Vele
sprookjes spelen zich af in een eenzaam kasteel.
Stiefmoeders hebben er hun magische, alles weergevende en
lustig babbelende spiegels hangen in hoge, spitse torens of
diepe duistere kelders. Koningen en prinsen organiseren er
de meest feeërieke feesten en bals in de hoop die ene schone
jonkvrouw te strikken tot een sprookjesachtig huwelijk, en
valse kasteeleigenaren sluiten er soms een jonge maagd op in
een hoge torenkamer, zonder enige hoop op bevrijding.
Het Diorama kent verschillende kastelen die in de categorie
vallen van het afgelegen bouwwerk op een lastig bereikbare
rotspiek. Weinigen in deze groep liggen echter meer
afgelegen dan het kasteel waar we momenteel naar kijken; het
Chateau Paroi.
|
|
Onneembaar en prachtig
Als een onneembare veste prijkt het chateau dat zo uit
het Rijndal of een Germaanse legende geplukt lijkt te zijn
op de rotsen. Het ideale buiten van een voornaam of
excentriek edelman. De rotsen eromheen lijken echter minder
weerbaar te zijn dan de fiere muren van het bouwwerk zelf,
en brokkelen langzaam aan steeds verder af...
|
Bontepels
Grimm-index
50 - eerste deel
Er was eens een koning,
en die had een vrouw met gouden haar. Ze was zo mooi,
dat haar gelijke nergens te vinden was. Toen werd zij
ziek en daar ze voelde, dat ze weldra sterven ging,
riep ze de koning en zei: “Als je na mijn dood weer
trouwen wilt, neem dan geen vrouw die niet even mooi
is, of die niet zulk gouden haar heeft. Dat moet je me
beloven.”
De koning beloofde haar dat; zij sloot haar ogen, en
stierf.
Lang was de koning ontroostbaar; hij dacht er niet
aan, weer een vrouw te nemen. Eindelijk zeiden de
raadslieden: “Het gaat niet anders, de koning moet
weer trouwen, want we moeten een koningin hebben.” Nu
werden er boden overal heengezonden om een
koningsbruid te zoeken, even schoon als de overleden
koningin. Maar er was er geen in de hele wereld, en al
had men er zo één gevonden, zo was er toch geen één
met zulk gouden haar. De boden kwamen onverrichterzake
weer thuis.
De koning had echter een dochter, die was net zo mooi
als haar gestorven moeder, en zij had ook zulk gouden
haar. Toen ze opgegroeid was, zag de koning haar eens
aan, en zag, dat ze in alles sprekend haar moeder was,
en plotseling voelde hij een grote liefde voor haar.
Nu sprak hij tot zijn raadslieden: “Ik wil mijn
dochter huwen, want zij is het evenbeeld van mijn
overleden vrouw, en anders kan ik toch geen vrouw
vinden, die op haar lijkt.” Toen de raad dat hoorde,
schrokken ze en zeiden: “God heeft verboden, dat een
vader met zijn dochter trouwt, daar kan niets goeds
van komen, en het rijk zou mee in ’t verderf getrokken
worden.” De dochter schrok nog erger, toen ze het
besluit van haar vader vernam, maar ze hoopte hem van
zijn plan af te brengen. Ze zei nu tegen hem: “Voor ik
uw wens vervul, moet ik eerst drie gewaden hebben. Het
ene goud als de zon, het tweede zilver als de maan,
het derde fonkelend als de sterren. Dan wil ik nog een
mantel hebben van alle soorten pelswerk, en elk dier
uit uw rijk moet er iets van zijn huid voor afstaan.”
Ze dacht: “Dat is toch onmogelijk, en daarmee leid ik
mijn vaders gedachten af.” Maar de koning bleef erbij
en de vaardigste jonkvrouwen van zijn land moesten de
kleren weven, het ene goud als de zon, het tweede
zilver als de maan, en het derde fonkelend als de
sterren. En zijn jagers moesten alle dieren van het
hele land opvangen en hun een stuk van de huid nemen;
daaruit werd een pels van duizend soorten
samengesteld. Toen eindelijk alles klaar was, liet de
koning de mantel halen, spreidde hem voor haar uit en
zei: “Morgen zal de bruiloft zijn.”
