|
|
Locatie
De vrolijkheid van
kermis- en circusplezier laten we achter ons als we doorstappen
naar de volgende ramen van het Diorama. Een
prachtig dal ligt hier ingesloten tussen de
hemelwaarts gerichte bergen. Een kleine, haast
citadelachtige enclave verheft zich op een
eilandje. Even verderop ligt een station; in de
verte rijden treinen over een boogbrug van enorme
hoogte dwars door het dal. We zijn aangekomen in
Pretterdam Buiten, de voorstad van die grote
Diorama-stad vol vertier.
|
|
|
|
Succesvolle steden
groeien qua omvang onder druk van een toenemende bevolking.
Tegenwoordig verspreiden door projectontwikkelaars ingerichte
nieuwbouwwijken zich als eenvormige, dodelijk vervelende
olievlekken over het omliggende platteland. Ook middeleeuwse
steden groeiden, maar hun stevige en beschermende muren zorgden
er vaak voor dat deze groei geconcentreerd plaatsvond binnen
het reeds bebouwde gebied. Tot de groei daar gewoonweg niet meer
verder kon; dan werd buiten de muren verder gebouwd, waarna na enige tijd vaak ook een nieuwe, ruimere ommuring van het
uitbreidingsgebied plaatsvond.
In het Diorama is een aantal ommuurde steden te
vinden. De Stad met de Prinsenpoort, Duisterstee en ook:
Pretterdam. Voor de ruiten die uitkijken op deze laatste stad
staan we momenteel te kijken. Pretterdam Buiten, welteverstaan, want de stad zelf met de machtige hemelburcht brachten
we (als u tenminste met de nummers van de ramen mee loopt op de
lange reis door het Diorama) reeds een bezoek.
Safety first!
Je kunt als stad nog zo gastvrij
en vrolijk zijn: als het er écht op aankomt moet je soms
natuurlijk nee kunnen zeggen tegen ongenode indringers. Met
deze poort moet dat zeker lukken. En anders kun je je vijand
nog altijd bedekken onder een flinke lading kokende pek en
stenen. Dat helpt zeker!
|
|
|
Prrretterrrdam, de volgende stop is Prrretterrrdam.
Zuchtend en steunend komt de stoomtrein tot stilstand aan
het perron van Pretterdam. Reizigers stappen er in de
trein op weg naar verre, vreemde oorden. Het station is
hun eerste of laatste contact met de stad. |
De Anjelier
Grimm-index
77 - eerste deel
Er was eens een
koningin, en onze Lieve Heer had haar gesloten, zodat
zij geen kinderen kreeg. Nu ging ze elke morgen de tuin
in en bad tot God, dat hij haar een zoon of een
dochter mocht geven. Toen kwam er een engel uit de
hemel en sprak: “Wees welgemoed, u zult een zoon
krijgen en wel één, die zich alles kan wensen wat hij
op de wereld maar wil, en dan zal hij het krijgen.” Ze
ging naar de koning en vertelde hem het blijde bericht,
en toen de tijd daar was, kreeg zij een zoon, en de
koning verheugde zich geweldig.
Nu ging ze elke morgen mat het kind naar het wildpark
en waste zich daar bij een heldere bron. Het gebeurde
eens op een keer, toen het kind al een beetje ouder
was, dat het bij haar op schoot lag en zij insliep.
Daar kwam de oude kok aan, hij wist dat het kind zijn
wensen in vervulling kon doen gaan, en hij nam het weg.
Hij pakte toen een kip, doodde die en druppelde de
koningin het bloed op haar schort en kleding. Daarop
bracht hij het kind naar een verborgen plek, waar een
min voor hem zorgen moest, en hij liep naar de koning
en klaagde de koningin aan, dat ze haar kind door
wilde dieren had laten roven. De koning zag het bloed
aan haar schort, hij geloofde het en werd zo geweldig
boos, dat hij een hoge toren liet bouwen waar zon noch
maan in scheen, en hij liet zijn vrouw daarin plaatsen
en inmetselen; daar moest ze zeven jaren zitten,
zonder eten of drinken en daarin moest ze van honger
omkomen. Maar God zond twee engelen uit de hemel, in
de gedaante van witte duiven, die vlogen elke dag
tweemaal naar haar en brachten haar eten, tot de zeven
jaren om waren.
