|
|
Locatie
We zijn ongeveer
halverwege onze reis langs en door de wereld van
het Diorama. De ramen waar we ons nu achter
bevinden, met de nummers 15 en 16, geven ons een
uitzicht op een mooie kleine stad, met een
opvallend andere architectuur dan de rest van het
Diorama, en vooral een typisch kleurgebruik in de
daken van de twee torens die het stadsgezicht
domineren. We zijn aangekomen in Klokkenstein.
|
|
|
|
Het hele
Diorama lijkt in een tijdsvacuüm te liggen. Jonkvrouwen met
hoge hoeden lopen onder Middeleeuwse poorten terwijl slechts
meters verderop een automobilist een wiel van zijn voertuig
aan het vervangen is. Terwijl kabelbanen bergbewoners omhoog
en omlaag voeren de bergen op en af, rijden sierlijke
koetsen over de bruggen in Bovenstein.
|
Er is slechts één plaats in het
Diorama die zich aan dit door Anton Pieck geschapen vacuüm
weet te onttrekken. Hier leeft men namelijk wél gewoon bij
de wijzers van de (toren)klok. Het mooie, ietwat chique
stadje Klokkenstein is deze plaats, waar we de enige klok
van het Diorama vinden.
De Dieren van onze Lieve Heer en van de Duivel
Grimm-index
148
God de Heer had alle
dieren geschapen, en de wolven tot zijn honden gekozen:
alleen de geit, die had hij vergeten. Nu maakte de
duivel zich klaar, hij wilde ook scheppen en maakte de
geit, met een mooie lange staart. Als ze nu naar de
wei gingen, bleven ze gewoonlijk met hun staarten in
de doornhaag hangen, en dan moest de duivel er weer
ingaan en hen er met veel moeite uithalen. Daar kreeg
hij tenslotte genoeg van, en hij kwam en beet elke
geit de staart af, en dat is nog heden ten dage aan de
stompjes te zien.
Nu liet hij ze wel alleen weiden, maar het gebeurde
dat Onze Lieve Heer keek en dat ze dan weer aan een
vruchtendragende boom knabbelden, dan weer wijnstokken
beschadigden , en dan weer andere tere planten
bedierven. Dat verdroot hem, zodat hij, louter uit
goedheid en genade, zijn wolven ophitste, die de
geiten, zoals ze daar bezig waren, weldra verscheurden.
Toen de duivel dat hoorde, ging hij naar de heer en
sprak: “Je schepselen hebben al de mijne verscheurd!”
De Heer gaf antwoord: “Waarom schep je dan ook iets
dat schade veroorzaakt?” De duivel zei: “Ik moest wel,
mijn karakter is toch op schade gericht, en wat ik
geschapen heb, kan vanzelf geen andere aard hebben, al
moet ik er duur voor betalen.” “Ik zal het je betalen
als het loof van de eikenbomen afvalt; kom dan maar:
je geld ligt klaar.”
Toen het eikenloof gevallen was, kwam de duivel en
eiste zijn vordering op. Maar onze Heer zei: “Bij de
kerk van Konstantinopel staat een hoge eik, en die
staat nog vol in blad.” Met woedende vloeken verdween
de duivel en wilde die eik gaan zoeken; hij verdwaalde
zes maanden in de woestijn voor hij hem vond, en toen
hij terug kwam, waren alle andere eiken weer vol in
blad. Toen moest hij z’n vordering laten vallen, en in
woede stak hij alle geiten de ogen uit en zette hen
zijn eigen ogen in. Daarom hebben alle geiten
duivelsogen en afgebeten staartjes; en de duivel neemt
graag hun gedaante aan.
|
|
|
|
Ruim dertig jaren trouwe dienst
Een van de vele Minex-treinen die het Diorama de afgelopen
dertig jaren bekendheid gaven, in close-up. Deze oude
stoomtrein rijdt langs Klokkenstein en stopt op dit
stationnetje voor het lossen en laden van allerhande
goederen. Bij het beschouwen van deze close-up kunnen we
goed zien hoe gedetailleerd het stationnetje van
Klokkenstein is. Op de achtergrond van dit tafereeltje
zien we de klok van het stadje stiekem over de daken
gluren.