Nu de prinses zag dat er geen uitweg meer was, besloot
ze te ontsnappen. ’s Nachts, terwijl iedereen sliep,
stond ze op, en nam van al har kostbaarheden drie
stuks: een gouden ring, een gouden spinnenwiel en een
gouden haspeltje; haar drie kleren van zon, maan en
sterren deed ze in een notendop, de pels trok ze aan,
en ze maakte gezicht en handen zwart met roet. Toen
bad ze tot God, liep weg, en liep de hele nacht door,
tot ze in een groot bos kwam. Ze was moe, ging in een
holle boom zitten en sliep in.
De zon ging op, ze bleef slapen en sliep nog steeds,
toen de zon al hoog aan de hemel stond. Nu ging de
koning aan wie dat bos hoorde, er jagen. Zijn honden
kwamen bij de boom, ze snuffelden, liepen er omheen en
blaften. De koning zei tegen zijn jagers: “Kijk eens
wat voor wild zich daar heeft verstopt.” De jagers
volgden dit bevel, en toen ze terugkwamen zeiden ze:
“In die holle boom ligt een wonderlijk dier, zoals we
het nooit hebben gezien, de huid heeft de meest
verschillende beharing, maar het ligt te slapen.” De
koning zei: “Probeer het levend te vangen, bind het
dan op een wagen en neem het mee.” Toen de jagers het
meisje aanpakten, ontwaakte ze verschrikt en riep hun
toe: “Ik ben een arm kind, door vader en moeder
verlaten, heb medelijden en neem me mee.” En zij
zeiden: “Bontepels, je bent goed voor de keuken, kom
maar mee, je kunt altijd nog de as bijvegen.” Dus
zetten ze haar op een kar en reden haar naar het slot
van hun koning. Daar wezen ze haar een hokje onder de
trap, waar geen daglicht kwam en zeiden: “Bontepels,
daar kun je wonen en slapen.” Toen werd ze naar de
keuken gezonden, ze moest hout aandragen en water,
stookte ’t vuur, plukte ’t wild, maakte groenten
schoon, veegde de as, en deed allerlei vuil werk.
Beste lezer, wees niet
bevreesd.
Er is nog meer als ge graag verder leest.
|
|
Als een wat truttig bouwsel,
bijna Disney-esque van uitstraling, maar misschien wel mede
daardoor enorm sprookjesachtig, verheft het kasteel zich op
een ongenaakbare rotspiek tussen de Italiaanse stad en het
mooie Klokkenstein. Het is één van de hoogstgelegen gebouwen
en menig inwoner van de Italiaanse Stad of Klokkenstein zal
op heldere dagen de torens zien schitteren in de zon. Deze
torens lijken wel bijna in een worsteling te zijn om de eer
wie het hoogste en het grootst mag zijn.
Een kleine kabelbaan verbindt het gebouw met het dal
eronder. Een kabelbaan? In deze middeleeuwse setting? Zoals
op zo veel plaatsen in het Diorama is het ook hier weer
onmogelijk om een tijdindicatie te plakken op het tafereel.
Maar dat maakt het eigenlijk ook alleen maar mooier. Waar
geen tijd is zijn immers ook geen beperkende factoren om de
fantasie van de kijker naar het tafereel te binden.
Torens in overvloed
Elk écht
sprookjeskasteel dient natuurlijk te beschikken over een
woud van torens, erkers, staketsels, schoorstenen en puntige
ornamenten op het dak. Het Chateau stelt hierin niet teleur.
Maar toch; in vergelijking met andere Dioramakastelen is het
gebouw een tikje 'kaal'. Misschien dat het de schaal is
waarop het geheel is opgetrokken, of de Diorama-bouwers
hadden gewoon even genoeg van al die priegeldetails in
Bovenstein en Pretterdam. Wie zal het zeggen?
|
|
|
Een varkenshoeder! Er zijn vast wel
sprookjes die daar iets mee te maken hebben. Helaas
schieten er ons zo snel geen vertelsel te binnen met
varkens, maar alleen met ganzen en pratende
paardenkoppen. Wel kennen we een tekenfilm met een
varkenshoeder: Taran en de Toverketel (The Black
Cauldron) met dat leuke varkentje Henwen en de jonge
varkenshoeder Taran. Oh die jeugdherinneringen, er is
geen ontkomen aan, waarde lezer.
|
In de
directe omgeving van het kasteel
vinden we geen gebouwen, maar aan de voet van de berg, aan
de voorkant dus, is wel een kleine kapel te vinden en de
ruïne van een moeilijk thuis te brengen gebouw. Een
kasteeltje? Of toch slechts een grote molen? Het lijkt er in
elk geval al veel langer te staan dan het kasteel op de top
van de rots. Maar ja… schijn kan bedriegen.