Maar de kok dacht bij zichzelf: “Als het kind zijn
wensen tot werkelijkheid kan maken, en ik ben hier,
kan hij me gemakkelijk in ’t ongeluk storten.” Dus
ging hij weg van het slot en ging naar de jongen toe;
hij was toen al zo groot dat hij kon praten; en de kok
zei tegen hem: “Je moest je een mooi slot wensen en
een tuin en alles wat daarbij hoort.” En pas waren die
woorden uit de mond van de jongen ontglipt, of alles
stond er al, zoals hij het zich had gewenst.
Een poos later kwam de kok weer bij hem. “Het is niet
goed dat je altijd maar alleen bent; je moet je een
mooi meisje wensen als gezelschap.” Dat wenste de
prins ook en meteen stond ze voor hem, zo mooi als
geen schilder haar schilderen kon. Ze speelden samen
en hielden veel van elkaar, en de oude kok ging uit
jagen als een voornaam man. Maar nu kwam de gedachte
in hem op: de prins zou eens kunnen wensen, dat hij
bij zijn vader was, en hem daarmee in grote
moeilijkheden brengen. Nu ging hij naar buiten, nam
het meisje terzijde en sprak: “Vannacht, als de jongen
slaapt, moet je naar zijn bed gaan. Stoot hem dan dit
mes in het hart en breng me zijn hart en zijn tong;
doe je het niet dan verlies je je eigen leven.” Daarop
ging hij weg en toen hij de volgende dag terug kwam,
had ze het niet gedaan en zei: “Waarom zou ik zulk
onschuldig bloed vergieten, iemand die nog nooit een
ander kwaad heeft gedaan?” Maar de kok zei: “Als jij
het niet doet, dan kost het je eigen leven.” Hij ging
weg; zij liet een ree komen, liet die slachten, nam er
’t hart en de tong uit en legde ze samen op een bord;
en toen ze de oude kok zag komen, zei ze tegen de
jongen: “Ga naar je bed en trek het dek over je hoofd.”
Beste lezer, wees niet
bevreesd.
Er is nog meer als ge graag verder leest.
|
|
Pretterdam Buiten ten voeten uit: we zien de grote
vierkante uitkijktoren (met zorgvuldig spiedend figuurtje),
en het gebouw met de kromme trapgevels en gotische ramen
waar de Heer en Vrouwe van Pretterdam onder het afdakje
staan. De muren met de kantelen en weergang geven het
geheel een erg middeleeuwse uitstraling. Let op het ronde
gele hoektorentje in het midden...
|
Details, steeds maar die
details
Dit kleine ronde torentje vinden
we op de hoek van het gele gebouwtje midden in Pretterdam
Buiten. Het is misschien een onbenullig detail in het grote
geheel van het Diorama. Maar let eens op die mooie dakvorm:
het lijkt wel een heksenhoed. En die mooie dakpannetjes,
compleet met grijze voegen op de daknok. Het is een mooi
voorbeeld van de enorme tijd die gestoken moet zijn in de
bouw en afwerking van deze miniatuurwereld. Een attractie
die tegenwoordig vrijwel onbetaalbaar zou zijn.
|
|
|
Pretterdam Buiten lijkt op een
ommuurde uitbreiding van de stad. Het is gelegen op een eiland
in de rivier die vanuit het Klipperdal stroomt. Met geen
mogelijkheid valt echter te ontdekken of dit wel écht zo is;
misschien is Pretterdam Buiten wel helemaal niet ontstaan als
uitbreiding, maar was het eiland als belangrijke strategische
plek wel de plaats waar de stad haar groei begon; een beetje
zoals het Isle de France de bakermat was van de Franse hoofdstad.
Met evenveel recht
kunnen we overigens denken dat Pretterdam Buiten gesticht is om
plaats te bieden aan bedrijvigheid die in de stad zelf geen
plaats kon vinden. Risicovolle ondernemingen die de kans op een
grote brand te groot maakten, zoals een smederij, bakkers of
wellicht zelfs het arsenaal, hoewel dat laatste wel een
strategische blunder zou zijn natuurlijk.
De Anjelier
Grimm-index
77 - eerste deel
De booswicht kwam de kamer in en zei:
“Waar zijn het hart en de tong van de jongen?” Het
meisje gaf hem het bord aan, maar de prins wierp het
dek van zich af en zei: “Jij oude zondaar, waarom heb
je mij dood willen maken? Nu zal ik over jou het
vonnis vellen. Je zult een zwarte poedel worden met
een gouden ketting om je hals en je moet gloeiende
kolen eten, zodat de vlammen uit je hals slaan!” En
nauwelijks had hij die woorden uitgesproken, of de
oude kok was al veranderd in een poedel, en hij had
een gouden ketting om zijn hals, en de koks moesten
gloeiende kolen aandragen, en die moest hij eten,
zodat de vlammen uit zijn hals sloegen. Nu bleef de
prins nog korte tijd in dat slot en hij dacht aan zijn
moeder, en of ze nog zou leven. Eindelijk zei hij
tegen het meisje: “Ik wil naar huis, naar mijn
vaderland; wil je meegaan, dan zal ik voor je
onderhoud zorgen.” “Ach,” zei ze, “het is zo ver weg,
en wat moet ik in een vreemd land beginnen, waar
niemand mij kent.” Daar het niet geheel har eigen zin
was en ze toch niet uit elkaar wilden gaan, wenste hij
dat ze een mooie anjelier zou worden en hij stak haar
bij zich.