|
Stationsgebouwen in overvloed
Op deze foto
zien we het tweede stationnetje van Klokkenstein. Dit
ligt vlak
naast het eerste station van
hierboven. Hier zien we wel een hele andere stijl als
bij het
vorige station. Leek
het vorige nog een beetje op een soort boerderij, dit
gebouw is meer vormgegeven als een soort
hotel
zoals je
dat
vaak ziet in winterlandschappen. Ook hier
zien we de twee groene torens van
Klokkenstein weer boven het stationnetje uitsteken.
|
|
|
Op de dikste toren
van het in het oog springende kerkje van Klokkenstein zien we de
wijzerplaat van het grote uurwerk in de toren, dat wonder boven
wonder al ruim dertig jaar lang goed loopt, zelfs na zomer- en
wintertijdveranderingen.
De toren en zijn naastgelegen broer van de trouwkapel vallen
direct op door hun bijzondere dakkleur: een heel mooi, bijna
grijzig soort groen, dat de vorm van de spitsen prachtig doet
uitkomen. Klokkenstein is sowieso een opvallend geheel binnen
het Diorama. Het plaatsje heeft een net wat andere soort
architectuur, waardoor het, wel in mindere mate dan bijvoorbeeld
de Italiaanse Stad, direct in het oog springt. De wat grovere
vormen en de twee genoemde torens dragen hier vooral aan bij.
De Drie Slangenblaren
Grimm-index
17
- eerste deel
Er was eens een arme
man, en die kon zijn enige zoon niet meer genoeg te
eten geven. Toen sprak de jongen: “Vader, het is hier
zo’n zorgelijk bestaan, en ik ben u maar tot last,
laat mij nu liever de wereld ingaan om eens te zien of
ik mijn brood niet kan verdienen.” Toen gaf de vader
hem zijn zegen en nam bedroefd afscheid. In die tijd
was de koning van een naburig land in oorlog, de
jongen nam dienst en trok te velde. En toen de vijand
er aan kwam, werd er slag geleverd, het was een groot
en gevaarlijk bestaan en het regende blauwe bonen,
zodat zijn kameraden aan alle kanten vielen. En toen
de aanvoerder ook gedood was, wilden de anderen op de
vlucht slaan, maar de jongen trad naar voren, sprak
hun moed in en riep: “We willen het vaderland niet in
de steek laten.” De anderen volgden, hij drong naar
voren en versloeg de vijand. De koning hoorde dat de
zege alleen aan hem te danken was, hij stelde hem
boven de anderen, gaf hem grote schatten en noemde hem
de eerste van het Rijk.
De koning had een dochter. Ze was wel heel mooi, maar
ze was ook een beetje vreemd. Ze had een belofte
gedaan om niemand te trouwen, tenzij hij beloofde, dat,
als zij het eerst stierf, hij zich levend met haar zou
laten begraven. “Als hij werkelijk van mij houdt,” zei
ze, “waarom zou hij dan nog verder willen leven?” En
ze stelde er ook iets tegenover: ze zou, als hij het
eerst stierf, met hem in ’t graf gaan. Deze
wonderlijke belofte had tot nu toe alle vrijers
afgeschrikt, maar de jongen werd door haar schoonheid
zo geboeid, dat hij nergens meer om gaf, maar bij haar
vader om haar hand vroeg. “Weet je,” zei de koning,
“welke belofte je doen moet?” “Ik moet met haar in ’t
graf, als ik haar overleef,” antwoordde hij, “maar
mijn liefde is zo groot dat ik er verder niet om geef.”
Nu willigde de koning het aanzoek in, en de bruiloft
werd met grote pracht gevierd.
Ze leefden nu een poos heel gelukkig tezamen en toen
gebeurde het, dat de jonge koningin heel ziek werd en
er geen dokter was die haar helpen kon. En toen ze
gestorven was en dood neerlag, herinnerde de jonge
koning zich wat hij had moeten beloven; en hij gruwde
ervan, levend in ‘t graf te gaan liggen. Maar er was
geen uitweg. De koning had alle poorten door wachters
laten bezetten, en het was uitgesloten het noodlot te
ontgaan. De dag kwam, dat het lijk in de koninklijke
gewelven werd bijgezet, toen werd hij ook naar de
gewelven geleid, en de poort gegrendeld en verzegeld.
