat de poort en zijn omgeving
met recht één van de meest gefotografeerde locaties in het
park vormt.
De Geleerde Jager
Grimm-index
111 - eerste deel
Er was eens een jonge
kerel; hij had het slotenmaken geleerd en zei tegen
zijn vader: nu wilde hij de wereld in en voor zichzelf
zorgen. “Ja,” zei de vader, “daar ben ik ’t mee eens,”
en hij gaf hem reisgeld mee. Dus trok hij rond en
zocht werk. Maar op een keer beviel het slotenmaken
hem niet meer en toen kreeg hij zin om te jagen. Op
zijn zwerftocht was hij een jager tegengekomen en
groene kledij, en die vroeg waar hij vandaan kwam en
waar hij naar toe wou. Hij was een slotenmakersgezel,
zei de jongen, maar dat beviel hem niet meer zo, en
hij had zin in jagen en of hij bij hem komen mocht om
het vak te leren. “Wel ja, als je mee wilt gaan.” En
toen ging de jongen mee, verhuurde zich voor een paar
jaar bij hem en leerde het jagersvak. Toen wilde hij
verder zelf zien, en de jager gaf hem geen loon,
behalve alleen een windbuks, en die had de eigenschap,
als hij daar mee schoot, dan was elk schot raak.
Toen ging hij weg en kwam in een groot bos, en in één
dag kon hij daar niet doorheen komen. Toen het avond
was, ging hij boven in een boom zitten om veilig te
zijn voor de wilde beesten. Tegen middernacht meende
hij heel in de verte een lichtje te zien schemeren,
hij bleef er door de takken naar kijken en lette op
waar het was. En toen nam hij nog z’n hoed en gooide
die naar beneden in die richting, zodat hij de goede
kant op zou gaan, als hij weer beneden was gekomen. En
zo klom hij naar beneden, liep naar z’n hoed, zette
die op en liep rechttoe rechtaan verder.
Hoe langer hij liep, des te groter werd het licht, en
toen hij er dichtbij kwam, zag hij, dat het een
geweldig vuur was; drie reuzen zaten erbij en ze
hadden een os aan ’t spit en braadden hem. Nu zei de
één: “Ik moet eens zien of ’t vlees gauw gaar is,” en
hij haalde er een stuk af en wou het in de mond steken,
maar de jager schoot het hem uit de hand. “Kijk nou,”
zei de reus, “daar waait me de wind het stuk uit m’n
hand,” en hij nam een ander stuk. Juist wou hij erin
bijten, of daar schoot de jager het hem weer uit de
hand; nu gaf de reus aan hem die naast hem zat, een
klap om z’n oren, en riep boos: “Waarom pak jij mij
mijn stuk vlees af?” “Ik heb jou niets afgepakt,”
sprak de ander, “een scherpschutter zal het
weggeschoten hebben.” Nu nam de reus voor de derde
keer een stuk, maar hij kon het niet in z’n hand
houden: de jager schoot het weg. Toen zeiden de reuzen:
“Dat moet een goed schutter zijn, die je de hap voor
de mond wegschiet, zo eentje zouden we kunnen
gebruiken,” en luid riepen zij: “Kom eens hier, jij
scherpschutter, kom maar bij het vuur zitten en eet je
buik vol, we zullen je geen kwaad doen; maar als je
niet komt en we moeten je kwaadschiks halen, dan is ’t
met je gedaan.”