Zo trok hij weg. De poedel moest meelopen, en hij trok
naar het vaderland. Nu ging hij naar de toren, waar
zijn moeder in zat, en omdat de toren zo hoog was,
wenste hij zich een ladder die reikte tot bovenaan.
Daar klom hij op en riep: “Allerliefste moeder,
koningin, leeft u nog of bent u al dood?” Zij
antwoordde: “Maar ik heb net gegeten en ik heb nog
geen honger.” Want ze dacht, dat het de engelen waren.
Hij zei: “Ik ben uw zoon; ze zeggen dat wilde dieren
me van uw schoot hebben geroofd; maar ik leef nog en
ik zal u weldra bevrijden!”
Nu klom hij weer naar beneden; en hij ging naar de
koning die zijn vader was; maar hij liet zich
aandienen als een vreemdeling, een jager; of hij bij
hem dienst kon nemen. De koning antwoordde
toestemmend, als hij namelijk bekwaam was in zijn vak
en hem wild kon verschaffen; maar er was in die hele
streek nooit en nergens enig wild geweest. Nu beloofde
de jager, dat hij hem zoveel wild zou verschaffen als
hij maar op de koninklijke tafel kon gebruiken. En hij
beval alle jagers om aan te treden, en ze moesten
allemaal met hem naar buiten naar het bos. Ze gingen
allen met hem mee, en daar beval hij hun, een grote
kring te vormen, die aan één kant open moest blijven,
en hij ging zelf in het midden staan en hij begon te
wensen. Dadelijk kwamen er een tweehonderd en nog meer
de kring binnen gelopen, allemaal wild, dat de jagers
moesten schieten. Daarna werd alles op zestig
boerenkarren geladen en naar de koning gebracht, nu
kon hij een wildmaal aanrichten, nadat hij dat lange
tijd had gemist.
Nu had de koning daar verbazend veel plezier in en hij
gaf order, dat de volgende dag de hele hofhouding bij
hem moest komen eten, en hij gaf een groot feestmaal.
Toen ze allen bijeen waren, zei hij tegen de jager:
“Omdat u zulke grote kundigheden bezit en uw vak
uitnemend verstaat, nodig ik u naast mij.” Hij
antwoordde: “Uwe majesteit moet het mij maar vergeven,
ik ben maar een gewone jagersman.” Maar de koning
stond erop en sprak: “U moet u naast mij neerzetten.”
Net zolang tot hij het deed. Terwijl hij zo naast de
koning zat, moest hij voortdurend aan zijn moeder, de
koningin, denken, en hij deed de wens, dat één van de
eerste dienaren van de koning over haar begon te
spreken, hoe het de koningin nu in de toren wel zou
gaan en of ze nog zou leven of van honger en dorst zou
zijn omgekomen. Nauwelijks had hij bij zichzelf de
wens gedaan, of de maarschalk opende het gesprek en
zei: Koninklijke majesteit, wij leven hier nu zo
vrolijk bij elkaar, hoe gaat het echter met de
koningin in de toren, leeft ze nog of is ze
omgekomen?” Maar de koning gaf als antwoord: “Die
heeft me mijn lieve zoon laten verscheuren door wilde
dieren, ik wil er geen woord meer over horen.” Toen
stond de jager op en sprak: “Genadige heer en vader,
zij leeft; ik ben haar zoon; de wilde dieren hadden
het kind niet geroofd, maar die booswicht, de oude
kok, die heeft het gedaan; hij heeft mij, terwijl zij
in slaap gevallen was, van haar schoot genomen, en
haar schort met ’t bloed van een geslachte kip
besprenkeld.” Daarop nam hij de zwarte poedel met de
gouden halsband en zei: “Dit is de booswicht,” en nu
liet hij gloeiende kolen brengen, die moest de hond in
het bijzijn van iedereen eten, zodat de vlammen hem de
keel uitsloegen.