Naast de kist stond een tafel. Daarop stonden kaarsen
in kandelaren, vier broden, vier flessen wijn. Als die
voorraad op was, moest hij omkomen. Nu zat hij daar,
vol verdriet en rouw, at elke dag maar weinig brood,
dronk maar één teug wijn, en zag toch hoe de dood
steeds nader kwam. Terwijl hij zo voor zich uitstaarde,
zag hij uit de hoek van ’t gewelf een slang kruipen;
die het lijk wilde naderen. En omdat hij vreesde, dat
de slang eraan wilde knagen, trok hij zijn zwaard en
sprak: “Zolang ik nog leef, mag niets haar beroeren,”
en hij hakte de slang in drie stukken. Na een tijd
kroop een tweede slang uit dezelfde hoek te voorschijn,
maar toen deze de vorige slang dood en in drieën zag
liggen, kroop hij terug. Weldra was hij er weer, maar
hij had drie groene bladeren in de bek. Hij nam de
drie stukken slang, legde die aaneen zoals het gezeten
had, legde op elke wonde één van de bladeren. Weldra
voegde de delen zich weer aaneen, de slang bewoog en
was weer levend, en ze gleden samen weg. De bladeren
bleven op de grond liggen en nu kreeg de ongelukkige
die alles had zien gebeuren, het idee of die
wonderkracht van de bladeren, die de slang tot leven
had kunnen brengen, ook niet een men kon genezen. Hij
raapte dus de bladeren op. Eén legde hij op de mond
van zijn overleden vrouw, de beide anderen op haar
ogen. |
|
Beste lezer, wees niet
bevreesd.
Er is nog meer als ge graag verder leest. |
|
|
Klokkenstein ligt
aan de voet van een steile helling van het centrale massief van
het Diorama. Het ligt vlak bij die andere stad in dit deel van
de miniatuurwereld: het wellicht, door haar kermis, wat
bekendere Pretterdam. De verbinding tussen de twee stadjes loopt
via een lage brug over het water dat de steden van elkaar
scheidt.
Ja, ik wil!
Hier nogmaals de
trouwkapel, maar dan een close-up van het bordes. Hier
kunnen we goed zien wat voor personen het zijn. Het
bruidspaar staat buiten met naast hen de priester. Links van
de priester staat nog een stelletje, en op deze foto kunnen
we duidelijk zien dat de vrouw een nogal extravagant pakje
draagt voor iemand uit de jaren
zeventig. Verder zien we dat zelfs
het kleine afdakje boven de poort voorzien is van enkele
dakpannen. Die details! Laten we
hopen dat het echtpaar nog lang en gelukkig samen zal
zijn in deze kleine sprookjeswereld.
|
|
|
Voor een kleine stad beschikt Klokkenstein
over een ongekende spoorwegluxe: maar liefst twee
stationsgebouwen vlak naast elkaar. Misschien dat het ene
slechts in gebruik is voor de overslag van goederen en dat het
andere voor passagiers ingericht is, maar dan nog: Klokkenstein
heeft niet te klagen over haar infrastructurele voorzieningen.
Treinen rijden meestal af en aan om bezoekers en inwoners van en
naar de stad te brengen. Als Klokkenstein een weergave zou zijn
van een échte stad, bijvoorbeeld uit Oostenrijk (het geheel
heeft toch een wat Weense flair over zich) zijn wij er zeker van
dat menig toerist het plaatsje hoog op de lijst van reisdoelen
zou hebben staan.
Hoven en binnenplaatsen te over
Anton Pieck tekende gedurende zijn lange leven heel vaak
romantische binnenplaatjes. Ook in het Diorama zijn deze
te vinden. Hier in Klokkenstein vinden we dit
binnenplaatsje, gelegen vlak bij een piepklein huisje.
Boven de doorgang zien we een stukje muur met een torentje
dat wel iets weg heeft van een torentje op de muur van het
Volk van Laaf. En zeg nou zelf…. Wie wil er nu niet ’s
avonds knus op zo’n Piecks binnenplaatsje naar de
sterrenhemel kijken?
|
De Drie Slangenblaren
Grimm-index
17
- tweede deel
Nauwelijks had hij dit gedaan, of het bloed ging
vloeien in haar aderen, steeg naar ’t bleke gelaat en
maakte het weer fris. Ze haalde adem, sloeg de ogen op
en zei: “Waar ben ik?” “Je bent bij mij, lieve vrouw,”
antwoordde hij en hij vertelde haar hoe alles gekomen
was en hoe hij haar weer tot leven had kunnen wekken.