Toen trad de jongeman te voorschijn en zei dat hij
voor jager had geleerd, en waar hij ook op mikte, dat
trof hij zeker. En nu zeiden ze, als hij bij hen wilde
blijven, zouden ze het goed hebben, en ze vertelden
hem: voor ’t bos lag een groot meer; en daarachter
stond een toren, en in de toren zat een mooie prinses,
en die wilde ze roven. “Ja,” zei hij, “dat zal ik eens
gauw doen.” “Ja maar,” gingen ze voort, “ er is een
klein hondje bij, en dat begint direct te blaffen, als
er iemand aankomt, en zodra het b;aft wordt alles aan
’t hof wakker: en daarom kunnen wij er nooit komen;
zie je kans dat hondje dood te schieten?” “Ja,” zei
hij, “dat is maar een kleinigheid.” En hij stapte in
een boot en voer het meer over, en toen hij bijna aan
land was, kwam het hondje aangedraafd en wou gaan
blaffen, maar hij nam zijn buks en schoot. Toen de
reuzen dat zagen, waren ze heel blij en dachten dat ze
de mooie prinses eigenlijk al hadden, maar de jager
wou eerst eens zien hoe de zaak stond, en hij zei dat
ze buiten moesten blijven, tot hij riep.
|
Beste lezer, wees niet
bevreesd.
Er is nog meer als ge graag verder leest. |
|
|
Alle seinen op groen!
Treinen rijden af en aan door
het Diorama. Althans, dat is de bedoeling. Helaas gaat er
nogal eens wat mis bij de Diorama-Spoorwegen, wat de
treinenloop danig in de war stuurt. Niets uit de grote
wereld is de kleine wereld vreemd, dat blijkt maar weer eens.
Vanuit deze post worden de seinen en wissels van de kleine
treinen in de juiste stand gezet. Of dat ook altijd even
goed lukt is een tweede...
|
|
|
We kunnen dus wel bijna stellen
dat de stadspoort van deze Diorama-stad één van de
oerontwerpen van Pieck is, die in verschillende vormen in
veel van zijn werk terug komt. Ook de stad zelf past in dat
rijtje. De her en der rond een pleintje gegroepeerde huisjes,
de stadsmuren en de prachtige molentjes op de torens: we
komen ze in veel van Pieck’s illustraties tegen.
De Stad met de Prinsenpoort ligt in een wat open landschap,
met op de achtergrond de welbekende bergen van het centrale
Diorama-massief. In de omgeving zijn uitgestrekte bergweiden
te vinden en op de voorgrond ligt een boerenhoeve. Een
herberg, niet ver daar vandaan, biedt vermoeide reizigers
door de wereld van het Diorama een plaats om de voeten wat
rust te gunnen, en enige tijd aangenaam te verpozen onder
het genot van bier en een stevig maal.
Een boerenbedrijf in het Diorama. We zien een kleine
hooischelft, wat geiten en wat kippen. Een mooi ouderwets
gemend bedrijf dus, zoals ze in zo veel
sprookjesvertellingen voorkomen. En de ware sprookjeslezer
weet dat het met menig slimme boer beter afloopt dan met
ijdele prinsen...
|
De stad is middels een prachtige
stenen brug verbonden met haar station dat, in typische
Diorama-traditie, niet in de stad zelf, maar erbuiten ligt.
Wie vanaf de perrons richting stad loopt, en de reeds
genoemde Prinsenpoort passeert, komt uit op het sfeervolle,
centrale plein. Daar valt meteen het beeld op dat de fontein
op het plein siert. Als een soort Sint Nicolaesplaats, maar
dan kleiner. Zou de rest van het centrale pleintje zelfs Ton
van de Ven-plein heten? Naar het hoofd van het team dat
maandenlang priegelde en frutste, om het Diorama tot
werkelijkheid te maken?
Sprookjesvervoer op z'n best
Precies zoals het in een sprookje hoort: vervoer per
paard en wagen. Niks nieuwerwetse zelfrijdende koetsen of
ijzeren monsters op glanzende ijzeren rails. Nee, gewoon,
zoals het hoort. Met een kar over de boerenwegen. |
De Geleerde Jager
Grimm-index
111 - tweede deel
Hij ging het slot in;
alles was muisstil, en alles sliep. Hij deed een kamer
open, aan de muur hing een zilveren sabel met een
gouden ster, en de naam van de koning; mar ernaast lag
op een tafel een verzegelde brief. Hij verbrak het
zegel, en daar stond dat wie de sabel had, alles doden
kon wat hem in de weg kwam. Hij nam de sabel van de
wand, gespte hem om en ging verder: nu kwam hij in een
kamer waar de prinses lag te slapen, en ze was zo mooi
dat hij maar naar haar bleef kijken en zijn adem
inhield. Hij dacht bij zichzelf: “Mag ik een
onschuldig meisje wel in de macht van die wilde reuzen
brengen; ze hebben niet veel goeds in ’t zin.”