De waarheid van deze uitspraak blijkt maar weer eens te meer
uit het onderstaande verhaal.
Bontepels
Grimm-index
50 - tweede deel
Zo leefde Bontepels
gedurende lange tijd zeer armelijk. Ach, schone
prinses, wat moet er van je worden! Eens op een keer
werd er feest gevierd in ’t slot, toen vroeg ze aan de
kok: “Mag ik naar boven, om te kijken. Ik zal buiten
de deur blijven.” De kok zei: “Ja, ga maar, over een
half uurtje moet je terug zijn om de as weer aan te
vegen.” Ze nam haar olielampje, ging naar haar hokje,
trok de pels uit. Ze waste de roet van ’t gezicht en
van haar handen, zodat haar volle schoonheid weer aan
’t licht kwam. Toen maakte ze de notendop open en
haalde haar gewaad te voorschijn dat goud was als de
zon. Zo hing ze naar boven naar ’t feest. Ieder ging
haar uit de weg, want niemand kende haar, maar
iedereen dacht dat ze een prinses was. De koning
evenwel kwam haar tegemoet, reikte haar de hand,
danste met haar en dacht in zijn hart: “Zo’n mooie
vrouw hebben mijn ogen nog niet gezien.” De dans was
ten einde, ze boog diep, de koning keek om, weg was
ze, en niemand wist waarheen. De schildwachten voor ’t
slot moesten komen en werden uitgevraagd, maar niemand
had haar opgemerkt.
Maar zij was naar haar hokje gegaan, had haar gouden
gewaad vlug uitgetrokken, gezicht en handen zwart
gemaakt en haar pels aangetrokken. Ze was nu weer
Bontepels. Toen ze in de keuken kwam en aan ’t werk
wou gaan en de as aanvegen, zei de kok: “Laat dat maar
tot morgen, kook de soep voor de koning, ik wil boven
ook eens een kijkje nemen; maar laat geen haar in de
soep vallen, anders krijg je nooit meer wat te eten!”
Nu ging de kok weg, en Bontepels kookte de soep voor
de koning en ze kookte broodsoep zo god als ze kon, en
toen ze klaar was, haalde ze uit het hokje haar gouden
ring en legde die in de schaal waarin de soep was
opgediend. Toen het dansen voorbij was, liet de koning
soep boven brengen, en at die, en ’t smaakte hem zo
goed, dat hij vond dat hij nooit lekkerder soep had
gegeten.
Toen hij op de bodem kwam, vind hij daar een gouden
ring liggen, en hij kon maar niet begrijpen hoe die
erin gekomen was. Hij beval de kok te roepen. De kok
schrok, toen hij het bevel hoorde en zei tegen
Bontepels: “Je hebt vast een haar in de soep laten
vallen, als ’t zo is, krijg je slaag!” Hij kwam bij de
koning, en die vroeg, wie de soep had gekookt. De kok
zei: “Ik heb de soep gekookt.” Maar de koning zei:
“Dat is niet waar, want het was anders gekookt, veel
lekkerder dan gewoonlijk.” Hij antwoordde: “Ik moet ’t
wel zeggen: ik heb ’t niet zelf gedaan, maar dat
Bontje.” De koning sprak: “Ga naar beneden en zeg haar
boven te komen.”
Toen Bontepels kwam, vroeg de koning: “Wie ben je?”
“Ik ben een arm kind en ik heb geen vader en geen
moeder meer.” Hij vroeg weer: “Waar ben je voor, hier
in mijn slot?” Ze antwoordde: “Nergens deug ik voor,
dan dat ik laarzen naar mijn hoofd krijg.” Hij vroeg
weer: “Waar had je de ring vandaan, die in de soep
was?” Ze antwoordde: “Ik weer van geen ring.” Zo kon
de koning niets uit haar krijgen en moest haar weer
weg zenden.