Hij gaf haar nu wat wijn en brood, en toen ze weer wat
op krachten was gekomen, stond zij op. Ze gingen naar
de deur van ’t gewelf, begonnen te kloppen en te
roepen, zo luid, dat de wachters het hoorden en de
koning waarschuwden. De koning kwam zelf naar de
kelders en deed de deur open, en toen stonden ze daar
allebei gezond en wel en verheugden zich met hem dat
alle leed geleden was. Maar de drie slangenbladeren
nam de jonge koning mee, gaf die aan zijn dienaar en
zei: “Bewaar dat zorgvuldig, draag ze altijd bij je,
wie weet welke nood nog komt en dan kunnen ze ons
helpen.”
In de vrouw was echter, toen ze weer tot ’t leven
gewekt was, iets gebeurd. Zij was veranderd. Het was
of alle liefde voor haar man uit haar hart was geweken.
Toen hij na een poos over zee wilde om naar zijn oude
vader te gaan, en ze in ’t schip waren, vergat ze alle
liefde en trouw waarmee hij haar uit de dood had gered
en ze vatte een boze liefde op voor de schipper. En
toen de jonge koning eens lag te slapen, riep ze de
schipper, nam de slapende bij ’t hoofd, de schipper
moest hem bij zijn benen nemen zo gooiden ze hem in
zee. Toen de moord gepleegd was, zei ze: “Laten we nu
weer naar huis terugkeren en zeggen dat hij onderweg
gestorven is. Ik zal je bij mijn vader wel zo roemen
en aanprijzen, dat hij ons huwelijk bezegelt en je
erfgenaam maakt van de kroon.” Maar de trouwe dienaar,
die alles gezien had, maakte ongemerkt een bootje van
het schip los, sprong daarin en roeide naar de plaats
waar zijn meester was, en hij liet de verraders hun
gang gaan. Hij viste de dode weer op, en met behulp
van de slangenbladeren die hij bij zich droeg en op
zijn ogen en mond legde, bracht hij hem gelukkig weer
in ’t leven terug.
Ze roeiden beiden uit alle macht, nacht en dag, en hun
bootje ging zo snel, dat zij, vroeger dan het grote
schip, bij de koning kwamen. Hij begreep niet dat ze
alleen kwamen, en vroeg wat hun overkomen was. Hij
hoorde wat zijn dochter hem had aangedaan, en hij zei:
“Ik kan niet geloven, dat ze zo slecht gehandeld heeft,
maar de waarheid zal weldra aan het licht komen.” Nu
beval hij dat beiden in een vertrek verborgen moesten
blijven en zich aan niemand mochten vertonen. Spoedig
daarop kwam het grote schip aan, en de goddeloze vrouw
ging naar haar vader met een treurend gelaat. Hij
vroeg: “Waarom keer je alleen terug? Waar is je man?”
“Ach lieve vader,” antwoordde zij, “ik kom thuis in
grote rouw. Mijn man is onder de reis opeens ziek
geworden en gestorven; en als de goede schipper mij
niet had bijgestaan, dan zou het mij slecht vergaan
zijn. Hij is bij zijn dood tegenwoordig geweest en kan
u alles vertellen.”
De koning zei: “Ik zal de dode weer levend maken,” en
hij opende de kamer en liet beiden te voorschijn komen.
De vrouw zag haar man en stond als door een donderslag
getroffen; ze zonk op haar knieën neer en smeekte om
genade. De koning echter zei: “Hiervoor is geen genade.
Hij was bereid met je te sterven. Hij heeft je het
leven weergegeven. Jij hebt hem in zijn slaap vermoord;
je zult je verdiende loon hebben.” Toen werd zij met
haar trawanten in een doorboord schip geplaatst, en
naar zee gejaagd, waar ze weldra in de golven omkwam. |
|
|
|
|
De hand van Ton?