Hij keek nog eens rond, daar zag hij onder ’t bed een
paar pantoffels staan, op de rechter stond de naam van
haar vader met een ster, en op de linker haar eigen
naam met een ster. Ze had ook een grote halsdoek om,
van zijde met goud borduursel, en op de rechterkant de
naam van haar vader, op de andere kant haar naam,
alles met gouden letters. De jager nam een schaar en
knipte de rechter slip af en stopte die in zijn ransel,
en dan nam hij ook de rechter pantoffel met de naam
van de koning, en borg die er ook in. Het meisje lag
nog steeds te slapen, en ze was helemaal vastgenaaid
in haar hemd: toen knipte hij ook en stukje van het
hemd af en stak het bij het andere, maar hij raakte
haar helemaal niet aan. Dan ging hij weg, hij liet
haar rustig slapen, en toen hij weer bij de poort kwam,
stonden de reuzen nog buiten te wachten en dachten dat
hij de prinses zou meebrengen.
Maar hij riep hun toe, dat ze maar binnen moesten
komen, het meisje was al in zijn macht, maar hij kon
de deur zelf niet openmaken: er was een gat waar ze
door moesten kruipen. De eerste kwam dichterbij, de
jager greep hem bij zijn haar, trok de kop door ’t gat
naar binnen en hakte die met z’n sabel in één slag af
en trok toen ’t lichaam verder naar binnen. Toen riep
hij de tweede en sloeg ook hem ’t hoofd af, en
eindelijk de derde. Hij was heel blij, dat hij de
schone jonkvrouw van haar belagers had bevrijd, en hij
sneed hen de tongen af en borg die ook nog in zijn
ransel. En toen dacht hij: “Nu wil ik naar huis gaan,
naar mijn vader, en hem tonen wat ik al gedaan heb, en
dan wil ik in de wereld rondtrekken, het geluk dat God
voor mij bestemd heeft, zal me toch wel ten deel
vallen.”
Maar toen de koning in zijn kasteel wakker werd, vond
hij die drie reuzen die daar dood lagen. Hij ging de
slaapkamer van zijn dochter binnen, wekte haar en
vroeg wie dat wel kon geweest zijn, die de reuzen
vermoord had. Zij zei: “Vaderlief, dat weet ik niet,
ik heb geslapen.” Nu stond ze op en wilde har
pantoffels aantrekken, en toen was de rechter weg, en
toen ze haar halsdoek zag, was erin geknipt en rechter
slip was er af, en toen ze naar haar hemd keek was er
een stukje af. De koning riep de hele hofhouding bij
elkaar, soldaten en al, en hij vroeg wie zijn dochter
had bevrijd en de reuzen had gedood?
Nu had hij een kapitein die had maar één oog en ’t was
een lelijke vent, en die zei, hij had het gedaan. Toen
zei de koning: als hij het gedaan had, dan mocht hij
ook trouwen met zijn dochter. Maar de prinses zei:
“Vaderlief, als ik met die man moet trouwen, dan ga ik
nog liever de wijde wereld in, zover als mijn voeten
mij dragen willen.” Nu zei de koning: als ze hem niet
gehoorzamen wilde, dan moest ze haar koningskleren
uittrekken en boerenkleren aandoen en weggaan, en dan
moest ze maar naar een pottenbakker en aardewerk
verkopen. En ze ontdeed zich van haar koninklijke
gewaad, en ze ging naar een pottenbakker en leende een
heel stel aardewerk; ze beloofde hem ook dat ze ‘t ’s
avonds, als ze alles verkocht had, zou komen betalen.
|
Beste lezer, wees niet
bevreesd.