Een poos later was er weer een feest, en Bontepels
vroeg de kok nog eens om te mogen kijken. “Ja, als je
in een half uur weer terugbent, en kook dan die
broodsoep voor de koning die hij zo lekker vindt.” Ze
liep naar haar hokje, waste zich vlug en nam uit ’t
notendopje het gewaad dat zilver was als de maan, en
deed dat aan. Ze ging naar boven en leek op een
prinses; de koning trad op haar toe en verheugde zich
over het weerzien, en omdat de dans juist begon,
dansten ze samen. Maar toen de dans voorbij was,
verdween ze zo snel, dat de koning niet merken kon,
waar ze heenging. Zij echter vloog in haar hokje en
was weer spoedig Bontepels en ging naar de keuken om
de broodsoep klaar te maken. Terwijl de kok boven was,
haalde ze het gouden spinnewieltje, en deed dat in de
schaal, zodat de soep daar overheen werd opgediend.
Daarop werd de soep naar de koning gebracht, die at
ervan, en het smaakte hem weer zo goed als de vorige
maal, en hij liet de kok komen en die moest ook nu
weer erkennen, dat Bontepels de soep had gekookt.
Bontepels kwam weer voor de koning, maar zij
antwoordde, dat ze er alleen maar was om laarzen naar
haar hoofd te krijgen, en van het gouden spinnewieltje
wist ze helemaal niets.
De koning richtte nog eens een feest aan, en het ging
niet anders dan bij de vorige feesten. Wel sprak de
kok: “Jij bent een heks, Bontje, en je doet aldoor wat
in de soep, waardoor hij zo lekker wordt en de koning
hem beter vindt dan wanneer ik kook,” maar omdat ze er
zo om vroeg, liet hij haar op een bepaalde tijd naar
boven gaan. Ze ging nu met het gewaad dat flonkerde
als de sterren, en daarmee kwam ze in de zaal. De
koning danste weer met het mooie meisje en vond dat ze
nog nooit zo mooi was geweest. En onder het dansen
stak hij haar zonder dat ze het merkte een gouden ring
aan haar vinger, en hij had gezegd dat het een hele
lange wals moest zijn. Toen die uit was, wilde hij
haar bij de handen vasthouden, maar zij rukte zich los
en sprong zo vlug tussen de mensen dat ze voor zijn
ogen verdween. Ze liep wat ze lopen kon, naar het
hokje onder de trap. Maar ze was langer dan een half
uur weggebleven, en zo kon ze het feestgewaad niet
uittrekken, maar ze gooide vlug de pels er overheen,
en in de haast maakte ze zich niet goed zwart, maar
één van haar vingers bleef wit. Bontepels ging nu naar
de keuken, kookte voor de koning een broodsoep en
legde er, toen de kok was weggegaan, een gouden haspel
in. Toen de koning die haspel op de bodem van zijn
bord vond, liet hij Bontepels roepen: toen zag hij de
witte vinger en hij zag de ring, die hij onder het
dansen eraan gestoken had. Toen greep hij haar bij de
hand en hield ze vasten toen ze zich wilde losmaken en
weglopen, ging de pelsmantel een heel klein beetje
open en het sterrenkleed glinsterde te voorschijn. De
koning pakte de mantel beet en trok die van haar af.
Toen kwamen de gouden haren voor de dag en zij stond
daar in haar volle schoonheid en kon zich niet langer
verborgen houden. En toen zij roet en as uit haar
gezicht geveegd had, toen was zij mooier, dan er ooit
nog een meisje op aarde gezien was. Maar de koning
zei: “Jij bent mijn lieve bruid en wij zullen nooit
meer van elkaar scheiden.” Daarop werd de bruiloft
gevierd en zij leefden tevreden tot aan hun dood.
|
|
|
|
Weer die kerken...
Naast
kastelen zijn kerken toch wel de meest voorkomende gebouwen
in het Diorama. Ook hier zien we weer zo'n religieus gebouw,
deze keer echter van kleine omvang: het is niet veel meer
dan een kapel. Midden in het woeste landschap is het een
plaats van rust en vrede voor de reiziger door deze wondere
wereld.
|
|
|
|
|
Twee steden
sluiten het Chateau Paroi-gebied in. Reizigers
die de ramen van het Diorama volgen in
oplopende volgorde buigen mee met het glas op
weg naar de mooie stad Klokkenstein. Zij die
de andere richting op gaan zullen spoedig
aankomen in warmere oorden: voor hen is de
Italiaanse Stad het volgende reisdoel. Hoog op
de bergens blijft het Chateau achter,
sprookjesachtig als altijd.
|
|
|
|