Het Diorama is in hoofdzaak de
wereld van romanticus pur-sang Pieck. Maar her en der is de
hand van het hoofd van het uitvoerende team, Ton van de Ven,
toch onmiskenbaar aanwezig. Kijk bijvoorbeeld eens naar dit
dakje. En denk dan aan het Huis van de Vijf Zintuigen. Die
kromming, dat randje, de spitse punt...
|
|
|
Dat de waardering
voor Klokkenstein niet iets is dat zich beperkt tot verstokte
Diorama-fanatici als uw trouwe ondergetekenden, blijkt wel uit het
fotoboekje dat de Efteling in 1977 uitgaf. De enige keer dat het
Diorama op de voorkant van het boekje mocht prijken, was dit met
een foto van de uurwerkstad. Wij kunnen ons slechtere keuzes
indenken.
Wanneer wij
Gullivers op onze grote trektocht door het Diorama Klokkenstein
bezoeken is daar net een trouwerij in gang. De bruid en
bruidegom bevinden zich nog op het bordes van de mooie
trouwkapel, midden in de stad, in het bijzijn van een priester
en een man en vrouw die wel eens de getuigen zouden kunnen zijn.
Het is een mooi voorbeeld van al die prachtige en vaak ook leuke
details die de wereld van het Diorama bezit. “Niets menselijks
is de inwoners van het Diorama vreemd”, schreef een
Diorama-liefhebber jaren geleden. En inderdaad, die uitspraak
blijft tot op de dag van vandaag fier overeind.
Twee steden verbonden
Hier zien we de verbindingsweg van Klokkenstein richting
Pretterdam. Dit kleine bruggetje verbindt de twee steden
met elkaar en er rijdt dan ook regelmatig een automobiel
voorbij. Aan weerszijde van de brug zien we de poorten die
toegang verschaffen tot de beide steden. We zien hier ook
heel goed een wezenlijk verschil tussen de beide poorten.
Die van Klokkenstein is relatief laag, hoekig en degelijk,
terwijl de poort van Pretterdam hoger, ronder, scheef en
daardoor wellicht ook wel wat meer sprookjesachtig is.
|
|
|
En het totaalaanzicht is fenomenaal
Een prachtige overzichtsfoto van Klokkenstein. We zien
uiteraard beide torens hoog en trots boven de stad uit
steken en ook de beide stations zijn nu te zien in het
geheel van de bebouwing. Nu is ook de berg aan de voet
waarvan de stad ligt goed te zien: een stuk natuur waarnaast
zelfs de klokkentoren in het niet valt. Op de berg zelf
liggen ook nog enkele kleine huisjes, en een windmolen.
|
Nee, het is geen lijn 136
Hier is op de brug tussen de stations en de stad zelf een
bus te zien die net op het punt van vertekken lijkt te
staan, de stad in. We zullen nooit weten of de bus de
overkant zal halen want helaas is deze bus in al die lange
Diorama-jaren nog nooit in beweging geweest. En wat voor
bus is het eigenlijk? Een schoolbus voor de Klokkensteinse
kinderen? De bus van de warme bakker? |
De Gauwdief en zijn Meester
Grimm-index
52
Jan wou z’n zoon een
ambacht laten leren; toen ging Jan naar de kerk en
vroeg aan Onze Lieve Heer, wat Hem behagen zou, de
koster stond juist achter het altaar en zei:
“Gauwdieven, gauwdieven.” Toen ging Jan weer naar zijn
zoon terug en zei, dat het gauwdieven moest wezen, dat
had Onze Lieve Heer zelf gezegd. Nu gaat hij met z’n
zoon naar een man die goed stelen kan. Ze lopen een
hele poos, en dan komen ze bij een groot bos, daar
staat zo’n klein huisje met zo’n oud wijf erin, en Jan
zegt: “Weet jij niet een man die stelen kan?”
“Dat kan je hier wel leren,” zegt de vrouw, “daar is
mijn zoon een meester in.” Nu gaat hij met de zoon
praten: “of hij het wel goed kan?” De meesterdief zegt:
“Ik wil ’t je zoon wel leren, kom maar over een jaar
terug, als je dan je zoon nog herkent, wil ik geen
leergeld hebben, ken je hem niet, dan geef je me
tweehonderd daalder.”