Er is nog meer als ge graag verder leest. |
|
|
Windkracht tien
Rondom de stad staan dit soort
molens op de torens in de muren. Ze kunnen ingezet worden
voor allerlei zware taken; malen, zagen, pompen. Maarja, er
is geen natte polder in de buurt te vinden. Voor bossen
moeten we hier ook niet zijn. En wat moet een kleine stad
met zo veel meel als deze molens malen kunnen? In elk geval
draaien ze lustig voort, alsof het ze niks kan deren dat ze
zich misschien een beetje uitsloven... voor niets!
|
|
|
|
|
Helemaal in de verte, voorbij de laatste daken van de stad,
en dan nog vele kilometers de bergen in en flink ver omhoog,
ligt deze kleine nederzetting. Elke hoek, elk dal, elke berg
van het Diorama lijkt wel bewoond. Maar toch heel anders dan
we tegenwoordig in de alpen zien. Want waar we ook zoeken:
een skipiste zien we niet. Een kabelbaantje wel, gek genoeg.
Vol met tegenstrijdigheden zit die miniwereld.
|
De Stad met de Prinsenpoort is
geen grote stad. Maar misschien juist wel daardoor hebben de
bouwers van het Diorama en haar ontwerper er een prachtige
stijleenheid van kunnen maken. Meer nog dan andere
Dioramasteden vormt het kleine stadje een stukje Pieckprent
in drie dimensies.
Herberg de Ersteling?
Een echte ouderwetse herberg. In
de wereld van het Diorama zijn ze er nog. Zo een waar ongure
types in de donkerste hoek samenscholen om snode plannen te
smeden. Waar reizigers horen over jonkvrouwen in hoge torens
en van draken in de bergen, verderop. Horen we daar uit het
raam, heel zachtjes, een jongeman niet zeggen: "Tafeltje...
dek-je"?
|
|
|
|
|
Als de brugjes breken...
Ze waren een beetje lomp, die bouwers van het Diorama
onder leiding van Ton van de Ven. Zomaar een brugje kapot
maken! Gelukkig vond mijnheer Anton het wel prima en kon men
het laten zoals het geheel per ongluk geworden was. Een
noodbrugje kwam er echter wel, en dat zien we dan ook hier
op de foto. Je kunt die arme Diorama-bewoners immers toen
niet laten springen. Of Pieck dat nu wil of niet.
|
|
De Geleerde Jager
Grimm-index
111 - derde deel
De koning zei dat
ze maar op een hoek van een straat moest gaan
zitten en haar waren te koop aanbieden. Toen
bestelde hij een paar boerenwagens, en die moesten
er middendoor rijden, zodat alles in duizend
stukken zou breken. Toen de prinses alles op een
hoek van de straat had neergezet, kwamen de karren
aangereden en braken alles tot een hoop scherven.
Ze begon te huilen en zei: “O God, hoe moet ik nu
de pottenbakker betalen.” Maar de koning had haar
zo willen dwingen, met de kapitein te trouwen,
maar in plaats daarvan ging ze weer naar de
pottenbakker en vroeg of hij haar nog eens een
voorschot wilde geven. Hij zei: “Nee,” ze moest
eerst het vorige betalen. Nu ging ze naar haar
vader, huilde en jammerde dat ze de wijde wereld
wilde in gaan. Nu zei hij: “Ik zal buiten in ’t
bos een huisje voor je laten bouwen, daar moet je
heel je leven in blijven wonen, en koken voor
iedereen, maar je mag er niets voor aannemen.”
Toen het huisje klaar was werd er boven de deur
een bordje opgehangen: “Vandaag gratis, morgen
voor geld.” Daar bleef ze heel lang, en er werd
overal rondverteld, dat er een jonkvrouw was en
die kookte gratis, en dat stond op een bordje
boven de voordeur. Dat hoorde de jager eens en hij
dacht: “Dat zou wat voor jou zijn, je bent toch
arm en je hebt geen geld.” Hij nam dus de windbuks
en zijn ransel waar alles nog in zat, wat hij
indertijd in het slot als bewijzen mee had genomen,
en hij ging het bos in en vond ook het huisje met
hel schild: “Vandaag gratis, morgen voor geld.”
