|
Mijn misselijck
Melodijntje,
Met pijn in de ogen, maar met nog veel meer
pijn in mijn hart, heb
ick mezelf ertoe moeten zetten uw schrijfsel tot
het einde toe te lezen. Ende vervolgens nog eene
keer, omdat mijn oogjes het niet geloven konden.
Nog nooit in mijn lange carrière als orgel heb ick
mij zo gekwetst gevoeld. Deze aanval roept, nee,
zij krijst om eene
reactie. Als een klein kind. End’ die reactie zal
ick hier eens ongezouten gaan geven. Mijn
orgelpijpjes trillen nog immer na van de woede die
uw schrijfseltje teweeg heeft gebracht. Al dagen
blaes
ick er onrustig van.
Ja, Melodijntje, het zou u niet ontsieren als gij
eens vlug een toontje lager zoudt gaan zingen. Wie
denkt ge wel niet dat ge bent? Bent ge niet in het
minst een klein beetje beschaamd door de toon die
g’aanslaat? Alsof wij, orgels van de oude garde,
ons zo op die manier maar moeten laten bejegenen.
Alsof wij zo’n groentje zouden moet geloven
wanneer hij ons zulks een prietpraat verkoopt.
Alsof wij moeten denken dat wij werkelijk binnen
een paar jaar op straat staan. End’ is het niet
frappant dat gij, den
kleyne oproerkraaier,
daar zelf al wel staat?
Ick, die vernoemd is naar Ludovicus Gavioli, de uitvinder
van het draaiorgelboek zelve, denk dat íck
daarover toch wel iets beter kan oordelen dan zo’n
minimalistisch klein flutgeval. Niet dat de rest
der orgels overigens wél zo’n recht van spreken
heeft. Het Vermolenmolenorgeltje speelt er de
laatste tijd oft naast, zoals het Pelickaantje
reeds eerder opmerkte. Dat doet mij ernstig
twijfelen aan de authenticiteit zijner onderdelen.
Tijdens de vermeende renovaties zijn er, naar ick
vrees, iets teveel modernistische flutpijpjes
aangebracht. Ick kan me niet voorstellen dat hem
anders ooit zulks een afgrijslijk geluyd
zou kunnen produceren. Het Pelickaantje zelf
daarnaast zal überhaupt weinig authentieke
onderdeeltjes hebben, aangezien het nagemaakte
kermisprul pas van ná de oorspronkelijke
kermistijd dateert.
Ick daarentegen draai al mee vanaf het begin
van die kermistijd. Ick heb de opkomst ende bloei
van de allereerste caroussels meegemaakt, maar ook
de bedroevende ondergang hunner populariteit. Ach
arme heer Janvier, de traan staat mij nog immer
nader dan de lach wanneer ick mij zijn gezicht
voor de geest haal in die nare tijden. Ick preys
mezelf daarom gelukkig in 1956 mijn vaste stek
hier in De Kaets
gevonden te hebben. End’ ick weet best wel dat de
populariteit van den
Stoomcarrousel in die beginjaren een stuk groter
was dan ze tegenwoordig is. Maar dergelijke
pretparklijke ontwickkelingen zijn logisch en in
mijn optiek dient men zich daarbij neer te leggen.
Ick zie het keer op keer weer bij attracties om me
heen, die na jaren van trouwe dienst hun
populariteit toch jammerlijk verliezen. Maar of
dat voor de Efteling een reden is ze dan maar
meteen te verwijderen? Ick betwijfel het.
De Efteling is naast een naar grootsheid streevend
park immers ook eene
plaats waar nostalgie den
boventoon dient te voeren. Ze is diep geworteld in
de identiteit van 't
park. End’ hoe krijgt men ooit een goed gevoel van
nostalgie zonder authentieke elementen? Dat vraag
ick mij ten zeerste af. Gij u in felle ende
lelijke kleuren hullend stuk onbenul, gij bent nog
wel het minst nostalgisch van allen. Het is ú die
moet vrezen dat de Efteling haar fout in zal zien
end’ ú in eene
vergeethoek stopt.
Daarnaast nog een klein woord aan mijn twee
zogenoemde collega’s: U Pelickaan, stopt uw
geweeklaag. Een deftig ende fraai plein achter u
dat u volop in de belangstelling zet end’ dan nog
gaat ge zeycken over vercommercialisering. End’ ook
u, Vermolenmolenorgel, uw toon staat mij niet aan.
Die zeilen gaan er naar ick meen spoedig weer af.
Ook gij dient niet zo te zeuren. Het enige wat mij
hier steekt in de Efteling is het grote gebrek aan
behoorlijke collega’s.
|