De vader gaat naar huis, en de zoon leert om goed te
toveren en te stelen. Als ’t jaar om is, gaat de vader
er snikkend heen, hoe hij het nu weten moet, of hij
z’n zoon weer herkent. Als hij zo loopt te snikken,
dan komt ‘m zo’n klein mannetje tegemoet, die zegt:
“Man wat grien jij? Je bent zo bedroefd.” “O,” zegt
Jan, “ik heb m’n zoon verleden jaar bij ’n meesterdief
verhuurd om het ambacht te leren, en die zei me, ik
moest na ’n jaar weeromkomen, en als ik hem nog kende,
hoefde ik niks te geven, en nu ben ik zo bang, dat ik
hem niet meer ken, en waar krijg ik dan die
tweehonderd daalders vandaan?” Toen zei dat manneke,
hij moest maar ’n korstje brood meenemen, en onder de
schoorsteen gaan staan, “en op de haalboom staat een
mandje, en daar kiekt een vogeltje uit en dat is je
zoon.”
Nu gaat Jan erheen en gooide een korstje zwart brood
voor het mandje, daar wipt het vogeltje eruit en kijkt
ernaar. “Hola, mijn zoon,ben je daar?” zegt de vader.
De zoon was heel blij, dat hij zijn vader zag, maar de
meesterdief zei: “Dat heeft de duivel je laten weten:
hoe kon je nou zien dat dat je zoon was?” “Vader,
laten we nu gaan,” zegt de jongen.
Nu wou de vader met zijn zoon weer naar huis gaan, en
onderweg kwam er een koets aanrollen, en toen zei de
zoon tegen z’n vader: “Vader, ik ga me in een grote
windhond veranderen, dan kunt u er veel geld aan
verdienen.” De heer uit de koets roept: “Zeg man, wil
je me die hond verkopen?” “Ja,” zegt de vader.
“Hoeveel moet je d’r voor hebben?” “Dertig daalders.”
“Nou, dat is veel, maar omdat het zo’n prachtig mooie
hond is, wil ik hem houden.” Hij koopt de hond, en de
hond komt in de koets zitten, maar na een eindje
springt hij eruit, door de ruiten, en dan is hij geen
windhond meer, maar loopt weer naast zijn vader. Nu
gaan ze samen naar huis. De volgende dag is er markt
in ’t naaste dorp. Dan zegt de jongen tegen z’n vader:
“Ik zal me nu in een mooi paard veranderen; en verkoop
me daar; maar als u me verkoopt, trek het toom van me
af, want anders kan ik nooit meer een mens worden.”
De vader trekt met het paard naar de markt, maar nu
komt de meesterdief en koopt het paard voor honderd
daalders, en de vader vergeet ’t en trekt hem het toom
niet af. Nu trekt de meesterdief met ’t paard naar
huis en zet het in de stal. De meid gaat over de deel,
dan zegt het paard: “Doe me het toom af, doe me het
toom af.” De meid staat te luisteren: “Kan je praten?”
en ze gaat heen en doet hem ’t toom af; dan verandert
’t paard zich in een mus en vliegt over de onderdeur
weg, maar de meesterdief verandert zich ook in een mus,
en vliegt hem na. Nu komen ze bij elkaar en pikken
elkaar, maar de meesterdief wordt in ’t water gedreven,
en nu maakt hij zich een vis. Nu maakt de jongen zich
ook tot een vis, en ze vechten weer, maar de meester
moet het afleggen. Dan verandert de meester zich in
een haan, maar de jongen wordt tot een vos en hij bijt
de haan de kop af, en toen is de meester dood gegaan
en dood gebleven tot op deze dag. |
|
|
|
|
In vogelvlucht
Bijna als een vogel vanuit zijn
vlucht kijken wij Gullivers hier neer op de Klokkensteinse
klokkentoren en de tussenweg over het water.
We zien wel dat de
klokkentoren baas boven baas is
doordat de toren van de trouwkapel geheel is weggevallen
achter
zijn grote broer.
Ook is hier
weer een mooi stukje
Diorama-natuur te zien dat
rondom
de stad ligt. Het water, het gras, de
bomen en de bergen... dit
stadje is samen met haar
omgeving gewoonweg
een sprookje.
|
|
|
|
|
De torens van
Klokkenstein glanzen nog in de middagzon wanneer
we, onder begeleiding van een luid gebeier van de
klokken, de stad verlaten om onze reis voort te
zetten op weg naar Pretterdam: de stad aan de
overkant van de lage brug. Reist u echter in
tegengestelde richting, dan wacht het Chateau
Paroi, dat in de verte reeds te zien is op de hoge
bergen, op U als uw volgende reisdoel.
|
|
|
|