Maar hij had ook de sabel om, waarmee hij de drie
reuzen ’t hoofd had afgeslagen, en zo kwam hij het
huisje binnen en liet zich wat te eten geven. Hij
verheugde zich erover dat het zo’n mooi meisje
was, maar ze was dan ook beeldschoon. Ze vroeg
waar hij vandaan kwam en waar hij naar toe wilde,
en hij zei: “Ik reis de wereld door.” Toen vroeg
ze hem waar hij die sabel vandaan had, want daar
stond haar vaders naam op. Hij vroeg of ze soms de
prinses was. “Ja,” zei ze. “Met deze sabel,” sprak
hij, “heb ik drie reuzen ’t hoofd afgehakt,” en
hij haalde als bewijs hun tongen uit zijn ransel,
en toen liet hij haar ook de pantoffel zien, de
slip van de halsdoek en ;t stuk van haar hemd. Ze
was zielsblij, en zei dat hij de man was, die haar
had verlost. En toen gingen ze samen naar de oude
koning en haalde hem erbij en ze brachten hem naar
haar slaapkamer en vertelde hem dat deze jager de
man was, die haar werkelijk van de reuzen had
verlost.
En toen de oude koning al die bewijzen zag, kon
hij niet meer twijfelen en zei dat het hem een
vreugde was, te weten hoe alles was toegegaan, en
nu mocht hij met haar trouwen; en daar was het
meisje heel erg blij om. Nu kleedde ze hem of hij
een vreemdeling was, en de koning liet een groot
feestmaal aanrichten. Ze gingen aan tafel, en de
kapitein kwam links van de prinses te zitten, en
de jager rechts: en de kapitein dacht dat het een
vreemdeling was, die alleen maar op bezoek was
gekomen. Ze aten en dronken, en toen zei de oude
koning tegen de kapitein: hij zou hem een raadsel
opgeven, en dat moest hij raden.
Als iemand zei dat hij drie reuzen had gedood, en
hem werd gevraagd, waar dan de tongen van de
reuzen waren, en hij moest erkennen dat er in hun
koppen geen tongen meer zaten; hoe kwam dat? De
kapitein antwoordde: “Ze zullen geen tong hebben
gehad.” “Dat kan niet,” zei de koning, “elk beest
heeft een tong.” En verder vroeg hij, als iemand
dat overkwam, wat voor straf stond daarop? “In
stukken gescheurd moet hij,” zei de kapitein. Toen
zei de koning dat hij zijn eigen vonnis had geveld,
en de kapitein werd gevangen gezet en daarna
gevierendeeld, en de prinses trouwde met de jager.
Toen haalde hij er zijn eigen vader en zijn moeder
bij, en ze leefden gelukkig bij hun zoon, en toen
de oude koning stierf, erfde hij het rijk.
|
|
|
|
|
Indianen? Hier?
We kunnen het niet helemaal goed zien: is het nu een
indiaan of een cowboy? In elk geval lijkt deze haastige
berijder werkelijk in totaal de verkeerde wereld terecht
gekomen te zijn. Jij hoort in de vertellingen en
geschiedenis van een heel ander werelddeel, vrindje!
Maarja, hij zit nu eenmaal gevangen in die grote glazen
stolp...
|
|
|
Met een laatste hap uit de pruttelende pot van de
herberg reizen we gesterkt weer verder. De Stad
met de Prinsenpoort laten we achter ons. Wie meereist in oplopende raamvolgorde ziet in de verte
al het Klievendal liggen. Wie terug reist, kan
opzien tegen een flinke klim, helemaal de berg op
waar Burcht "Hoornwerk" op toornt.
|
|
|
|