Daarop vroeg hij de koning, of hij de hond in zijn
ware gestalte wilde zien, en hij wenste weer, dat hij
kok werd, en daar stond hij weldra in zijn witte jas
en met ’t koksmes aan zijn zijde. Zodra de koning hem
zag, werd de koning heel boos, en beval dat hij in de
diepste kerker geworpen zou worden. Nu zei de jager
weer: “Heer vader, wilt u ook het meisje zien, dat me
eerst vol zorg had grootgebracht, dat me daarna doden
moest op zijn bevel en het niet gedaan heeft – al
stond haar eigen leven op het spel?” De koning gaf
antwoord: “Ja, haar zal ik graag ontvangen.” En de
zoon zei: “Mijn heer en vader, ik kan haar u laten
zien in de gestalte van een heerlijke bloem.” Hij
greep in zijn zak en haalde de anjelier eruit; zette
haar op de koninklijke tafel, en ze was zo mooi als de
koning nog nooit één bloem had gezien. Nu zei de zoon:
“Ik zal haar ook in haar ware gedaante tonen,” en hij
wenste dat ze een jongvrouw was, en ze stond er al en
ze was zo mooi, als geen schilder zich ooit een
mooiere vrouw had kunnen denken.
De koning liet dan twee kamervrouwen en twee lakeien
naar de toren gaan, zij moesten de koningin halen en
haar naar de koninklijke dis voeren. Ze werd erheen
gebracht, maar zij at niet, en zei: “De barmhartige
God, die mij in de toren heeft behouden, zal mij nu
ook spoedig verlossen.” Ze leefde nog drie dagen, dan
stierf ze een zalige dood, ze werd begraven en de twee
witte duiven die haar in de toren steeds eten hadden
gebracht en die twee engelen uit de hemel waren, die
gingen op haar graf zitten. – De oude koning liet de
kok vierendelen, maar hij bleef toch verdriet hebben
en stierf spoedig daarna. De prins huwde toen met de
mooie jonkvrouw, die hij als anjelier bij zich had
gedragen, en of ze nog leven weet God alleen. |
|
|
|
|
Het mooie aan de
wereld van het Diorama is dat het er allemaal niet toe doet.
Iedereen kan zijn of haar eigen interpretatie met evenveel
genoegen los laten op de kleine wereld die toch zo groots is in
haar verschijningsvormen. Misschien moesten wij ons daarom ook
maar beperken tot een meer objectieve beschouwing van hetgeen we
hier zien, in plaats van filosoferen over het hoe en wat.
De bebouwing van Pretterdam Buiten heeft als geheel een wat
langwerpige vorm. Bovenop en achter de muur die het eilandje
omgeeft zijn allerlei verschillende gebouwtje te vinden. Ronde
torentjes met kegeldaken, een vierkante (uitkijk-)toren met een
spits dak, bouwsels met trapgevels en huisjes met ingezakte
zadeldaken. Rechts op de smalle kant van het eilandje is de
toegangspoort tot de enclave te vinden, een stevig poortgebouw
met wachtkamer boven de doorgang en twee robuuste torens aan de
zijkanten. Ervoor ligt een houten bruggetje dat aansluit op het
station van Pretterdam.
Op de brug haast een
ruiter zich de stad uit. Een ijlbode wellicht met een belangrijk
bericht van de Heer en Vrouwe van Pretterdam Buiten die we
tussen alle gebouwtjes in zelfs kunnen zien staan.
Achter het eilandje strekt zich tussen de hoge rotspieken van de
Hemelburcht ligt en die van Bovenstein, het prachtige klipperdal
uit. Een overspanning in de vorm van een enorm boogviaduct is
het bewijs van het kunnen van de vrolijke bewoners van
Pretterdam. Buiten feest vieren kunnen ze zo te merken ook heel
aardig bouwen. Maar eigenlijk hadden ze dat met hun stevige
stadsmuren al bewezen. Van tijd tot tijd rijdt een stoomtreintje
over het viaduct en spoedt zich richting hemelburcht of
Bovenstein. Het is spoorwegromantiek op z’n best.
|
|
Ja, beste reiziger door deze wonderschone wereld,
het bezoek aan Pretterdam zit er nu werkelijk op.
Maar er is nog zo veel meer moois te bewonderen
achter het oude glas. In de verte gloren de pieken
van Bovenstein al. Reist u tegen de klok in? Dan
is de stad uw volgende doel. Aan de vrolijke
stemmen en het gejoel te horen viert men daar net
feest. Wat een geluk!
|
|
|
|